ECLI:NL:RBNHO:2025:1611

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
15/178254-24 en 15/198264-21 (vord tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf en TBS met voorwaarden na wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van ongeveer twee weken een slachtoffer van haar vrijheid heeft beroofd en haar herhaaldelijk heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1968 en nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad, heeft het slachtoffer in een woonruimte achterin een garage vastgehouden. Tijdens deze periode heeft hij het slachtoffer geslagen en geschopt, wat leidde tot diverse verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling, en heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, die dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, met inachtneming van de voorwaarden die aan de TBS zijn verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een posttraumatische-stressstoornis en een persoonlijkheidsstoornis, wat van invloed is op de strafbaarheid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 9 september 2024, 18 november 2024 en 4 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/178254-24 en 15/198264-21 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 september 2024, 18 november 2024 en 4 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Hermans, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2024 tot en met 28 mei 2024 te Haarlem, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- agressief te worden tegen die [slachtoffer 1] als die [slachtoffer 1] de woning wenste te verlaten en/of
- ( wanneer die [slachtoffer 1] weerstand bood) die [slachtoffer 1] te (met kracht) te slaan en/of te schoppen en/of
- de sleutels en/of telefoon van die [slachtoffer 1] af te pakken en/of voor die [slachtoffer 1] verborgen te houden en/of
- de woning voor die [slachtoffer 1] af te sluiten (waardoor zij niet naar de wc kon en/of op een maatbeker moest plassen) en/of
- die [slachtoffer 1] (op deze wijze) te isoleren van de buitenwereld (nu de woning moeilijk te verlaten was omdat ook nog meerdere andere afgesloten deuren getrotseerd moesten worden voordat die [slachtoffer 1] de uitgang had kunnen bereiken);
Feit 2
hhij in of omstreeks de periode van 12 mei 2024 tot en met 28 mei 2024 te Haarlem, zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (over een lange periode), meermaals (met kracht) met zijn vuisten en/of handen en/of (geschoende) voeten tegen en/of in de borst en/of benen en/of het gezicht te slaan en/of stompen en/of te trappen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 sprake is van gekwalificeerde mishandeling (begaan tegen zijn levensgezel).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat de eerste verklaringen van de aangeefster tijdens de aangifte en het aanvullend verhoor bij de politie, wegens de verschillen en tegenstrijdigheden daarin ten opzichte van haar latere verklaring bij de rechter-commissaris, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daarnaast passen volgens de raadsman de overige onderzoeksbevindingen in het dossier niet bij een situatie waarin sprake zou zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken, namelijk voor zover het ziet op de gedragingen “stompen” en “trappen” en het uitoefenen van geweld tegen “borst” en ”benen”. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en feit 2Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsterDe raadsman heeft betoogd dat de eerste verklaringen van de aangeefster tijdens de aangifte en het aanvullend verhoor bij de politie van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt het verweer tot bewijsuitsluiting en overweegt als volgt.
De aangeefster heeft tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten, tijdens de aangifte en het aanvullend verhoor bij de politie, steeds verklaard dat zij gedurende een periode van ongeveer twee weken tegen haar wil is vastgehouden in de woonruimte achterin de garage waar zij samen met de verdachte verbleef en dat hij haar veelvuldig heeft mishandeld.
De verdachte heeft echter ontkend dat hij de aangeefster – afgezien van wellicht één klap – heeft mishandeld en dat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. In de lezing van de verdachte mocht en kon de aangeefster te allen tijde de woonruimte verlaten en is het letsel van de aangeefster te wijten aan het feit dat zij (meermaals) ten val is gekomen.
De rechtbank stelt vast dat de aangeefster in haar eerste verklaringen steeds helder, uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen zich in de woonruimte heeft afgespeeld. De aangeefster heeft op voor de tenlastelegging essentiële onderdelen consequent en consistent verklaard. Haar eerste verklaringen vinden bovendien op specifieke onderdelen en in relevante mate steun in de inhoud van de navolgende (objectieve) bewijsmiddelen.
Na de melding door de hoofdbewoonster van het pand troffen de ter plaatse gekomen verbalisanten op 28 mei 2024 de aangeefster aan in de woonruimte achterin de garage aan de [adres 2] in Haarlem. Alle ramen van de woonruimte waren afgedekt, waardoor men vanuit de garage niet naar binnen kon kijken. De aangeefster stond voor een van de ramen, keek telkens angstig de woonruimte in en gebaarde naar de verbalisanten dat de verdachte daar lag te slapen en dat zij stil moesten zijn. De verbalisanten zagen dat de aangeefster emotioneel was, bloeddoorlopen ogen had en meerdere verwondingen had in haar gezicht en op haar lichaam. Omdat de deur naar de woonruimte op slot was en de aangeefster niet beschikte over een sleutel, hebben de verbalisanten het venster in de deur moeten inslaan om toegang tot de woonruimte te krijgen. In de woonruimte is de verdachte vervolgens aangehouden. Op dat moment zaten de sleutels van de woonruimte in de broekzak van de verdachte. Ook de telefoon van de aangeefster is – zo begrijpt de rechtbank – bij de insluitingsfouillering onder de verdachte aangetroffen.
De volgende dag is de aangeefster onderzocht door een huisarts, die heeft geconstateerd dat de aangeefster diverse verwondingen en hematomen (bloeduitstortingen) had in haar gezicht, achter haar oor, op haar borst, armen en benen. De rechtbank stelt vast dat dit letsel goed past bij de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar veelvuldig en hard heeft geslagen en geschopt.
Tot slot heeft de getuige [getuige] (de hoofdbewoonster van het pand) verklaard dat zij de aangeefster op Moederdag (12 mei 2024) voor het laatst heeft gezien en daarna, tot
28 mei 2024, niet meer.
Weliswaar heeft de aangeefster de inhoud van haar verklaring later (31 januari 2025) tegenover de rechter-commissaris op bepaalde onderdelen in enige mate gerelativeerd, maar daaraan verbindt de rechtbank – in het licht van het voorgaande – niet de conclusie dat haar eerdere verklaringen om die reden onbetrouwbaar zijn. De rechtbank ziet ook geen andere reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de eerste verklaringen van de aangeefster.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de eerste verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en om die reden bruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank zal deze verklaringen tot uitgangspunt nemen in deze zaak. In deze conclusie ligt besloten dat de rechtbank de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde schuift.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat de aangeefster door toedoen van de verdachte gedurende een periode van ongeveer twee weken niet vrij was om de woonruimte te verlaten. Het samenstel aan bewezen verklaarde handelingen van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien, maakt dat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Naast de beperkingen in de fysieke bewegingsvrijheid heeft de verdachte een dreigende en intimiderende situatie gecreëerd waarin hij het overwicht had en waaraan de aangeefster zich niet kon onttrekken. Het fysieke geweld en de druk die de verdachte voortdurend op de aangeefster heeft uitgeoefend, hebben ertoe geleid dat de aangeefster bang was voor de verdachte en zich gedwongen voelde (bij hem) in de woonruimte te blijven.
Geen gekwalificeerde mishandeling
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de aangeefster gedurende een periode van twee weken meermaals heeft mishandeld. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aangeefster niet kan worden aangemerkt als de levensgezel van de verdachte. De rechtbank acht op basis van de inhoud van het dossier niet bewezen dat sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hecht- en duurzaamheid. Dat de verdachte en de aangeefster gedurende (ruim) een maand samen hebben verbleven in dezelfde woonruimte, is ontoereikend voor bewezenverklaring van deze strafverzwarende omstandigheid.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 12 mei 2024 tot en met 28 mei 2024 te Haarlem, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] (met kracht) te slaan en te schoppen en
- de sleutels en telefoon van die [slachtoffer 1] af te pakken en
- de woning voor die [slachtoffer 1] af te sluiten en
- die [slachtoffer 1] (op deze wijze) te isoleren van de buitenwereld;
Feit 2
hij in de periode van 12 mei 2024 tot en met 28 mei 2024 te Haarlem, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermaals (met kracht) met zijn vuisten en/of handen en/of (geschoeide) voeten tegen en/of in de borst en/of benen en/of het gezicht te slaan en/of stompen en/of te trappen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Feit 2: mishandeling, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Naar de persoon van de verdachte is een persoonlijkheidsonderzoek door een psychiater en een psycholoog ingesteld. De rapportages komen hierna uitgebreider aan bod. Op grond van de inhoud van de rapportages komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een posttraumatische-stressstoornis, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en verslavingsproblematiek. De deskundigen adviseren de verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank concludeert dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld, dermate van invloed zijn geweest op het handelen van de verdachte dat dit de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluit.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, en dat daarnaast aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel met dwangverpleging) zal worden opgelegd.
In het geval de rechtbank geen tbs met dwangverpleging zal opleggen, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een tbs-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd, die dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard en dat – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729) – de voorlopige hechtenis moet worden geschorst onder dezelfde voorwaarden als die aan de tbs-maatregel worden verbonden. Aansluitend zal de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel moeten worden opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair – gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 – op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel. De raadsman heeft verzocht een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden. De raadsman acht het stellen van een contactverbod met de aangeefster niet noodzakelijk. De raadsman heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de conclusies van de deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid en de duur van het onvoorwaardelijk deel van de straf te beperken tot het ondergane voorarrest.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging niet noodzakelijk is, gelet op het feit dat de verdachte bereid is zich klinisch te laten behandelen en hij niet eerder een dergelijk traject heeft (moeten) doorlopen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, die staan in een onderlinge verhouding van eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer twee weken het slachtoffer van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden. De verdachte en het slachtoffer verbleven samen in een woonruimte achterin een garage. Die woonruimte was vanaf de openbare weg niet zichtbaar en ook vanuit de garage was – door de geblindeerde vensters – geen enkel zicht op wat zich in de ruimte afspeelde. Daar heeft de verdachte het slachtoffer herhaaldelijk mishandeld door haar te slaan (met zijn vuist) en te schoppen. Het slachtoffer heeft hierdoor diverse bloeduitstortingen en verwondingen opgelopen, met name in haar gezicht. Het slachtoffer mocht van de verdachte de woonruimte niet verlaten. Hij heeft de ruimte afgesloten en haar sleutels en telefoon afgepakt. Uiteindelijk heeft het slachtoffer de hulp kunnen inroepen van de hoofdbewoonster van het pand, die daarop direct de politie heeft gebeld. De politie heeft het venster in de deur van de woonruimte moeten inslaan om het slachtoffer uit de situatie te kunnen bevrijden.
Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer in een zeer onveilige en beangstigende situatie gebracht. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de nadelige gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer heeft gehad. Ter terechtzitting heeft hij geen blijk gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien.
Bijzonder kwalijk is bovendien dat de verdachte drie jaar eerder hetzelfde slachtoffer in vergelijkbare omstandigheden vijf weken lang van haar vrijheid heeft beroofd en haar meermaals heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 2 augustus 2024, waaruit blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Meer specifiek wijst de rechtbank erop dat de verdachte slechts enkele weken na zijn laatste detentie opnieuw is gerecidiveerd. De verdachte liep tijdens het bewezenverklaarde nog in een proeftijd, wat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten (tegen hetzelfde slachtoffer) te plegen. De rechtbank weegt voornoemde omstandigheden in het nadeel van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de eerdergenoemde rapportages van de psycholoog en de psychiater, opgesteld op 20 oktober 2024 door drs. J. Yntema
(GZ-psycholoog) en op 28 oktober 2024 door drs. A. Banaei Kashani (psychiater).
De conclusies van de gedragsdeskundigen luiden – zakelijk en samengevat weergegeven – dat de verdachte lijdt aan een posttraumatische-stressstoornis, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis, cocaïne, alcohol en opioïden. Bij de verdachte is sprake van inadequate, vermijdende copingstrategieën, gebrekkige leefomstandigheden, weinig zelfinzicht en beperkt probleembesef. De stoornissen van de verdachte hebben in enige mate doorgewerkt in de bewezen verklaarde feiten. De deskundigen adviseren om die reden de feiten (indien bewezen) in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De deskundigen schatten de kans op herhaling van agressief gedrag (bij het ontbreken van een behandelingskader) als hoog in. Er zijn nauwelijks beschermende factoren. De deskundigen concluderen dat de chronische en hardnekkige problematiek van de verdachte vraagt om een langdurige behandeling en begeleiding. Zij achten van essentieel belang dat de verdachte een langdurige, intensieve klinische behandeling zal volgen gericht op de verslavingsproblematiek en – op termijn – de traumaklachten en persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte.
Op de vraag binnen welk juridisch kader de interventies ter beperking van het recidivegevaar moeten worden gerealiseerd, heeft de GZ-psycholoog (onder meer) als volgt geantwoord:

Gezien de doorwerking van de genoemde stoornissen in het ten laste gelegde, het feit dat betrokkene na zijn vorige detentie weer snel is gerecidiveerd in een verdenking soortgelijk gewelddadig gedrag en het hoge recidiverisico, is het van belang dat betrokkenes behandeling in een stevig kader wordt vormgegeven. Betrokkene lijkt nauwelijks gemotiveerd te zijn voor behandeling en wil hieraan graag zijn eigen voorwaarden stellen zoals een tijdslimiet. De verwachting is dat een verplichte klinische opname in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht wederom te kort zal schieten om betrokkene langdurig in behandeling te kunnen houden. Genoemde behandeling zou dan ook naar mening van onderzoeker het beste plaats kunnen vinden in het kader van een TBS om betrokkene zodoende goed in behandeling te kunnen houden. De moeilijkheid van de TBS met voorwaarden maatregel is echter dat betrokkene gemotiveerd moet zijn om zich aan voorwaarden, waaronder klinische opname, moet houden. Gezien het uit de beschreven stoornissen voortkomende gebrek aan ziektebesef en-inzicht, zijn neiging om zich tegen hulpverlening te verzetten, eerder gestagneerde hulpverleningstrajecten en toezicht, lijkt de kans van slagen van een behandeling binnen een TBS met voorwaarden klein. Anderzijds is betrokkene nooit eerder klinisch opgenomen en zou hij, mits gemotiveerd, goed kunnen profiteren van deze behandeling waardoor voor hem ook de meerwaarde hiervan gezien zou kunnen worden.
De rapportage van de psychiater houdt in dit verband (onder meer) het volgende in:

Alles overziend, wordt, bij een bewezenverklaring, gezien de hoge kans op herhaling van agressief gedrag, de benodigde intensieve en langdurige behandeling, het vrijwel volledige gebrek aan ziekte-inzicht en het mislukken van eerdere kaders, ter bescherming van de maatschappij, geadviseerd betrokkene terbeschikkingstelling op te leggen. Bij mensen met soortgelijke problematiek wordt in theorie de maatregel tbs met voorwaarden afdoende geacht om de kans op herhaling te reduceren tot een aanvaardbaar niveau. Betrokkene is niet eerder langdurig klinisch behandeld en ambulante behandeling is niet eerder goed van de grond gekomen. Bij betrokkene is het echter de vraag of deze maatregel (tbs met voorwaarden) een kans van slagen heeft, daar hij eerder heeft laten zien zich niet aan voorwaarden te willen houden, niet akkoord te gaan met een langdurige klinische behandeling en hij ambulante behandeling, behalve het gebruik van medicatie, heeft afgehouden. Gezien het zorgmijdende en het eigengereide gedrag van betrokkene en gezien de complexiteit en de ernst van de problematiek wordt de kans van slagen van tbs met voorwaarden gering geschat. TBS met dwangbehandeling lijkt op dit moment het enige kader waarmee de kans op herhaling tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd kan worden.
Ter terechtzitting van 4 februari 2025 heeft de rechtbank de psychiater als deskundige gehoord. De psychiater heeft op de zitting nader toegelicht dat een tbs-maatregel met voorwaarden bij soortgelijke problematiek als bij de verdachte in beginsel het meest passend is en ook toereikend is om dergelijke problematiek te behandelen, maar haar twijfels met name zien op de motivatie van de verdachte om zich (langdurig) aan voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het rapport van Tactus Reclassering, opgemaakt op 24 december 2024 door V. Heugen. De reclassering gaat uit van de medische bevindingen en conclusies van de deskundigen en adviseert bij bewezenverklaring een tbs-maatregel met voorwaarden aan de verdachte op te leggen, die dadelijk uitvoerbaar moet zijn, met aansluitend de GVM. De reclassering adviseert tevens de voorlopige hechtenis te schorsen onder dezelfde voorwaarden als die aan de tbs-maatregel met voorwaarden worden verbonden. Het advies van de reclassering wordt (onder meer) als volgt onderbouwd:

Betrokkene maakt ten aanzien van de reclassering een meer gemotiveerde en begeleidbare indruk. Het valt niet uit te sluiten dat deze houding mede is ingegeven door mogelijke oplegging van een TBS met dwangverpleging. Desondanks ziet de reclassering mogelijkheden voor een toezicht in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden met een klinische aanvang. Te meer omdat betrokkene zelf hulpvragen heeft geformuleerd, zijn medewerking heeft toegezegd en er door het IFZ een indicatie is afgegeven voor een langdurige klinische behandeling. Hoewel betrokkene eerder reclasseringstoezicht
opgelegd gekregen heeft, was dit vanwege ontbrekende motivatie, nog niet eerder met langdurige klinische behandeling in de bijzondere voorwaarden opgenomen. Momenteel geeft betrokkene aan dat hij inziet klinische behandeling nodig te hebben, om zodoende mogelijk zijn leven weer op orde te krijgen. Betrokkene geeft aan inmiddels 56 jaar te zijn en niet nog meer tijd in detentie te willen doorbrengen.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen. De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend en zal hiermee rekening houden in de strafoplegging. Oplegging van een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals verzocht door de raadsman, doet echter geen recht aan de ernst van de feiten. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Tbs met voorwaarden
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. Niet kan worden volstaan met het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Naar de inschatting van de rechtbank zal dat de verdachte onvoldoende stimuleren om de voorwaarden na te leven.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging op dit moment niet noodzakelijk. De rechtbank concludeert dat de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft in een minder ingrijpend, maar evengoed stevig en streng gereguleerd kader plaats kan hebben. De rechtbank neemt hierbij de nadere toelichting van de psychiater op de zitting in aanmerking, inhoudende dat een
tbs-maatregel met voorwaarden in beginsel het meest passend en ook toereikend is om soortgelijke problematiek als bij de verdachte te behandelen. De rechtbank deelt de door de deskundigen geuite twijfels omtrent de motivatie van de verdachte en heeft er oog voor dat de door hem op de zitting getoonde bereidheid om zich aan de voorwaarden te houden mogelijk (hoofdzakelijk) extrinsiek is ingegeven, namelijk door de vrees dat hem een
tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Feit blijft echter dat de verdachte niet eerder een langdurige klinische behandeling heeft moeten ondergaan en zich daartoe ter terechtzitting bereid heeft verklaard. De reclassering ziet mogelijkheden voor een toezicht in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de verdachte een kans te bieden om een dergelijk traject te laten slagen.
Aan de tbs-maatregel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden
– met uitzondering van het contactverbod met de aangeefster – verbinden. De verdachte heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van feit 1 een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel.
De rechtbank kan, op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Feit 1 betreft een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De duur van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan de detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelDe rechtbank acht het ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen noodzakelijk dat aansluitend aan de tbs-maatregel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte wordt opgelegd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan.
De rechtbank leidt uit de deskundigenrapportages af dat de psychische problematiek van de verdachte chronisch en hardnekkig is en dat het – met die problematiek verband houdende – recidiverisico op nieuwe geweldsdelicten hoog is. Gelet daarop dient er naar het oordeel van de rechtbank rekening mee te worden gehouden dat ook na beëindiging van de tbs-maatregel met voorwaarden – die naar huidig recht in duur is beperkt tot negen jaren – langdurig toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico terug te dringen naar een aanvaardbaar risico of op een aanvaardbaar niveau te houden.
De rechtbank acht het daarom aangewezen dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd, op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen en de inhoud en de duur daarvan bepalen
(artikel 6:6:23b van het Wetboek van Strafvordering (Sv)).
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de vrijheidsbeneming van de verdachte in verband met de aan hem opgelegde gevangenisstraf in deze zaak eindigt en/of de verdachte in het kader van de klinische behandeling (zoals omschreven in het dictum onder voorwaarde 4) zal worden opgenomen in de kliniek, dan wel in een overbruggingsplek in afwachting van plaatsing in de kliniek. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zullen dezelfde voorwaarden worden verbonden als die aan de terbeschikkingstelling zijn verbonden.
De schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijk uitvoerbare terbeschikkingstelling. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5).

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 februari 2022 in de zaak met parketnummer 15/198264-21 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Holland de verdachte voor – kort en zakelijk weergegeven – wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 18 augustus 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 1 maart 2022 en was ten tijde van het bewezenverklaarde niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen. Weliswaar heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2024 in een andere strafzaak (15/107929-23) reeds de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelast, maar dat vonnis is heden niet onherroepelijk. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. Nu de voorwaardelijke straf was opgelegd voor soortgelijke feiten tegen hetzelfde slachtoffer kan toewijzing van de vordering – gelet op het belang van een geloofwaardige toepassing van het instrument van de voorwaardelijke veroordeling – niet achterwege blijven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
37a, 38, 38a, 38z, 55, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Tbs-maatregel met voorwaarden
Gelast ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en
steltdaarbij de volgende
voorwaardenbetreffende zijn gedrag.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich niet schuldig maakt een enig strafbaar feit.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:

1. Meewerken aan reclasseringstoezicht

De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de verdachte:
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.

2. Meewerken aan time-out

Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.

3. Niet naar het buitenland

De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.

4. Opname in een zorginstelling

De verdachte laat zich opnemen in FVK Basalt of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de
behandeling. Gelet op de problematiek van de verdachte kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

5. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

De verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

6. Ambulante behandeling

De verdachte laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de verdachte kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.

7. Drugsverbod

De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.

8. Alcoholverbod

De verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest
)om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.

9. Dagbesteding

De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

10. Meewerken aan schuldhulpverlening

De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/198264-21 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2022.
Voorlopige hechtenis
Schorst de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de vrijheidsbeneming van de verdachte in verband met de aan hem opgelegde gevangenisstraf in deze zaak eindigt en/of de verdachte in het kader van de klinische behandeling (zoals omschreven in voorwaarde 4) zal worden opgenomen in de kliniek, dan wel in een overbruggingsplek in afwachting van plaatsing in de kliniek.
Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis worden de hiervoor onder 1 tot en met 10 genoemde voorwaarden verbonden en de voorwaarden dat:
- de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
- de verdachte, in geval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen(…)