ECLI:NL:RBNHO:2025:2042

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
15.056705.24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen in jeugdstrafrechtzaak

Op 26 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Alkmaar uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die op 13 februari 2024 te Medemblik, samen met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht. De verdachte, die op het moment van de feiten dertien jaar oud was, heeft een rol gespeeld in het veroorzaken van de ontploffing door vuurwerk, een Cobra, vast te maken aan een flesje gevuld met benzine en dit naar een woning te gooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij niet degene was die de ontploffing zelf heeft uitgevoerd, wel degelijk betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van het plan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die zij hebben geleden door de ontploffing. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De uitspraak is gedaan na een zitting met gesloten deuren, waarbij de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte en de ernst van het feit heeft meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.056705.24 (P)
Uitspraakdatum: 26 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 12 februari 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en van wat namens hen door [medewerker Slachtofferhulp Nederland] van Slachtofferhulp Nederland naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een woning aan [adres] door een of meer stuk[s] vuurwerk [Cobra] vastgebonden/getaped aan een flesje gevuld met benzine aan te steken en naar die woning te gooien, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de genoemde woning en/of belendende panden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de woning aanwezige personen, waaronder onder andere [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte van het ten laste gelegde feit vrij te spreken, omdat het aandeel van de verdachte van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen. De verdachte is niet degene die het plan heeft bedacht of hierover contact heeft gehad met de opdrachtgever. Ook is de verdachte niet degene geweest die de baksteen of de vuurwerkbom tegen het raam van de woning heeft gegooid. De verdachte heeft enkel op een afstand de ontploffing gefilmd. Volgens een uitspraak van de rechtbank Rotterdam met vindplaats ECLI:NL:RBROT:2024:10243 is het enkele filmen geen uitvoeringshandeling van het teweegbrengen van een ontploffing. Hoewel de verdachte heeft bijgedragen in de voorfase, was hij er op het moment dat de ontploffing gebeurde niet bij betrokken. Daarom kan er juridisch gezien niet worden gesproken van medeplegen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat voor het ‘medeplegen’ van een strafbaar feit een voldoende nauwe en bewuste samenwerking vereist is.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. De verdachte heeft op 13 februari 2024 afgesproken met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Voorafgaand aan die afspraak heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] via Snapchat de opdracht gekregen om voor een geldbedrag een ontploffing te veroorzaken bij de woning aan [adres] . De drie verdachten zijn gezamenlijk naar een tankstation gegaan, waar de verdachte een leeg drinkflesje met benzine heeft gevuld. Vervolgens heeft de verdachte dit flesje met de pinpas van de medeverdachte [medeverdachte 1] afgerekend. Na het tanken zijn de verdachten samen naar de woning gelopen. Onderweg hebben zij de Cobra met plakband vastgemaakt aan het benzineflesje. Dit plakband had de verdachte bij zich. Toen de verdachten voor voornoemde woning stonden heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] een baksteen door het raam van de woonkamer gegooid. Vervolgens heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] de vuurwerkbom afgestoken en richting de woning gegooid. De verdachte heeft deze ontploffing, zoals vooraf afgesproken, op een afstand gefilmd en is vervolgens weggerend. De ontploffing moest voor de ‘opdrachtgever’ worden gefilmd. De verdachte zou ook een deel van de beloning krijgen.
Uit het voorgaande blijkt dat het aandeel van de verdachte ter plaatse weliswaar vooral bestaan heeft uit het enkele filmen van de ontploffing, maar dat hij ook actief betrokken is geweest in de fase voorafgaand aan de ontploffing en ook een deel van de beloning zou krijgen.
De verklaring van de verdachte op de zitting dat hij pas vlak voor de ontploffing wist wat er zou gaan gebeuren, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij ‘een stukje na het tankstation’ al doorhad dat er iets ergs zou gaan gebeuren. Bij de politie heeft de verdachte bovendien eerder al verklaard dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] vuurwerk bij zich had en dat er gesproken is over vuurwerk gooien voor een huis waar een jonger iemand woonde. Onderweg naar de desbetreffende woning is er ook gesproken over het aandoen van speciale kleding en heeft de verdachte het plakbandrolletje vastgehouden bij het vastmaken van de benzine aan de Cobra.
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte vooraf en ter plaatse wist van het plan om de vuurwerkbom tot ontploffing te brengen bij een woning, dat de verdachte actief betrokken is geweest bij de uitvoering van dat plan en dat zijn rol daarbij van zodanig gewicht is geweest dat sprake is van medeplegen van het teweegbrengen van de ontploffing.
Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 februari 2024 te Medemblik, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een woning aan [adres] door een Cobra getapet aan een flesje gevuld met benzine aan te steken en naar die woning te gooien, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de genoemde woning en belendende panden en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de woning aanwezige personen, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd in het rapport en op de zitting aangevuld. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie bij het niet of niet goed uitvoeren hiervan.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank, anders dan de verdediging heeft bepleit, toch tot een veroordeling komt van het tenlastegelegde verzoekt de verdediging rekening te houden met de geringe rol van de verdachte, zijn jonge leeftijd ten tijde van het feit, zijn blanco strafblad en het feit dat hij oprecht spijt heeft. Ook heeft de verdachte zich het afgelopen jaar goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. De verdediging heeft daartoe bepleit om overeenkomstig het advies van de Raad een deels voorwaardelijke werkstraf aan de verdachte op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op dertienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Op 13 februari 2024 hebben de verdachte en zijn medeverdachten, in opdracht van een ander, een ontploffing veroorzaakt aan [adres] . Hierbij is gebruikgemaakt van zwaar knalvuurwerk, namelijk een Cobra, dat door de verdachten is vastgemaakt met plakband aan een flesje met benzine. Op het moment dat de verdachten voor de woning stonden hebben ze gezien dat het licht in de woonkamer aan was en de televisie aanstond. Toch heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] een baksteen door het raam van de woonkamer gegooid, waardoor de ruit is gesneuveld en er glas in de woonkamer terecht is gekomen. Vervolgens heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] de vuurwerkbom richting het raam gegooid. Deze vuurwerkbom is in de voortuin tot ontploffing gekomen. De rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat de verdachten wisten dat er iemand in de woning was, en zij toch deze levensgevaarlijke situatie hebben gecreëerd. De verdachte heeft er hiermee blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen en de veiligheid(sgevoelens) van anderen. De zorgwekkende ontwikkeling dat dit soort explosies steeds vaker voorkomt, levert ook gevoelens op van angst en onveiligheid in de samenleving.
Met zijn handelen heeft de verdachte, met de medeverdachten, een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen. De gevolgen van hun handelen hadden vele malen ernstiger kunnen zijn, wanneer de vuurwerkbom wel in de woning terecht was gekomen of er een grote brand was ontstaan. Gezien het tijdstip van de ontploffing, rond 20:00 uur, was het voor de hand liggend dat er personen in de woning aanwezig waren. Zoals gebleken was dit ook het geval en waren de bewoners, de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , in hun woning aanwezig. De ontploffing is voor hen zeer bedreigend en beangstigend geweest en zij hebben hier nog steeds erg veel last van. Dit blijkt mede uit de schriftelijke slachtofferverklaringen die op de zitting namens de benadeelde partijen zijn voorgelezen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank allereerst ten voordele van de verdachte in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 4 februari 2025 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad, in aanmerking genomen.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd om de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan de hulpverlening van El Caminar. De Raad is van mening dat een werkstraf een passende reactie is om consequenties aan het delictgedrag te verbinden. Daarbij vindt de Raad het van belang dat aan de bijzondere voorwaarden een maximale periode van een jaar wordt verbonden, aangezien de jeugdreclassering al enige tijd betrokken is en de verdachte goed meewerkt.
Op zitting hebben de Raad en de jeugdreclassering bovenstaand advies onderschreven en hieraan het volgende toegevoegd. De Raad adviseert om naast de werkstraf, aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van de verdachte, op te leggen. De Raad adviseert geen voorwaardelijke jeugddetentie, omdat dit voor de verdachte heel belastend zou zijn. Verder heeft de Raad het opleggen van een contactverbod met de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en een locatieverbod voor [straatnaam] in [plaats] geadviseerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf verder in zijn voordeel meegewogen dat hij nog erg jong is, inmiddels al geruime tijd begeleid wordt door de jeugdreclassering en zich al die tijd goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de rol van de verdachte bij het teweegbrengen van de ontploffing, in die zin dat hijzelf niet degene is die de vuurwerkbom heeft gegooid. Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte geschrokken is van de ontploffing en oprecht spijt lijkt te hebben van zijn aandeel daarbij.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor uiteengezette ernst van het feit, op zichzelf een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. In soortgelijke zaken wordt een dergelijke straf ook wel opgelegd.
De rechtbank ziet echter in de hierboven genoemde omstandigheden aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie en aan hem een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet – conform het advies van de Raad – geen aanleiding om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en schat in dat een deels voorwaardelijke werkstraf de verdachte er voldoende van zal weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich tijdens die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de Raad geadviseerd in het rapport en op de zitting aangevuld. De rechtbank ziet geen aanleiding om een maximale termijn van één jaar aan de bijzondere voorwaarden te verbinden, nu de jeugdreclassering indien nodig zelf eerder kan besluiten tot het afsluiten van deze voorwaarden. De rechtbank zal tenslotte bepalen dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, van het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf zal worden afgetrokken, voor iedere dag twee uren.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
Vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.253,78 ingediend tegen de verdachte, bestaande uit € 753,78 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit € 50,00 voor picknicktafel, € 50,00 voor vitrage woonkamer, € 487,38 voor verlies van inkomsten uit arbeid, € 119,00 voor beveiligingscamera en €47,40 voor reiskosten.
De wettelijke vertegenwoordiger [benadeelde partij 1] heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,00 ingediend tegen de verdachte, bestaande uit immateriële schade, die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gelijk aan de bedragen die de rechtbank in het vonnis van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft toegewezen. Voor de benadeelde partij [benadeelde partij 1] komt dit neer op de toewijzing van de vordering voor een totaalbedrag van € 2.634,78, bestaande uit € 634,78 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. Voor de benadeelde partij [benadeelde partij 2] komt dit neer op de toewijzing van de vordering voor een totaalbedrag van
€ 2.000,00 aan immateriële schade. De officier van justitie heeft verzocht deze bedragen hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – in het geval van bewezenverklaring – bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen gelijk aan het oordeel van de rechtbank in het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte 2] kunnen worden toegewezen.
7.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde feit [kort gezegd: veroorzaken van een explosie], door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade hebben geleden.
Gedeeltelijke toewijzing vordering [benadeelde partij 1]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de picknicktafel, vitrage woonkamer, verlies inkomsten uit arbeid en reiskosten voldoende is onderbouwd en zodanig in verband staat met het door de verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. Deze schadeposten, die ook niet zijn weersproken door de verdediging, zullen dan ook worden toegewezen.
Dit is anders voor wat betreft de kosten voor het aanschaffen van de beveiligingscamera. Zoals de rechtbank reeds in het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft overwogen, staat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de aanschaf van de beveiligingscamera niet in voldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit en komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering voor dat gedeelte niet-ontvankelijk verklaren.
Aldus zal de rechtbank de vordering van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van
€ 634,78.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade toekomt. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals onderbouwd in de toelichting op de vordering en de schriftelijke slachtofferverklaring, zijn zodanig geweest dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank komt de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing en wat er in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.634,78, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gedeeltelijke toewijzing vordering [benadeelde partij 2]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade toekomt. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals onderbouwd in de toelichting op de vordering en de schriftelijke slachtofferverklaring, zijn zodanig geweest dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank komt de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing en wat er in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: veroorzaken van een explosie] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
60 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, te weten 2 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar, afdeling jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan de hulpverlening van El Caminar of een soortgelijke instantie;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de volgende personen, waarbij de politie toezicht houdt op de naleving van dit contactverbod:
De benadeelde partijen:
o [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
o [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- meewerkt aan het locatieverbod om zich in [straatnaam] in [plaats] te bevinden, waarbij de politie toezicht houdt op de naleving van dit locatieverbod.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers gevestigd
te Alkmaar, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere
voorwaarden (met uitzondering van het locatieverbod en het contactverbod) en de veroordeelde ten behoeve van voormelde bijzondere voorwaarden te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beslissing vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€2.634,78, bestaande uit €634,78 voor de materiële en €2.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €2.634,78, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissing vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€2.000,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissingen over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. van Mierlo, voorzitter, kinderrechter,
mr. S. Ok en mr. R.M. Verberne, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B. Kuvel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2025.
Mr. R.M. Verberne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.