ECLI:NL:RBNHO:2025:2127

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11332858 \ CV EXPL 24-6940
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van de (pre)contractuele informatieplichten in een kinderopvang-zaak met betrekking tot oneerlijke bedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2025 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen Holland Op Stoom B.V. en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partij vorderde betaling van € 2.650,86, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een overeenkomst op afstand. De kantonrechter heeft ambtshalve de (pre)contractuele informatieplichten getoetst, zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek. Het bleek dat de eisende partij niet voldoende had onderbouwd dat zij aan deze informatieplichten had voldaan, met name met betrekking tot het wettelijk herroepingsrecht. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij de consument niet op duidelijke wijze had geïnformeerd over deze rechten, wat leidde tot een verlenging van de herroepingstermijn. Daarnaast werd vastgesteld dat de algemene voorwaarden niet als duurzame gegevensdrager konden worden aangemerkt, omdat de gedaagde partij niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om deze op te slaan. De kantonrechter heeft de overeenkomst gedeeltelijk vernietigd en de vordering tot betaling van de hoofdsom tot € 1.958,43 toegewezen, terwijl de buitengerechtelijke incassokosten en de gevorderde rente werden afgewezen. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, met een specifieke toewijzing van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11332858 \ CV EXPL 24-6940
Uitspraakdatum: 12 februari 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Holland Op Stoom B.V.
te Haarlem
de eisende partij
gemachtigde: De Best & Partners B.V.
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen
De procedure
1.1. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 2.650,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.176,03 vanaf 14 september 2024 en de proceskosten.
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst op afstand tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voldaan. Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
Ambtshalve toetsing van de (pre)contractuele informatieplichten
2.3.
Vooropgesteld wordt dat de eisende partij haar standpunten met betrekking tot de (pre)contractuele informatieplichten strikt genomen onvoldoende heeft onderbouwd. De eisende partij moet expliciet en op een duidelijke manier aangeven op producties welke informatie van artikel 6:230m lid 1 BW en artikel 6:230v BW te vinden is (bijvoorbeeld door de relevante informatie in de betreffende producties te arceren, maar tenminste door aan te geven op welke bladzijde van de productie de betreffende informatie te vinden is). Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie in het dossier. De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van een dergelijke onderbouwing in eventuele vervolgzaken [2] kan leiden tot afwijzing van de vordering.
2.4.
Uit de toelichting en de stukken blijkt niet (voldoende) dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW heeft voldaan. Dit artikel bepaalt onder meer dat de consument moet worden gewezen op het wettelijk herroepingsrecht (artikel 6:230o BW). De eisende partij stelt dat de informatie over het herroepingsrecht is opgenomen in de toepasselijke algemene voorwaarden. De kantonrechter is van oordeel dat de gedaagde partij hiermee niet op duidelijke en begrijpelijke wijze op de hoogte is gebracht van deze informatie. De gedaagde partij had er vóór het sluiten van de overeenkomst tenminste expliciet op gewezen moeten worden dát deze informatie in de algemene voorwaarden te vinden is. Niet gesteld of gebleken is dat daaraan is voldaan.
Ambtshalve toetsing van de contractuele informatieplichten
2.5.
Ook heeft de eisende partij nagelaten (voldoende) te stellen en onderbouwen dat de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW volledig is nagekomen. Deze informatieplicht houdt kortgezegd in dat de eisende partij een bevestiging van de overeen- komst aan de consument moet verstrekken met daarin de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie. Volgens de eisende partij kwalificeren de plaatsingsovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden in dit geval als duurzame gegevensdrager. Gelet op de toelichting van de eisende partij is de kantonrechter van oordeel dat de algemene voor- waarden in dit geval niet als duurzame gegevensdrager in de zin van de artikelen 6:230v lid 7 en 6:230g lid 1 onder h BW kunnen worden aangemerkt, omdat de gedaagde partij in dit geval heeft verklaard geen prijs te stellen op schriftelijke toezending daarvan. Niet gesteld of gebleken is dat de gedaagde partij op een andere manier de mogelijkheid heeft gehad om de algemene voorwaarden op te slaan voor latere kennisneming. De plaatsingsovereenkomsten kwalificeren wel als duurzame gegevensdrager, maar daarin ontbreekt informatie over het wettelijke herroepingsrecht van artikel 6:230m lid 1 onder h BW.
Welke sanctie hoort hierbij?
2.6.
De schending van de precontractuele informatie over het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, echter met ten hoogste twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Nu deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomst heeft willen herroepen, zal de kantonrechter aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie verbinden.
2.7.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie2 en onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 20213 moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.8.
In deze zaak heeft de eisende partij de essentiële (pre)contractuele informatieplicht zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 onder h BW geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de kantonrechter de overeenkomst gedeeltelijk vernietigen. Omdat alleen de (pre)contractuele informatie over het herroepingsrecht is geschonden is de kantonrechter van oordeel dat, mede gelet op de aard van de onderhavige overeenkomst, een vernietiging van 10% van de door de gedaagde partij verschuldigde hoofdsom voldoende doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig is.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.9.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [3] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.10.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard: de Algemene voorwaarden van Op Stoom (hierna: de algemene voorwaarden OS) en de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2016 (hierna: de algemene voorwaarden 2016).
2.11.
De rentebedingen in artikel 17 van de algemene voorwaarden 2016 en in artikel 4.4 van de algemene voorwaarden OS zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.12.
In een eerdere zaak van de eisende partij heeft de kantonrechter de artikelen 17 van de algemene voorwaarden 2016 en artikel 4.4 van de algemene voorwaarden OS oneerlijk bevonden en vernietigd en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten daarom afgewezen. [4] De kantonrechter ziet geen reden om daar nu anders over te denken en vernietigt daarom deze bedingen. De buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
Wat is toewijsbaar?
2.13.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 1.958,43 aan hoofdsom toewijsbaar (€ 2.176,03 x 0.9).
2.14.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden gelet op het voorgaande afgewezen.
2.15.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal ook worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
Conclusie en proceskosten
2.16.
De vordering wordt grotendeels toegewezen.
2.17.
De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
2.18.
Omdat een gedeelte van het gevorderde bedrag niet toewijsbaar is, zal de gedaagde partij ten aanzien van het griffierecht slechts worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht dat verschuldigd is voor het toe te wijzen bedrag. In dit geval komt dat neer op een bedrag van € 372,00. Het meerdere, dat op grond van de dagvaarding aan de eisende partij in rekening is gebracht, dient voor rekening van de eisende partij te blijven. Dat betreft een bedrag van € 124,00 (€ 496,00 - € 372,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 1.958,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 september 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 137,38
griffierecht € 372,00
salaris gemachtigde € 204,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Ingeleid met een dagvaarding vanaf 1 januari 2025.
3.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).
4.ECLI:NL:RBNHO:2024:13932 (tussenvonnis) en ECLI:NL:RBNHO:2025:708 (eindvonnis).