ECLI:NL:RBNHO:2025:1805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
15/184869-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesafspraken in strafzaak met verdachte en raadsman, rechtbank volgt gemaakte afspraken niet

Op 24 januari 2025 vond een zitting plaats in de Rechtbank Noord-Holland, waar de rechtbank besliste over procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de verdediging van de verdachte. De rechtbank volgde de gemaakte procesafspraken niet, omdat zij onvoldoende argumenten zag om deze te honoreren. De verdachte, die gedetineerd was in P.I. Lelystad, had eerder een raamovereenkomst ondertekend waarin hij afstand deed van bepaalde verdedigingsrechten in ruil voor een gevangenisstraf van 32 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie had ingestemd met deze afspraken, maar vond dat de afdoening van de zaak niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de feiten. De rechtbank benadrukte dat het maken van procesafspraken niet afbreuk doet aan de zelfstandige positie van de rechter en dat de behandeling van de zaak moet plaatsvinden volgens de geldende wettelijke bepalingen. De rechtbank besloot de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden, zodat deze inhoudelijk kon worden behandeld. De zitting werd geschorst en de rechtbank stelde een nieuwe zittingsdatum voor op 13 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/184869-23
Tegenspraak
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 24 januari 2025
Aanwezig zijn:
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
mr. M.T. Sluis, griffier,
de officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte is aanwezig en antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
nu gedetineerd in P.I. Lelystad.
Als raadsman van de verdachte is op de zitting aanwezig mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem.
De zaak is eerder behandeld op de zitting van 25 november 2024. Het onderzoek is toen geschorst. De rechtbank bestaat nu uit andere rechters. Met instemming van de officier van justitie, de verdachte en de raadsman gaat de rechtbank verder met het onderzoek vanaf het moment van schorsing op de zitting van 25 november 2024.
De voorzitter zegt de verdachte op te letten op wat hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank na de vorige zitting een door de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie ondertekende raamovereenkomst met procesafspraken heeft ontvangen. De voorzitter deelt mee dat deze raamovereenkomst aan het dossier zal worden toegevoegd.
Op vragen van de voorzitter verklaart de verdachte het volgende:
De raamovereenkomst is aan mijn zijde geheel vrijwillig tot stand gekomen. Ik heb mij door niemand onder druk gezet gevoeld om deze overeenkomst te ondertekenen. Ik begrijp dat wanneer de rechtbank de in de overeenkomst gemaakte afspraken zou volgen, ik veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van 32 maanden. Ik begrijp ook dat ik met deze overeenkomst afstand doe van verweren die zien op vrijspraak van de mij ten laste gelegde feiten. Mijn reden om de overeenkomst aan te gaan, is dat ik graag zo snel mogelijk deze zaak wil afhandelen en daarna door wil met mijn leven.
De voorzitter benoemt dat in de raamovereenkomst door de verdediging afstand wordt gedaan van het recht om onderzoekswensen in te dienen en dat de verdediging haar reeds ingediende onderzoekswensen zal intrekken. De voorzitter vraagt de raadsman welke onderzoekswensen het betreft. De raadsman deelt mee:
De verdediging heeft een aantal maanden geleden onderzoekswensen ingediend bij de rechter-commissaris. Die zagen op het uitluisteren van de OVC-gesprekken en het horen van [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] als getuigen. Ik stuur de griffier per e-mail een afschrift van mijn brief aan het kabinet rechter-commissaris (
bijlage 1). Daarnaast heeft de verdediging zich aangesloten bij de onderzoekswensen van de verdediging in de zaak van [getuige 1]. Ik weet niet concreet welke onderzoekswensen dat zijn. De tenlastelegging in de zaak van [getuige 1] is niet precies hetzelfde als die van cliënt. Daar waar het relevant is voor de zaak van cliënt, wil de verdediging bij de onderzoekswensen in [getuige 1] aansluiten.
Na het indienen van genoemde onderzoekswensen bij de rechter-commissaris, zijn de verdediging en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in gesprek gegaan over het maken van procesafspraken.
Op vragen van de rechtbank deelt de officier van justitie mee:
Binnen onderzoek Laperm worden twee personen verdacht van het plegen van strafbare feiten: [getuige 1] en de verdachte. In beginsel zouden zij gelijktijdig worden vervolgd door het OM. Dat vandaag alleen de zaak van de verdachte op de rol staat, is omdat er in zijn zaak eerder een getekende raamovereenkomst lag. Het klopt dat de tenlastelegging in de zaak van [getuige 1] voor het grootste gedeelte ziet op een andere periode en andere verdenkingen. In de zaak [getuige 1] is een hele reeks aan onderzoekswensen ingediend die ziet op bewijsmateriaal afkomstig uit cryptotelefoons. In hoeverre daarbij zou kunnen worden aangesloten in de onderhavige zaak, is mij niet bekend. Zouden de zaken van de verdachte en [getuige 1] bij elkaar blijven, dan zou, ondanks de gemaakte procesafspraken in de zaak van de verdachte, zijn zaak waarschijnlijk vertraging oplopen omdat in de zaak van [getuige 1] veel meer te beslissen is.
U wijst mij op de op pagina 4 van de raamovereenkomst opgenomen zinsnede ‘in dit soort zaken’ en vraagt of daarmee gedoeld wordt op zogenoemde CAT-zaken (van het Crypto Analyse Team van de politie). Met de betreffende zinsnede doelt het OM op zaken van een bepaald kaliber, waarin een bepaald type verdachte naar voren komt. In het onderhavige geval heeft het strafblad van de verdachte een grote rol gespeeld. Het OM kon op de klompen aanvoelen dat de verdediging er in deze zaak op een bepaalde manier in zou staan en dat voortgang van het proces niet per se prioriteit zou krijgen.
U wijst mij erop dat er op dit moment (behoudens de wens tot het uitluisteren van OVC-gesprekken) twee concrete onderzoekswensen door de verdediging zijn geuit, namelijk het horen van [getuige 1] en [getuige 2]. Daarnaast is door de verdediging een niet nader gespecificeerd verzoek gedaan om aan te sluiten bij de onderzoekswensen in de zaak van [getuige 1]. U vraagt mij waar de winst zit voor het OM om in de onderhavige zaak procesafspraken te maken. U kijkt alleen naar de zaak van de verdachte, maar het OM heeft bij de afweging om procesafspraken te maken acht geslagen op het gehele onderzoek Laperm. Het streven was om de zaken van de verdachte en [getuige 1] gelijktijdig op zitting te behandelen en af te doen. Dat vandaag alleen de zaak tegen de verdachte op de rol staat en niet ook die van [getuige 1], heeft te maken met het gegeven dat de raamovereenkomst in de zaak van de verdachte op een bepaald moment ondertekend was. Een ander voordeel van het vroegtijdig maken van procesafspraken, is dat de verdediging niet nog allerlei onderzoekswensen heeft hoeven, kunnen of willen indienen. U vraagt mij of het klopt dat in de zaak van de verdachte geen ‘CAT-kwesties’ lijken te spelen. Dat klopt.
U benoemt dat één van de afspraken in de raamovereenkomst ziet op wijziging van de tenlastelegging. U vraagt mij, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, of het OM zich op het standpunt stelt dat het verwijt dat de verdachte na eventuele wijziging van de tenlastelegging wordt gemaakt, nog in redelijke verhouding staat tot het verwijt zoals daarvan blijkt uit de stukken in het dossier. Voor het OM verandert het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt niet erg, omdat wat het OM betreft feit 2 het zwaartepunt is in deze zaak. De verdediging en het OM waren met elkaar eens dat het onder feit 1 opgenomen eerste gedachtestreepje in de thans geldende tenlastelegging lastig te bewijzen is.
U vraagt mij naar de (berekening van de) strafkorting. Korting van ongeveer één derde is gebruikelijk. In deze zaak waren er betrekkelijk weinig redenen om daar van af te wijken.
In deze zaak is geen start gemaakt met een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaar is ook niet gestreefd, doordat al vroeg duidelijk werd dat het OM en de verdediging tot procesafspraken zouden komen. U vraagt mij of de verdediging in die zin ‘winst’ heeft behaald door procesafspraken te maken, of dat er überhaupt geen ontnemingsvordering zou volgen in deze zaak. Het is beleid van het OM om in zaken waarin het vermoeden bestaat dat een verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, één en ander op zijn minst te onderzoeken. Ik kondig vandaag geen ontnemingsvordering aan. Gelet op de raamovereenkomst wordt niet ingezet op het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte. Ook daardoor komt het strafproces in deze zaak sneller tot een eind.
U wijst mij op de deels voorwaardelijke gevangenisstraf die in de zaak met parketnummer 15/12395-19 aan de verdachte is opgelegd en waarvan de proeftijd nog liep tijdens een gedeelte van de in de onderhavige zaak aan de verdachte ten laste gelegde periode. Het klopt dat over het al dan niet vorderen van de tenuitvoerlegging van die straf geen afspraak is opgenomen in de raamovereenkomst. Het OM is er op een laat moment achter gekomen dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet tijdig is gedaan. Alle afspraken tussen het OM en de verdediging zijn opgenomen in de overeenkomst.
U vraagt mij of de hoofdreden om over te gaan tot procesafspraken was gelegen in de wens om de zaak gelijktijdig te behandelen met de zaak tegen [getuige 1], of in de wens om onderzoekswensen van de verdediging efficiënt af te handelen. Beiden. Het OM meent dat de zaak tegen de verdachte niet complex is, maar het OM heeft er niet altijd evenveel invloed op hoe een zaak verloopt nadat deze is aangebracht bij de rechtbank. Zeker in dit type zaken ziet het OM vaak dat het proces heel anders loopt dan vooraf door het OM voorzien en beoogd. Daarin speelt de verdediging dan een grote rol. In de onderhavige zaak waren al onderzoekswensen ingediend, maar het was niet uitgesloten dat in de toekomst een pakket aan aanvullende onderzoekswensen zou worden ingediend. Als daarin dan gedoe ontstaat, doet het de voortvarende behandeling van een zaak teniet. Mocht vervolgens een gedurende dat tijdsverloop namens de verdachte ingediend schorsingsverzoek worden toegewezen en de verdachte in vrijheid worden gesteld, dan zou elke ambitie van het OM om de zaak vroegtijdig op zitting af te doen, een stuk complexer worden. Het maken van procesafspraken gaat dus niet alleen om de tijdigheid van de eindzitting, maar om veel meer. Het goed begeleiden van het proces in onderzoek Laperm was er in de visie van het OM extreem bij gebaat als afspraken konden worden gemaakt in de zaak van de verdachte en die van [getuige 1]. Dat nu procesafspraken zijn gemaakt in de zaak van de verdachte en er op dit moment nog geen procesafspraken in de zaak van [getuige 1] aan de rechtbank worden voorgelegd, vormt in de visie van het OM geen beletsel. Het maken van afspraken in de ene zaak, is niet afhankelijk van het maken van afspraken in de andere zaak. Overigens is in de zaak [getuige 1] in beginsel een mondeling akkoord gesloten dat nog deze week op detailniveau wordt uitgewerkt.
Op vragen van de rechtbank deelt de raadsman mee:
Ik meen dat het CAT-element in de zaak van cliënt veel minder speelt dan in de zaak van [getuige 1]. Het onderzoek Laperm is wel gestart aan de hand van gesprekken gevoerd via SkyECC. Dus in die zin is het CAT-element ook relevant in de zaak van mijn cliënt. De verdediging is aangesloten bij de wensen in [getuige 1], voor het geval bepaalde informatie rondom het onderzoek in de zaak van [getuige 1] toch ook consequenties zou kunnen hebben voor de zaak van mijn cliënt.
Dat middels procesafspraken efficiëntie wordt beoogd op het punt van onderzoekswensen is één ding, maar procesafspraken worden ook om andere redenen gemaakt. Zo ligt bij reguliere behandeling van de zaak tegen cliënt ook een hoger beroep en beroep in cassatie in het verschiet.
De officier van justitie deelt mee dat hij een schriftelijke vordering tot wijziging van de tenlastelegging heeft. In reactie daarop deelt de voorzitter mee dat, nu de beoogde wijziging onderdeel is van de procesafspraken, de rechtbank eerst een standpunt zal innemen ten aanzien van het al dan niet volgen van de procesafspraken.
De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek op de zitting.
Na hervatting van het onderzoek op de zitting deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mee:
In deze zaak zijn tussen het OM en de verdediging procesafspraken gemaakt waarvan een gezamenlijk voorstel voor de in de strafzaak uit te spreken bewezenverklaring (na wijziging van de tenlastelegging), de daarbij behorende kwalificatie en de sanctieoplegging deel uitmaken (‘afdoeningsvoorstel’). Op basis van het onderzoek op de terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er van vergewist dat de verdachte door zijn raadsman adequaat is voorgelicht over de consequenties van de procesafspraken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende raamovereenkomst met daarin een afdoeningsvoorstel.
De rechtbank zal de in de raamovereenkomst tussen het OM en de verdediging gemaakte procesafspraken en het afdoeningsvoorstel niet volgen. Tot deze beslissing is de rechtbank op grond van het volgende gekomen.
Het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bevatten geen algemene, op procesafspraken toegesneden regeling. Het ontbreken van een algemene wettelijke regeling betekent niet dat het maken van procesafspraken niet kan worden toegestaan of dat de totstandkoming van procesafspraken geen betekenis kan hebben voor de beslissingen die de rechter in de strafzaak neemt. Het stelsel van strafvordering verzet zich er namelijk niet tegen dat het OM en de verdediging overleg voeren en afspraken maken over de wijze waarop zij (al dan niet) gebruik maken van de ieder toekomende bevoegdheden en daarbij een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van de strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechter. Hij behoudt zijn eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen – in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv – en de eisen van een eerlijk proces. De rechter kan bij de beoordeling van de zaak komen tot een uitspraak die in overeenstemming is met de procesafspraken. Als de rechter echter van oordeel is dat de afdoening van de zaak in lijn met die afspraken zou leiden tot een uitkomst die niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, zal de rechter beslissingen nemen die afwijken van het afdoeningsvoorstel. [1]
De rechtbank neemt in ogenschouw dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in een strafzaak door de rechtbank vonnis wordt gewezen na een ‘regulier’ onderzoek ter terechtzitting, waarbij de verdediging onderzoekswensen kan indienen en de verweren kan voeren die zij wenst te voeren. Om het onderzoek ter terechtzitting (mede) in te richten aan de hand van en (mede) te laten leiden door procesafspraken, moet sprake zijn van goede redenen daartoe. Zo’n reden kan onder meer zijn: een efficiënte, snellere afdoening van een (oude) zaak.
In de raamovereenkomst die in de zaak van de verdachte is gesloten, is in vrij algemene bewoordingen overwogen waarom in de onderhavige zaak tot procesafspraken is gekomen. Ter terechtzitting is door de officier van justitie en de verdediging een aanvullende toelichting gegeven. Gelet op de inhoud van de raamovereenkomst en de ter terechtzitting gegeven toelichting daarop, komt de rechtbank tegen de achtergrond van het dossier tot het oordeel dat in de onderhavige zaak onvoldoende goede redenen zijn om af te wijken van het reguliere proces. Zo valt niet in te zien dat het afzien van onderzoekswensen in dit geval leidt tot een (aanmerkelijk) efficiëntere, snellere afdoening van de strafzaak. Immers, in deze zaak zijn geen tijdrovende onderzoekswensen ingediend. Concreet werd door de verdediging verzocht om twee getuigen te horen, waarvan één gedetineerd is vanwege het onderzoek dat ook aan de strafzaak tegen de verdachte ten grondslag ligt. De zaak zelf is – zo stelt de officier van justitie ook vandaag ter zitting – overzichtelijk. Er is geen sprake van een zogenoemde CAT-zaak, zodat het niet in de lijn der verwachting ligt dat onderzoekswensen zouden of zullen worden ingediend die zien op – kort gezegd – ‘CAT-problematiek’.
Ook overigens heeft de rechtbank geen aanleiding eraan te twijfelen dat de zaak binnen de redelijke termijn voor behandeling van de zaak in eerste aanleg kan worden afgedaan. De zaak is relatief ‘jong’, de verdachte is in mei 2024 aangehouden en in verzekering gesteld. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de behandeling van de zaak van de verdachte vertraging zal oplopen vanwege onderzoekswensen in de zaak tegen [getuige 1]. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de officier van justitie heeft bevestigd dat de verwijten die de verdachte en [getuige 1] worden gemaakt, uiteenlopen, en dat de verdediging geenszins inzichtelijk heeft gemaakt bij welke eventuele onderzoekswensen in die zaak zij zou willen aansluiten. Daarbij komt dat de rechtbank niet ziet dat de zaak van de verdachte gelijktijdig met de zaak van [getuige 1] behandeld zou kunnen of moeten worden.
Wat betreft de straf die in de raamovereenkomst is overeengekomen overweegt de rechtbank tot slot als volgt. Tussen partijen is afgesproken dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden zou moeten worden opgelegd. In aanmerking genomen de vraag of deze straf – in geval van een bewezenverklaring zoals die procespartijen voor ogen staat – in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, acht de rechtbank de gegeven motivering voor deze strafmaat tekortschieten, zowel ten aanzien van het gekozen uitgangspunt als wat betreft de redenen voor, en mate van ‘strafvermindering’. Hierbij heeft de rechtbank onder meer gelet op de aard en ernst van de op de tenlastelegging vermelde feiten en de persoon van de verdachte.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank onvoldoende argumenten om tot de conclusie te komen dat voor het volgen van de gemaakte procesafspraken een goede grond bestaat. De rechtbank zal de procesafspraken dan ook niet volgen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de zaak voor onbepaalde tijd zal worden aangehouden, zodat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de officier van justitie zorg zal dragen voor completering van het procesdossier, door toevoeging van in ieder geval het beslagdossier (met documentcode ‘BSG’).
Op een vraag van de voorzitter deelt de raadsman mee dat de verdediging zich wil beraden over het al dan niet handhaven van de door haar ingediende onderzoekswensen.
Op een vraag van de voorzitter over de geschatte duur van het requisitoir deelt de officier van justitie mee:
In de situatie waarin de raamovereenkomst zou worden gevolgd, zou het requisitoir maximaal 20 minuten duren. Nu de zaak weer open ligt, kunnen zaken als een eventuele ontneming of vordering tenuitvoerlegging een rol gaan spelen. Dat zou tot 5 of 10 minuten extra kunnen leiden.
De raadsman deelt mee naar schatting 45 – 60 minuten nodig te hebben voor pleidooi.
De raadsman verzoekt het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen. Ter onderbouwing van dit verzoek deelt hij mee:
Het bevel tot voorlopige hechtenis van cliënt is tussen 19 december 2024 en 20 januari 2025 geschorst geweest. In die periode heeft hij veel kunnen regelen. Zijn viskar is zo goed als verkocht, maar cliënt heeft nog steeds een schuldenpost van zo’n € 80.000,-. De partner van cliënt is niet in staat om te werken. Cliënt heeft kinderen. Al met al weegt het voorarrest zwaar. Ik meen dat de persoonlijke belangen van cliënt zwaarder dienen te wegen dan de strafvorderlijke belangen.
De officier van justitie reageert op de raadsman als volgt:
Het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte dient te worden afgewezen. Het risico op recidive is groot. De verdachte is drie keer eerder veroordeeld wegens harddrugszaken. Het vermoeden is dat de verdachte na het uitzitten van zijn laatste gevangenisstraf direct door is gegaan met het plegen van harddrugsfeiten.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek op de zitting voor beraad en – desgevraagd – om de verdediging in de gelegenheid te stellen onderling overleg te voeren over het al dan niet handhaven van de onderzoekswensen.
Na hervatting van het onderzoek op de zitting deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mee:
De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, nu de maatschappelijke belangen, die worden gediend door de voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het recidiverisico hoog wordt geacht, gelet op het strafblad van de verdachte, afgezet tegen de aard en ernst van de verdenking en de proeftijd waarin hij ten tijde van die verdenking voor een soortgelijk feit liep. De rechtbank overweegt dat de persoonlijke belangen van de verdachte bij schorsing groot zijn, maar dat hij recent een maand geschorst is geweest om zaken te regelen zodat deze belangen op dit moment niet opwegen tegen het belang dat is gediend met het voortduren van de detentie.
Op een vraag van de voorzitter deelt de raadsman mee:
De verdediging wenst dat de zaak zo snel mogelijk inhoudelijk wordt behandeld. Er wordt dan ook afgezien van de wensen om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen. Wel zou de verdediging de OVC-gesprekken nog willen uitluisteren. Ik hoor de officier van justitie mededelen dat verstrekking van die gesprekken niet mogelijk is en dat de gesprekken uitgeluisterd kunnen worden op een politiebureau, waarbij het OM bereid is mijn cliënt te laten lichten en naar het politiebureau te laten vervoeren. Daar stemt de verdediging mee in. Voor het overige heeft de verdediging geen onderzoekswensen.
De voorzitter deelt als beslissing van de rechtbank mee:
  • Het onderzoek op de zitting wordt – in het belang daarvan – geschorst voor onbepaalde tijd. De rechtbank stelt de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek op de zitting moet worden hervat op drie maanden. Deze termijn is langer dan een maand (en korter dan drie maanden) om de klemmende reden dat moet worden aangenomen dat een kortere termijn te kort zal zijn voor het vinden van een nieuwe zittingsdatum waarop de zaak, gelet op de agenda’s van de betrokken partijen, verder kan worden behandeld.
  • De rechtbank beveelt de oproeping van de verdachte en de onmiddellijke kennisgeving daarvan aan zijn raadsman tegen de datum en het tijdstip waarop het onderzoek op de zitting wordt hervat.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en bij ontstentenis van de voorzitter door de oudste rechter en de griffier ondertekend.
Na schorsing van het onderzoek op de zitting is – in overleg met het OM en de verdediging – de inhoudelijke behandeling van de zaak voorzien op 13 mei 2025 om 11:00 uur, locatie Haarlem.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252.