Uitspraak
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
[van anderhalf jaar].” [3]
[thans artikel 8.4 van de Woo]bepaalt onder andere dat de bestuursrechter bij omvangrijke verzoeken (…) een op het verzoek afgestemde termijn kan vaststellen waarbinnen het bestuurs orgaan beslist. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb blijft aan die uitspraak een dwangsom verbonden. Anders dan voorheen verbeurt het bestuursorgaan die dwangsom alleen als het niet beslist binnen de door de bestuursrechter vastgestelde redelijke, bij de omvang van het verzoek passende, termijn. Het is aan het bestuursorgaan om in de procedure voor de bestuursrechter te onderbouwen hoeveel tijd het nodig denkt te hebben om op het verzoek te beslissen. Als het bestuursorgaan alsnog er niet in slaagt om binnen de door de rechter vastgestelde termijn te beslissen, dan verbeurt het bestuursorgaan inderdaad alsnog een dwangsom. Uitgaande van een redelijke termijn die de rechter zal vaststellen, lijkt de kans op overschrijding van die termijn mij
[De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties]niet erg groot. Daarbij werpt de regeling van artikel 15a, derde en vierde lid, op grond waarvan de bestuursrechter kan afzien van griffierechtvergoeding en/of een proceskostenveroordeling bij – kort gezegd – niet-meewerkende verzoekers van omvangrijke verzoeken of verzoekers met verpakte verzoeken, een dam op tegen diegenen die enkel uit zijn op geld. Als bestuursorganen toch een dwangsom verbeuren door niet te beslissen binnen de door de rechter vastgestelde termijn, dan zal dat doorgaans terecht zijn. Mijns inziens is er dus niet teveel ruimte om alsnog via deze weg een dwangsom verbeurd te krijgen, zeker niet voor de welwillende burger.” [7]
nietziet op ‘alle documenten over’ een onderwerp of over ‘verschillende onderwerpen’. Hetzelfde geldt voor de twee-wekentermijn uit artikel 8:55d van de Awb.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 november 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.