ECLI:NL:RBNHO:2025:1605

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 22 _4141
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen intrekking van besluit tot openbaarmaking van e-mails

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2022 beoordeeld. Eiseres, een raadslid uit Zaandam, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van een eerder besluit van 9 juni 2021, waarin werd besloten om bepaalde e-mails openbaar te maken. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad het bezwaar op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van het besluit wel degelijk rechtsgevolg heeft en dat eiseres recht heeft op een inhoudelijke beslissing op haar bezwaar.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. De uitspraak is gedaan op 21 februari 2025 door mr. A.H. de Regt, in aanwezigheid van griffier mr. J.H. Bosveld. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de intrekking van het besluit, omdat zij van mening was dat haar juridische positie hierdoor werd aangetast. De rechtbank concludeert dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de intrekking van een besluit altijd rechtsgevolg heeft en dus als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Zaandam, eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2022.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder, die was vergezeld van mr. drs. [naam] .

Totstandkoming van het besluit

2. In maart 2021 is een verzoek om openbaarmaking op grond van de wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend bij verweerder door North Sea Venue, NSV. Het verzoek zag op communicatie tussen een raadslid (eiseres) en de burgemeester / het college.
3. In het besluit van 9 juni 2021 heeft verweerder besloten de 10 aangetroffen documenten (e-mails) geheel openbaar te maken.
4. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 21 juni 2021 uitspraak gedaan en beslist dat het besluit wordt geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar.
5. Vervolgens heeft de bezwaaradviescommissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Daarna, in oktober 2021, heeft verweerder eiseres de gelegenheid gegeven haar bezwaren nader te concretiseren. Daarnaast heeft verweerder nog meer derde belanghebbenden toegelaten tot de procedure en ook NSV de gelegenheid gegeven een zienswijze in te dienen. Hierbij heeft verweerder de documenten aan onder andere NSV verstrekt. NSV heeft daarop meegedeeld dat er geen belang meer gehecht wordt aan openbaarmaking en dat het Wob-verzoek daarom wordt ingetrokken.
6. Dat leidt verweerder tot het besluit van 18 januari 2022. Daarmee heeft verweerder het besluit van 9 juni 2021 ingetrokken.
7. Eiseres heeft daartegen op 2 maart 2022 bezwaar gemaakt.
8. Verweerder heeft het bezwaar op 23 juni 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het besluit van 18 januari 2022 volgens verweerder geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, zodat daartegen geen bezwaar en beroep open staat (het bestreden besluit).

Beoordeling door de rechtbank

9. De – enige – vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden, is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de intrekking van het besluit er niet op is gericht om een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan. Verweerder concludeert daarom dat de intrekking van het besluit geen rechtshandeling betreft. Daarom kan het besluit van 18 januari 2022 volgens verweerder niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep open staat.
11. Eiseres voert aan dat het intrekkingsbesluit wel op rechtsgevolg is gericht omdat dit van invloed is op haar juridische positie. Volgens eiseres ligt haar belang in het feit dat verweerder aan haar bezwaren tegen het besluit van 9 juni 2021 in het geheel niet tegemoet is gekomen. Eiseres stelt dat haar een inhoudelijke beslissing op het bezwaar is onthouden, terwijl de gevraagde documenten wel zijn verstrekt.
12. Deze beroepsgrond slaagt. De intrekking van een (appellabel) besluit heeft net als het besluit zelf rechtsgevolg. [1] Daarmee wordt immers een eerder in het leven geroepen rechtsgevolg teniet gedaan of gewijzigd. Het standpunt van verweerder dat het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk is, omdat geen sprake is van een besluit als bedoeld in 1:3 van de Awb, kan dan ook niet worden gevolgd. Het bestreden besluit wordt daarom door de rechtbank vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen. Daarbij zal verweerder aandacht moeten besteden aan de vraag of de intrekking van het besluit betrokken moet worden in het nog altijd lopende bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 juni 2021. Artikel 6:19 van de Awb bepaalt namelijk dat een bezwaar van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Ter zitting heeft eiseres nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij meent nog steeds belang te hebben bij een oordeel over het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar op onjuiste gronden niet-ontvankelijk verklaard is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 juni 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.“Een intrekking van het bestreden besluit heeft rechtsgevolg en is altijd een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb” (Conclusie AG onder 6.3, ECLI:NL:RVS:2024:2238)