ECLI:NL:RBNHO:2025:2008

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
c/15/360407 JU RK 24-1937
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in gezinshuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering heeft verzocht om deze verlengingen, omdat de ouders niet in staat zijn gebleken om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks intensieve hulpverlening, niet in staat zijn om de basisbehoeften van de kinderen te vervullen en dat er geen vooruitgang is geboekt in de opvoedvaardigheden. De kinderen verblijven momenteel in een gezinshuis en ontwikkelen zich daar goed. De rechtbank heeft het perspectiefbesluit van de GI onderschreven, waarin wordt gesteld dat de kinderen niet meer bij de ouders kunnen opgroeien. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 maart 2026, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/360407 / JU RK 24-1937
Datum uitspraak: 26 februari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. J.J. Jorna, kantoorhoudende te Den Helder,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 23 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de gezinshuisouder [informant] (als informant).
Mr. Jorna heeft op de zitting een pleitnota overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft [de minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met een van de kinderrechters uit de meervoudige kamer. Tijdens de zitting heeft de voorzitter – met instemming van [de minderjarige 1] – een deel samengevat van wat hij heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.2.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven samen in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 22 maart 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Deze
maatregel is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 1 maart 2024 tot 1 maart 2025.
2.4.
Bij beschikking van 30 november 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg tot 22 maart 2023. Deze machtiging is niet ten uitvoer gelegd, omdat er geen passende plek voor de kinderen is gevonden.
2.5.
Bij beschikking van 15 maart 2023 heeft de kinderrechter wederom een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg of een gezinshuis tot 22 september 2023, waarbij de kinderrechter de beslissing op het resterende deel van het verzoek tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft aangehouden tot 22 september 2023. Bij beschikking van 27 september 2023 is het aangehouden deel van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er nog geen passende plek voor de kinderen was gevonden en op korte termijn ook niet werd verwacht.
2.6.
Bij beschikking van 1 maart 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 1 maart 2024 tot 1 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en heeft de verzoeken als volgt onderbouwd.
Er is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van alle drie de kinderen. De kinderen - die nu één weekend per maand bij de ouders zijn - worden door de ouders onvoldoende gestimuleerd in hun ontwikkeling. Hiernaast blijft het - ook met extra hulp in het gezin - voor de ouders moeilijk om het huis schoon te houden en de kinderen structuur te bieden. Ook is het voor hen moeilijk om in de basisbehoeften van de kinderen te voorzien en emotioneel goed bij de behoeften van de kinderen aan te sluiten. Een praktisch voorbeeld hiervan is dat het de ouders nauwelijks lukt om de gevraagde kleding en schoenen in de opgegeven maten te kopen. Hulpverlening die hen hiervoor wordt aangeboden wijzen zij af.
Aangezien het de ouders, terwijl de kinderen in het gezinshuis verblijven, nog steeds niet lukt om te leren is de GI van mening dat er niet meer naar een thuisplaatsing toegewerkt dient te worden.
De kinderen ontwikkelen zich inmiddels steeds beter. Zij zijn goed geland in het gezinshuis en zien hun ouders één weekend per maand in het ouderlijk huis in [plaats] . Er is daarbij sprake van een goede samenwerking tussen de gezinshuisouders en ouders. Gezien wordt dat de kinderen veel tekort zijn gekomen in de thuissituatie. De gezinshuisouders moeten de kinderen veel aanleren en de regels veelvuldig herhalen. Ook de ouders zien dat de kinderen zich positief ontwikkelen en beter luisteren.
De jeugdbeschermers hebben samen met de ouders doelen opgesteld waar de ouders thuis aan moesten gaan werken. Iedere twee maanden is er een huisbezoek geweest waarbij op grote vellen papier is geschreven en getekend waar de ouders aan moesten gaan werken. Vervolgens is er telkens geëvalueerd. Eén van de afspraken was dat de beide ouders (aangekleed en wel) om 9.00 uur met de kinderen (ook aangekleed) beneden zijn en gezond ontbijten. Dit is meermaals niet gelukt. De jeugdbeschermers hebben de ouders erop gewezen dat de kinderen in de weekenden bij hen iets beter luisteren omdat zij veel van de leefsituatie in het gezinshuis hebben geleerd en dat de ouders nu zelf dingen op orde moeten hebben en moeten veranderen. De jeugdbeschermers zien hierin onvoldoende voortgang. Zo heeft het bijvoorbeeld zes maanden geduurd voordat de ouders nieuwe matrasbeschermers hebben aangeschaft en er een gordijn in de slaapkamer van de kinderen is opgehangen.
De jeugdbeschermers achten het onwaarschijnlijk dat de draagkracht van de ouders groter zal gaan worden. De ouders hebben een licht verstandelijke beperking en grote moeite om nieuwe vaardigheden aan te leren. Positief is dat de moeder op e-mailberichten van de gezinshuisouders en de jeugdbeschermers reageert en dat de ouders hun toestemming geven voor alles wat de kinderen nodig hebben (therapie, school, identiteitsbewijs en dergelijke).
Hiernaast zijn de ouders trouw aan alle omgangsafspraken en wordt gezien dat zij veel van hun kinderen houden.
De GI verzoekt de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van één jaar te verlengen zodat de plekken van de kinderen in het gezinshuis gewaarborgd blijven. De gezinshuisouders merken dat de kinderen nog niet zo om hulp vragen, maar wel steeds meer lijken te ontspannen en op de gezinshuisouders lijken te vertrouwen. De kinderen kunnen in dit gezinshuis groot groeien.
De GI acht een verlenging tevens noodzakelijk omdat de ouders het niet eens zijn met de
uithuisplaatsing van de kinderen. Zij zijn van mening dat de kinderen thuis kunnen opgroeien en zonder gedwongen kader zouden zij mogelijk niet aan de plaatsing meewerken. Hiernaast heeft de GI een perspectiefbesluit genomen. De GI wil de komende tijd gebruiken om de samenwerking tussen de ouders en het gezinshuis te verbeteren en om te onderzoeken of het op termijn mogelijk is om naar het vrijwillig kader af te schalen.
3.2.
De GI heeft op 19 december 2024 een perspectiefbesluit genomen en aan de ouders te kennen gegeven dat de GI vindt dat de kinderen niet meer bij de ouders kunnen opgroeien. De GI heeft dit besluit als volgt onderbouwd.
Gedurende de evaluaties is gebleken dat het de ouders onvoldoende lukt om in de gestelde doelen te groeien. Het lukt de ouders niet om:
- het huis op orde te krijgen en te houden;
- tijdig praktische zaken voor de kinderen te regelen;
- zich aan een (dag)structuur te houden;
- een positieve ontwikkeling vast te houden.
Het is belangrijk dat de kinderen weten waar zij zullen gaan opgroeien. Wanneer zij dit niet weten durven zij geen vriendschappen aan te gaan, geen plannen voor de toekomst te maken, en zich niet te hechten aan de mensen en dingen om zich heen. Op dit moment denken de kinderen dat zij weer bij de ouders kunnen wonen als de problemen opgelost zijn.
[de minderjarige 1] lijkt van deze onzekerheid last te hebben. Hij lijkt te wachten totdat hij weer naar huis mag komen. Hij komt op school moeilijk tot leren, praat niet met de gezinshuisouders over dingen die hem dwars zitten en spreekt naar de jeugdbeschermer uit dat hij weer naar huis wil gaan. [de minderjarige 1] vertelt ook dat als hij weer bij papa en mama woont, hij soms bij de gezinshuisouders op bezoek wil gaan. Voor [de minderjarige 1] zou het goed zijn om zo snel als mogelijk duidelijkheid te hebben zodat hij tot rust kan komen.
[de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] begrijpen door hun leeftijd en ontwikkelingsniveau minder goed waarom zij in het gezinshuis wonen. [de minderjarige 2] zegt soms dat zij naar huis wil gaan, maar ook dat zij het fijn vindt in het gezinshuis. [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] lijken zich wel in het gezinshuis te hechten. Voor jonge kinderen is het belangrijk dat zij zo snel als mogelijk duidelijkheid hebben over hun toekomst omdat zij niet goed begrijpen wat er om hen heen speelt. Zij accepteren de situatie vaak zoals die is en gaan wel aarden. Als jonge kinderen na jaren verblijf in een gezinshuis terug naar huis gaan, kan dit ook schadelijk voor hun ontwikkeling zijn. Zij moeten dan nog een keer afscheid nemen van mensen om wie zij geven (vrienden, gezinshuisouders en dergelijke) en begrijpen eigenlijk niet waarom.
Omdat het de ouders niet gelukt is om in de afgelopen acht maanden met de hulpverlening vooruitgang te maken met betrekking tot de doelen, zal niet binnen een voor [de minderjarige 1] aanvaardbare termijn een thuisplaatsing kunnen plaatsvinden. De GI vindt het voor [de minderjarige 1] belangrijk dat hij nu duidelijkheid krijgt dat hij in het gezinshuis zal blijven wonen en niet meer thuis kan wonen, zodat hij niet meer in de “wachtstand” zit. Ook voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is het belangrijk dat zij duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief (het blijven wonen in het huidige gezinshuis).
3.3.
Op de zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat er al drie jaren in de ondertoezichtstelling intensieve hulpverlening is ingezet, maar dat de hulp bij de ouders niet beklijft. Dit maakt dat de ingezette hulpverlening nog steeds gericht is op de eerste fase, waarbij het hebben van een dagstructuur en een schoon en hygiënisch huishouden op de voorgrond staan. Hoewel er soms momenten zijn waarop het even lijkt dat de ouders vooruitgang boeken, blijkt later dat het de ouders toch niet is gelukt om de positieve ontwikkeling vast te houden. Er moet dan weer aan (het aanleren van) dezelfde vaardigheden gewerkt worden en er kan niet naar de volgende fase worden overgegaan.
Hoewel de kinderen inderdaad pas sinds maart 2024 feitelijk uit huis zijn geplaatst, heeft de GI al eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht, welke destijds ook is toegewezen. Het is de GI toen alleen niet gelukt om een plek voor de kinderen te vinden in de omgeving van de ouders waar zij gezamenlijk konden verblijven. Dit heeft gemaakt dat de machtiging niet ten uitvoer is gelegd. Het voorgaande doet evenwel niet af aan de omstandigheid dat de GI destijds al van mening was dat de kinderen in een andere opvoedomgeving zouden moeten wonen.
De GI acht het in het belang van de kinderen dat zij in het gezinshuis, waar zij op hun plek zijn, zullen opgroeien. Daarbij wil de GI de komende periode werken aan een goede omgangsregeling met de ouders, zodat zij zo veel als mogelijk betrokken blijven. Ook zal worden bekeken hoe de samenwerking tussen de gezinshuisouders en de ouders – die al goed contact met elkaar hebben - nog verbeterd kan worden, zodat de plaatsing op den duur in het vrijwillig kader kan plaatsvinden.
Volgens de GI is het voor de kinderen van belang dat dit perspectiefbesluit nu is genomen, omdat de GI niet verwacht dat het de ouders het komende jaar of de komende jaren – binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn - wel zal gaan lukken om de benodigde vooruitgang te boeken.

4.De standpunten

De ouders
4.1.
Door en namens de ouders is op de zitting aangegeven dat zij zich niet tegen de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling verzetten. Zij verzetten zich wel tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (en het perspectiefbesluit).
De ouders begrijpen dat er nog zaken zijn waaraan zij moeten werken om de thuissituatie zodanig te verbeteren dat de kinderen weer thuis kunnen wonen en zij spannen zich daar ook naar beste kunnen voor in. Toen de kinderen uit huis werden geplaatst, is aan de ouders verteld dat dit een tijdelijke situatie zou zijn. Het zou een periode zijn waarin zij konden werken aan de verbetering van de thuissituatie, het op orde brengen van de woning en het aanleren van betere gewoonten. De ouders hebben zich sindsdien ook ingespannen om de vereiste verbeteringen aan te brengen en het goed te doen, maar de GI vindt dat zij nog niet genoeg bereikt hebben. Van de ouders wordt aldus verwacht dat ze, feitelijk van de een op de andere dag, de perfecte ouders werden in een huis dat
spic & spanis en dat zij - ondanks hun persoonlijke beperkingen en financiële (on)mogelijkheden - plotseling aan alle door de GI gestelde voorwaarden zouden voldoen.
Het is volgens de ouders te prematuur om na acht maanden een perspectiefbesluit te nemen. De kinderen verblijven niet al jaren, maar pas acht maanden, in het gezinshuis. Voor hen is de aanvaardbare termijn nog niet verstreken. [de minderjarige 3] is misschien nog te jong, maar [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geven duidelijk aan dat zij terug naar huis willen. Zij zijn nog gehecht aan de ouders en hebben zich er nog niet bij neergelegd dat zij niet meer zullen terugkeren. Bovendien is er in de afgelopen periode sprake geweest van goed en regelmatig contact met de ouders. Zo hebben de kinderen zelfs weekenden thuis mogen doorbrengen. Het is daarom niet zo dat de kinderen naar een vreemde omgeving zouden terug keren. Als de uithuisplaatsing wordt opgeheven, keren zij juist naar hun eigen vertrouwde omgeving terug.
De gezinshuisouder
4.2.
De gezinshuisouder heeft op de zitting aangegeven dat het goed met de kinderen gaat. In het gezinshuis wonen acht kinderen, te weten vier kinderen van de gezinshuisouders zelf en vier ‘gezinshuiskinderen’, waaronder [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . [de minderjarige 1] heeft inmiddels een netwerk (van school en voetbal) om zich heen verzameld en weet steeds beter wat er van hem verwacht wordt. [de minderjarige 2] heeft behoefte aan veel structuur en vraagt ook veel aan de gezinshuisouders. [de minderjarige 3] vond het in het begin lastig om afscheid te nemen, maar dit gaat de laatste maanden beter. Zij gaat bijna naar school en er wordt nu gekeken hoe ze deze overgang kan gaan maken, waarbij ook speelt dat ze nog niet zindelijk is. De gezinshuisouder heeft verder aangegeven dat er vanaf het begin is ingezet op een goede samenwerking met de ouders en dat die samenwerking sindsdien ook goed verloopt. Daarbij vinden de gezinshuisouders het belangrijk dat de kinderen hen oom en tante noemen en niet papa en mama. De ouders blijven immers de ouders en met hen wordt ook contact opgenomen in geval van gezagsbeslissingen.

5.De mening van [de minderjarige 1]

5.1.
heeft in het gesprek met een van de kinderrechters uit de meervoudige kamer aangegeven dat hij het goed naar zijn zin heeft in het gezinshuis. Hij vindt het leuk dat er ook andere kinderen in het gezinshuis wonen, al maakt dat soms ook dat het druk in huis is. [de minderjarige 1] vindt het fijn om naar zijn ouders te gaan en zou eigenlijk graag vaker naar zijn ouders willen. Hij zou het liefst bij zijn ouders wonen, met af en toe een bezoek aan het gezinshuis.

6.De beoordeling

ten aanzien van het perspectiefbesluit
6.1.
De GI heeft op 19 december 2024 aan de ouders een brief gestuurd waarin de GI aan hen te kennen heeft gegeven dat zij vindt dat de kinderen niet bij de ouders kunnen opgroeien en dat er daarom niet meer aan thuisplaatsing zal worden gewerkt. Volgens de GI ligt het perspectief van de kinderen elders, namelijk in het gezinshuis waar zij nu verblijven. De rechtbank ziet voornoemde brief als een besluit van de GI over waar het opgroeiperspectief van de kinderen moet komen te liggen (het perspectiefbesluit).
6.2.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dit is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Hierna zal dan ook worden overgegaan tot het beoordelen van het perspectiefbesluit.
6.3.
Uit de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt het volgende. De kinderen zijn op 1 maart 2024 (opnieuw, nadat eerdere machtigingen niet ten uitvoer waren gelegd, omdat er geen passende plek voor de kinderen samen was en een aangehouden deel van een verzoek tot verlening van de machtiging uithuisplaatsing was afgewezen) uit huis geplaatst omdat zij bij hun ouders in een onveilige situatie opgroeiden. Er zijn nog steeds zorgen over de thuissituatie en de opvoedcapaciteiten van de ouders. Zij kunnen door hun eigen problematiek niet inzien wat de kinderen nodig hebben en bij hun (emotionele) behoeften aansluiten. De ouders hebben door middel van de intensieve inzet van diverse hulpverlening de kans gekregen om de zorgen weg te nemen en een voldoende veilige thuissituatie voor de kinderen te creëren, maar zijn daar niet in geslaagd. De hulpverlening is nog steeds vooral gericht op de basisbehoeften van de kinderen (de eerste fase), zoals het op tijd opstaan, gezond eten, passende kleding zowel wat de maat als het seizoen betreft, een schoon en veilig huis en kinderkamers met voorzieningen die nodig zijn. De rechtbank ziet dat de ouders grote moeite hebben om de kinderen deze basisbehoeften te bieden en dat eventuele ontwikkelingen daarin van korte duur zijn en ook met hulpverlening niet beklijven. Daardoor kon er in de afgelopen jaren van de ondertoezichtstelling niet worden toegekomen aan het verbeteren van de opvoedvaardigheden van de ouders en het kunnen aansluiten bij de (emotionele) behoeften van de opgroeiende kinderen. De rechtbank verwacht ook niet dat dit binnen een aanvaardbare termijn anders zal zijn.
6.4.
Gelet op de leeftijd van de kinderen, hun behoeftes, en de noodzaak tot perspectief op stabiliteit in de woonsituatie, is de rechtbank van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarin de kinderen in onzekerheid kunnen verkeren over hun opgroeiperspectief reeds is verstreken.
6.5.
De rechtbank onderschrijft dan ook het perspectiefbesluit, in die zin dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet langer bij hun ouders ligt, maar in het perspectiefbiedend gezinshuis, waar zij nu samen verblijven.
6.6.
Het voorgaande neemt niet weg dat het van groot belang is dat de ouders een rol in het leven van de kinderen blijven spelen. Zij zullen altijd de ouders van de kinderen blijven en het is daarom van belang dat de kinderen structureel en constructief contact met hen blijven houden en dat de ouders (blijvend) goed op de hoogte worden gehouden van hun ontwikkelingen. De rechtbank gaat er, mede gelet op de behandeling op de zitting, vanuit dat alle betrokkenen zich daarvoor zullen (blijven) inzetten.
ten aanzien van de ondertoezichtstelling
6.7.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] nog steeds zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreigingen vinden hun oorsprong in het feit dat de ouders de kinderen geen stabiele en veilige basis hebben kunnen bieden waarbinnen zij zich goed kunnen ontwikkelen. De ouders hebben de afgelopen jaren veel begeleiding en ondersteuning gekregen, maar het lukt hen niet om, ondanks alle hulp, in de thuissituatie voor een structureel stabiele en veilige opvoedomgeving voor de kinderen te zorgen. De kinderen worden onvoldoende in hun ontwikkeling gestimuleerd. Uit het hetgeen hiervoor is overwogen blijkt ook dat de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI onderschrijft, in die zin dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet langer bij de ouders ligt, maar in het gezinshuis waar zij nu verblijven.
6.8.
Tevens blijkt dat de zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen in dit geval niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, omdat hulpverlening in het verleden niet heeft geleid tot het wegnemen van de zorgen. Daarnaast zijn de ouders het niet eens met de uithuisplaatsing van de kinderen. Het wordt daarom van belang geacht dat de GI in het gedwongen kader de regie blijft voeren, zodat de huidige verblijfplek van de kinderen gewaarborgd wordt en ook eventueel noodzakelijk geachte hulpverlening van de grond komt en wordt voortgezet.
6.9.
Hoewel de verwachting niet meer gerechtvaardigd is dat de ouders, die het gezag uitoefenen, binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn, in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat de maatregel wordt verlengd.
6.10.
Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde doelen, zal de rechtbank de duur van de ondertoezichtstelling – zoals ook door de GI is verzocht - met een jaar verlengen.
ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
6.11.
Zoals hiervoor reeds overwogen, ligt het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders. De kinderen kunnen niet terug naar de ouders, omdat zij hen niet de opvoedomgeving kunnen bieden die zij nodig hebben. De kinderen wonen inmiddels geruime tijd samen in het gezinshuis en ontwikkelen zich daar goed.
6.12.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek) en zal het verzoek van de GI daarom toewijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1],
[de minderjarige 2]en
[de minderjarige 3]tot 1 maart 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1],
[de minderjarige 2]en
[de minderjarige 3]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 maart 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. G.D. de Jong, mr. J. van Beek en mr. M.M. Cuypers, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025, in aanwezigheid van
mr. T.E.J. Bruinen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.