ECLI:NL:RBNHO:2025:1951

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
11114934 CV EXPL 24-3266
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaald gelaten facturen en geschil over btw-registraties en aangiften in EU-lidstaten

In deze zaak vordert InterVAT Compliance B.V. betaling van onbetaald gelaten facturen door Luchtvaart Hobby Shop B.V. (LHS) in het kader van btw-registraties en aangiften in verschillende EU-lidstaten. De procedure begon met een dagvaarding en mondelinge behandeling op 13 januari 2025. InterVAT heeft LHS diensten aangeboden voor btw-registraties en aangiften, maar LHS heeft een aantal facturen niet betaald, met als argument dat de facturen betrekking hadden op perioden vóór registratie en dat er geen recht op betaling zou zijn vanwege nalatigheid van InterVAT. De kantonrechter oordeelt dat LHS niet redelijkerwijs kon verwachten dat btw-aangiften voor tijdvakken voorafgaand aan registratie in het tarief waren inbegrepen. De kantonrechter wijst de vordering van InterVAT grotendeels toe, met uitzondering van een bedrag dat te veel in rekening is gebracht. In reconventie worden de vorderingen van LHS afgewezen, en LHS wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11114934 \ CV EXPL 24-3266
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
INTERVAT COMPLIANCE B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: InterVAT,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
LUCHTVAART HOBBY SHOP B.V.,
gevestigd te Aalsmeerderbrug,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: LHS,
vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- akte overlegging producties namens InterVAT
- de mondelinge behandeling van 13 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
LHS verkoopt via haar webshop luchtvaart(hobby)artikelen aan particulieren in binnen- en buitenland. Voor afnemers in EU-lidstaten heeft LHS in het verleden altijd Nederlandse btw gefactureerd en in Nederland voldaan.
2.2.
In juli 2020 werd LHS door de Belgische belastingdienst gesommeerd om inzicht te geven in de afstandsverkopen aan afnemers in België over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. Het vermoeden was dat LHS een grens zou overschrijden waardoor niet Nederlandse btw in Nederland maar Belgische btw in België moest worden voldaan. LHS heeft zelf een btw-nummer aangevraagd voor België.
2.3.
Omdat LHS vermoedde dat zij ook in andere EU-lidstaten btw zou moeten afdragen heeft zij contact opgenomen met InterVAT, een onderneming die diensten aanbiedt op het gebied van btw-registraties en aangiften in alle EU-lidstaten.
2.4.
InterVAT heeft op 23 september 2020 een offerte gezonden naar LHS (hierna: offerte). In de offerte staat:
“(…)Graag zouden wij alle btw-registraties en de btw-aangiften in de verschillende EU-landen voor u willen verzorgen.
(…)
Door ons in te schakelen heeft u onder andere de volgende voordelen:-One-stop shop voor al uw btw-registraties en btw-aangiften in het buitenland;
(…)
-wij werken met vaste tarieven die wij altijd vooraf afspreken om verrassingen achteraf te voorkomen;
(…)
Hieronder vindt u onze prijzen voor de btw-registraties en de btw-aangiften:
Land
Btw-registraties
Btw aangiften
België
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Duitsland
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Frankijk
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Oostenrijk
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Zweden
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Denemarken
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Polen
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Portugal
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Spanje
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Griekenland
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Italië
€ 750, eenmalig
€ 150, per maand
Indien wij alle btw-registraties mogen verzorgen kunnen wij een korting toepassen van 15%.
De volgende diensten zijn inbegrepen in de bovengenoemde tarieven:
  • Btw-adviezen;
  • Jaaraangiften;
  • Communicatie met uw accountmanager van InterVAT Compliance BV;
  • Communicatie tussen InterVAT Compliance BV en de belastingdiensten. Indien er issues zijn met de buitenlandse belastingdiensten pakken wij dit direct op (btw-controles, vragen van de belastingdienst, etc.). Wij bereken hiervoor geen extra kosten;
  • Communicatie met derden (op verzoek van de klant);
  • Compliance check (controleren of de documenten conform de vereisten zijn per land, etc.);
  • Voor de de-registratie hanteren wij een eenmalige fee van € 200;
  • VAT manual (belangrijkste btw-informatie per registratie aangepast op uw activiteiten).
(…)”
2.5.
Naar aanleiding van de offerte hebben partijen op 29 september 2020 kennisgemaakt en de situatie van LHS besproken. InterVAT heeft daarbij te kennen gegeven dat dat zij gehouden was om zich te registreren voor de BTW in de EU-lidstaten waar de drempelbedragen voor afstandsverkopen aan particulieren waren overschreden, dat naar alle waarschijnlijkheid boetes zullen volgen maar dat hiertegen bezwaar kan worden gemaakt.
2.6.
LHS is akkoord gegaan met de offerte. De Belgische belastingdienst heet op 22 december 2020 een boete aan LHS opgelegd van € 18.780,00. InterVAT heeft hiertegen een door LHS aangevuld bezwaarschrift ingediend. Na indiening van het bezwaarschrift werd de boete gehalveerd.
2.7.
Verder heeft InterVAT LHS geregistreerd in Spanje, Duitsland, Oostenrijk en Italië met als gevolg dat aangiftes met terugwerkende kracht van voorgaande vier tot vijf jaar moesten worden ingediend bij de betreffende landen. Dit heeft mede tot gevolg gehad dat rente- en boetebeschikkingen zijn opgelegd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
InterVAT vordert – samengevat – veroordeling van LHS tot betaling van € 25.000,00 aan onbetaald gelaten facturen en rente en in de proceskosten.
3.2.
InterVAT legt aan de vordering ten grondslag dat zij de met LHS overeengekomen werkzaamheden heeft verricht, dat daarvoor in overeenstemming met de door LSH geaccepteerde offerte is gefactureerd en dat LSH de facturen tot een bedrag in hoofdsom van € 21.780 ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
3.3.
LHS betwist de facturen met betrekking tot de maandelijkse btw-aangiften waar het gaat om perioden gelegen vóór registratie omdat zij er vanuit is gegaan dat deze tarieven alleen gelden voor de maanden na registratie. Voorts stelt LHS dat InterVAT ernstige nalatig heeft gehandeld en zij om die reden niet tot betaling gehouden kan zijn. Zo heeft InterVAT geen bezwaarschriften ingediend waardoor LHS een vermindering van de boetes met 50% is misgelopen, een onjuiste aangifte gedaan en LHS niet goed op de hoogte gehouden van haar werkzaamheden. Daarnaast is voor teveel maanden gefactureerd en heeft InterVAT de afgesproken korting van 15% niet toegepast. Tot slot wist InterVAT ten tijde van het uitbrengen van de offerte dat op korte termijn nieuwe wetgeving (Unieregeling) zou worden geïntroduceerd die de werkzaamheden van InterVAT overbodig zou maken en heeft zij LHS hiervan ten onrechte niet op de hoogte gesteld.
in reconventie
3.4.
LHS vordert op dezelfde gronden die zij in conventie tot verweer heeft aangevoerd in reconventie – samengevat – creditering van betaalde facturen van € 41.850,00 exclusief btw, vergoeding van 50% van de door de belastingdiensten van Duitsland, Italië, Oostenrijk en Spanje opgelegde boetes tot een bedrag van € 37.437,00, en terugbetaling van 15% van de correct opgemaakte facturen.
3.5.
InterVAT voert in reconventie tot verweer dat tegen de door de Duitse belastingdienst opgelegde boete in verband met een getroffen regeling geen bezwaar meer kon worden gemaakt, dat tegen de door de Oostenrijkse belastingdienst opgelegde boete vergeefs bezwaar is gemaakt en dat tegen de door de Spaanse en Italiaanse belastingdienst opgelegde boetes geen bezwaar kon worden gemaakt omdat de btw-aangiften en -betalingen niet tijdig hebben plaatsgevonden. Ten slotte voert InterVAT in reconventie tot verweer dat de korting vermeld in de offerte uitsluitend betrekking heeft op de situatie dat opdracht wordt gegeven voor alle daarin genoemde landen, en dat nader overeengekomen is dat 15% korting zou worden verleend onder de voorwaarde dat LHS tot betaling zou overgegaan, wat niet is gebeurd.
3.6.
Op de stellingen van partijen, zowel in conventie als reconventie, wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Inhoud van overeenkomst
4.1.
Bij de uitleg van een overeenkomst gaat het niet alleen om de taalkundige betekenis van de bewoordingen die bij het maken van de afspraak zijn gebruikt, maar ook om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en om hetgeen ze dienaangaande over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex norm [1] ).
4.2.
De kantonrechter volgt InterVAT in haar betoog ter zitting dat partijen zijn overeengekomen dat voor het verzorgen van de btw-registratie € 750 per land zou worden betaald, en dat voor het doen van btw-aangiften € 150 per maand per land zou worden betaald, ongeacht de periode waarop die aangifte betrekking heeft. Uit de tekst van de offerte blijkt duidelijk dat InterVAT werkt met vaste tarieven waarvoor alle in de offerte genoemde werkzaamheden worden verricht. Daaruit blijkt eveneens dat een korting van 15% wordt verleend indien alle btw-registraties worden verzorgd, en LHS heeft niet weersproken dat aan dit vereiste niet is voldaan. Aangezien LHS kennelijk wel akkoord is gegaan met een tarief van € 150 per maand voor het verzorgen van btw-aangiften voor tijdvakken na registratie, heeft zij redelijkerwijs niet mogen verwachten dat btw-aangiften voor tijdvakken voorafgaand aan het moment van registratie zouden zijn begrepen in het tarief van € 750, ongeacht de hoeveelheid werk die daarmee gemoeid zou zijn. De tekst van de offerte noch enig ander door partijen overgelegd stuk biedt een aanknopingspunt voor die uitleg. De kantonrechter weegt bij dit oordeel mee dat LHS naar eigen zeggen al dertig jaar actief is, zodat zij ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst met InterVAT bekend verondersteld mag worden met de noodzaak btw-aangifte te doen voor ieder tijdvak waarin zij als ondernemer voor de btw belaste prestaties heeft verricht. Hetzelfde geldt voor het risico op boetes indien niet aan deze verplichtingen wordt voldaan. Dat het in dit geval gaat om verplichtingen in andere EU-lidstaten dan Nederland maakt geen verschil.
Kwaliteit en omvang geleverde diensten
4.3.
Wat betreft de oorzaak van het opleggen van de boetes volgt de kantonrechter InterVAT in haar betoog dat dit uitsluitend het gevolg is van het verzuim van LHS zelf om tijdig aan haar fiscale verplichtingen in de desbetreffende EU-lidstaten te voldoen. Ter beoordeling is daarom alleen of InterVAT steken heeft laten vallen, met als gevolg dat de boetes ten onrechte of tot te hoge bedragen zijn gehandhaafd.
InterVAT heeft haar betoog dat zij LHS afdoende op de hoogte heeft gehouden van de bezwaarprocedures tegen deze boetes onvoldoende onderbouwd. Indien InterVAT de met stukken onderbouwde toelichting die zij tijdens de zitting heeft gegeven eerder had verstrekt, was een en ander ook eerder helder geweest voor LHS. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat LHS daar terecht over klaagt. De kantonrechter heeft echter geen aanwijzingen dat deze gebrekkige communicatie bij LHS tot schade heeft geleid. LHS heeft ter zitting geconcludeerd dat InterVAT wel bezwaar heeft gemaakt waar dat (nog) mogelijk was en niet weersproken dat bezwaar in Spanje en Italië als gevolg van de daar geldende regels niet mogelijk was. LHS heeft InterVAT wat betreft haar werkzaamheden inzake de boetes verder geen verwijten gemaakt.
InterVAT heeft niet betwist dat zij een aangifteformulier voor de Franse btw in oktober 2020 onjuist heeft ingevuld. Niet in geschil is echter dat InterVAT deze fout heeft hersteld.
InterVAT heeft ter zitting verklaard dat een factuur inzake de registratie voor Duitsland is gecrediteerd, hetgeen door LHS niet is weersproken.
Over factuur 202106558 van 11 maart 2021 voor de aangiften in Oostenrijk merkt de kantonrechter op dat deze inderdaad vragen oproept omdat de optelling in ieder geval niet correct is. De kantonrechter volgt InterVAT echter in haar betoog dat de specificatie voor 2020 en januari 2021 moet zijn weggevallen. Uit het betoog van LHS volgt immers dat InterVAT tot en met juni 2021 werkzaamheden heeft verricht, en zij heeft niet weersproken dat InterVAT in Oostenrijk aangifte heeft gedaan over voormelde tijdvakken. InterVAT factureert blijkens de offerte per maand, wat bevestiging vindt in het feit dat zij januari 2021 afzonderlijk heeft gefactureerd. Aangezien InterVAT niet heeft weersproken dat zij voor 2015 alleen aangifte heeft gedaan voor de maanden november en december moet de conclusie luiden dat op deze factuur € 1.500 (10 maanden) te veel in rekening is gebracht. Tot slot heeft LHS tegenover het gemotiveerde betoog van InterVAT dat deze al haar klanten op de hoogte heeft gehouden van de invoering van de Unieregeling en dat die regeling geen terugwerkende kracht heeft, onvoldoende onderbouwd dat zij er ten onrechte niet op is gewezen dat zij InterVAT niet nodig had voor het doorvoeren van de correcties voor de tijdvakken voorafgaand aan de btw-registraties.
4.4.
De conclusie is dus dat InterVAT inderdaad gebrekkig heeft gecommuniceerd over het (al dan niet kunnen) indienen van bezwaren. Dit maakt echter niet dat de algehele kwaliteit van werkzaamheden niet deugdelijk is geweest. Van de in conventie gevorderde betaling van facturen zal worden toegewezen tot een bedrag van € 21.780 - € 1.500 = € 20.280. De gevorderde wettelijke handelsrente tot 11 januari 2024 zal worden toegewezen over dit bedrag.
4.5.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente worden toegewezen tot een bedrag van € 977,80.
4.6.
LHS is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van InterVAT worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van
betekening zoals
vermeld in
de beslissing)
Totaal
2.745,22
in reconventie
4.7.
Uit de beoordeling in conventie volgt dat de vorderingen in reconventie tot creditering van facturen en terugbetaling van € 41.850,00 en tot betaling van een schadeloosstelling van € 37.437 in verband met de opgelegde boetes moeten worden afgewezen.
15% korting
4.8.
In conventie is geoordeeld dat niet is voldaan aan de overeengekomen voorwaarde tot het verlenen van een korting van 15%. LHS heeft tegenover het gemotiveerde verweer van InterVAT onvoldoende onderbouwd dat mondeling onvoorwaardelijk is overeengekomen dat alsnog een korting van 15% zou worden verleend. InterVAT heeft ter zitting wel toegezegd alsnog 15% korting te zullen geven nadat LHS tot betaling is overgegaan. De kantonrechter gaat ervan uit dat partijen dit praktisch zullen oplossen.
4.9.
LHS is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in reconventie betalen. Gezien de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie worden de proceskosten van InterVAT in reconventie begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt LHS om aan InterVAT te betalen een bedrag van € 21.257,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente tot 11 januari 2024;
5.2.
veroordeelt LHS in de proceskosten van € 2.745,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als LHS niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van LHS af,
5.6.
veroordeelt LHS in de proceskosten die tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.