ECLI:NL:RBNHO:2025:2079

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
HAA 24/7111
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet tijdig bij Woo-verzoek met deelbesluiten en beslistermijnen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 26 januari 2024, maar de minister heeft pas op 18 november 2024 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd op 22 oktober 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de beslistermijn voor de deelbesluiten niet is overschreden. De rechtbank stelt vast dat partijen hebben afgesproken dat het besluit op het Woo-verzoek in vijf deelbesluiten genomen zal worden. De rechtbank benadrukt dat de termijn voor het laatste deelbesluit leidend is voor de vraag of het bestuursorgaan in gebreke is. De termijn is opgeschort tot 31 maart 2025, en pas na het verstrijken van deze termijn kan een beroep niet tijdig worden ingesteld. De rechtbank wijst erop dat de aanvrager geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen heeft om het bestuursorgaan tot nakoming van de afgesproken deeltermijnen te dwingen. De rechtbank concludeert dat de situatie van deelbesluiten zich alleen voordoet bij omvangrijke Woo-verzoeken, en dat de aanvrager niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad door te moeten wachten tot na de laatste deelbesluittermijn. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24 / 7111

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Haarlem, eiser

(gemachtigde: S.K. Setz),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, Directie Openbaarmaking, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van 26 januari 2024.
Verweerder heeft op 18 november 2024 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 22 oktober 2024 een reactie op het verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan op grond van artikel 6:12 van de Awb.
3. Tussen partijen staat vast dat zij onderling hebben afgesproken dat het besluit op het Woo-verzoek in vijf deelbesluiten genomen zal worden. Te weten:
  • Deelbesluit 1: uiterlijk 15 juli 2024
  • Deelbesluit 2: uiterlijk 30 september 2024
  • Deelbesluit 3: uiterlijk 30 november 2024
  • Deelbesluit 4: uiterlijk 31 januari 2025
  • Deelbesluit 5: uiterlijk 31 maart 2025
4. In deze zaak komt eiser op tegen de omstandigheid dat verweerder ‘Deelbesluit 2’ niet tijdig heeft genomen. Namelijk niet op of voor 30 september 2024. Tussen partijen is niet in geschil dat die afgesproken datum inderdaad niet gehaald is, zodat de rechtbank daarvan uit gaat.
5. In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2021:2348 heeft de Afdeling overwogen dat Wob/Woo-besluiten in deelbesluiten genomen kunnen worden. De Afdeling overwoog onder meer:
“Uit de deelbesluiten moet blijken op welk deel van het Wob-verzoek van ieder van de verzoekers wordt besloten. (…). In het laatste deelbesluit moet worden vermeld dat hiermee volledig is besloten op het Wob-verzoek. (…) Als een deelbesluit binnen de wettelijke termijn wordt genomen, betekent dat niet dat binnen de termijn op het Wob-verzoek is besloten. Een andere opvatting zou betekenen dat met een beperkt deelbesluit de wettelijke besluittermijn voor de rest van het verzoek kan worden omzeild (…). Tegen een deelbesluit dat op een Wob-verzoek wordt genomen staan de mogelijkheden van bezwaar en beroep open. Om te voorkomen dat bij een versnipperde besluitvorming steeds afzonderlijk tijdig een rechtsmiddel moet worden aangewend, gaat de Afdeling ervan uit dat als tegen een deelbesluit bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, het bezwaar of beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking heeft op opvolgende deelbesluiten op hetzelfde verzoek.” [1]
6. De rechtbank oordeelt op basis van deze systematiek dat de termijn die is afgesproken voor het laatste deelbesluit leidend is voor de vraag of het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen op grond van artikel 6:12, tweede lid, onder a, van de Awb. De termijn op het Woo-verzoek te beslissen is namelijk tot dat moment opgeschort op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Awb. In dit geval is de termijn dus opgeschort tot 31 maart 2025. Afspraken over deelbesluiten leiden niet tot deel-opschortingen op grond van artikel 4:15 van de Awb. Die lezing zou leiden tot een te grote versnippering van de besluitvorming. De rechtbank acht die versnippering in strijd met de goede proceseconomie en met haar rol als
ultimum remedium. De aanvrager kan dus eerst na het verstrijken van de laatste deelbesluittermijn (31 maart 2025) een ‘beroep niet tijdig’ instellen, op grond van 6:12 van de Awb (twee weken na een ingebrekestelling).
7. De rechtbank realiseert zich dat een aanvrager hierdoor geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen heeft waarmee hij het bestuursorgaan tot nakoming van de afgesproken deeltermijnen kan dwingen. Dat volgt echter uit de door de Afdeling gekozen benadering van de deelbesluitvorming en de rechtsmiddelen. Daarmee is bedoeld de besluitvorming ‘bij elkaar te houden’. Dezelfde redenering kan – ditmaal in het voordeel van verweerder – gemaakt worden ten aanzien van het beroep niet tijdig. Dat eiser daardoor de gemaakte afspraken niet tussentijds kan afdwingen acht de rechtbank niet onevenredig. De situatie van deelbesluiten zal zich namelijk slechts voordoen in die gevallen dat een Woo-verzoek (zeer) omvangrijk is. In dit geval wist verzoeker bij het opstellen van het verzoek al dat het lang zou duren voordat hij een besluit zou krijgen. Dat verweerder lang nodig heeft te beslissen komt in eerste instantie door de hoeveelheid en aard van de informatie die door eiser is opgevraagd. Dat betekent dat, ook als eiser niet met deelbesluiten had ingestemd, een lange beslistermijn redelijk zou zijn geweest – bijvoorbeeld als de rechtbank daarover zou beslissen op grond van artikel 8.4 van de Woo. De rechtbank verwijst naar ECLI:NL:RBNHO:2024:7939. Eiser wordt dus niet onevenredig in zijn belangen geschaad indien hij moet wachten tot na de laatste deelbesluittermijn voordat hij een beslistermijn bij de rechtbank kan afdwingen op grond van artikel 6:12 van de Awb. Ook indien hij eerder een uitspraak van de rechtbank zou krijgen zou hij namelijk lang moeten wachten op een besluit. De rechtbank zou dan namelijk op grond van artikel 8.4 van de Woo moeten vaststellen wat een redelijke termijn is om op het hele Woo-verzoek te beslissen en dus ook alleen de ‘laatste’ (en enige) termijn vaststellen. Ten aanzien van de deelbesluittermijnen zou eiser daarmee niet geholpen zijn.
8. Overigens ligt het voor de hand dat de rechter na afloop van de laatste deelbesluittermijn rekening houdt met de afgesproken deelbesluittermijnen als een omstandigheid bij het vaststellen van een redelijke beslistermijn op grond van artikel 8.4 van de Woo. Maar hij is daar niet aan gebonden. Dat een afgesproken termijn niet gehaald is, kan namelijk ook komen door een foute inschatting van verweerder of door andere omstandigheden. De beoordeling van artikel 8.4 van de Woo vraagt een objectieve toets van wat redelijk is. Dat partijen daarover afspraken hebben gemaakt, kan handvatten geven voor de beoordeling, maar staat daar in beginsel los van.
9. Het voorgaande houdt in dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van
C. Willemse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2021:2348 rechtsoverweging 12.3.