ECLI:NL:RBNHO:2025:13490

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
369792 KG ZA 25-601
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op privacy door cameratoezicht tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, zijn twee buren verwikkeld in een conflict over cameratoezicht. De gedaagde, die camera's aan zijn woning heeft geïnstalleerd, filmt niet alleen zijn eigen eigendommen, maar ook een deel van de openbare weg en het perceel van de eisers. De eisers vorderen de verwijdering van deze camera's, omdat zij menen dat dit een inbreuk op hun privacy vormt. De gedaagde daarentegen stelt dat zijn camera's noodzakelijk zijn ter bescherming tegen de ernstige overlast die hij van de eisers ondervindt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eisers afgewezen, omdat de gedragingen van de eisers, waaronder het veroorzaken van overlast en het beschadigen van eigendommen van de gedaagde, als zodanig ernstig werden beoordeeld dat de aanwezigheid van de camera's gerechtvaardigd was. De gedaagde heeft in reconventie vorderingen ingesteld, waaronder het opleggen van verboden aan de eisers en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, waarbij de eisers zijn veroordeeld tot betaling van zowel materiële als immateriële schadevergoeding aan de gedaagde. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op privacy en de noodzaak van zelfbescherming in burenrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/369792 / KG ZA 25-601
Vonnis in kort geding van 20 november 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],2. [eiser 2],

beiden wonende te [plaats],
eisende partijen in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] en ieder afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2],
advocaat: mr. A. van der Schee,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A. Overweel.
De zaak in het kort
Partijen zijn buren van elkaar. [gedaagde] heeft camera’s aan zijn woning gehangen. Deze camera’s filmen naast de eigendommen van [gedaagde] ook een gedeelte van de openbare weg en het perceel van [eisers] Volgens hen maken de camera’s van [gedaagde] daarom inbreuk op de privacy van [eisers] Zij vorderen daarom dat [gedaagde] de camera’s verwijderd, dan wel vastzet of verplaatst, zodat deze de eigendommen van [eisers] niet meer (kunnen) filmen. Volgens [gedaagde] rechtvaardigt het gedrag van [eisers] de aanwezigheid van de camera’s. Sinds het conflict met de aannemer van [gedaagde] in april 2025, veroorzaken [eisers] namelijk ernstige overlast. Die overlast is dusdanig van aard dat volgens [gedaagde] sprake zou zijn van “terreur”. Vanwege de overlast van [eisers] vordert [gedaagde] in reconventie dat [eisers] een drietal verboden worden opgelegd. Ook vordert [gedaagde] in reconventie betaling door [eisers] van materiële en immateriële schadevergoeding.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eisers] tot verwijderingen van de camera’s af. De gedragingen van [eisers] waarbij eigendommen van [gedaagde] meermaals werden bevuild, besmeurd, bekogeld en tot slot zelfs vernield zijn dermate ernstig dat dit rechtvaardigt dat [gedaagde] ter beveiliging van zijn eigendommen camera’s heeft geplaatst. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [gedaagde] in reconventie toe, in die zin dat hij de gevraagde verboden oplegt en [eisers] veroordeelt tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding aan [gedaagde]. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding de gevorderde bedragen te matigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding inclusief acht producties van 2 oktober 2025 van de zijde van [eisers],
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met 22 producties van de zijde van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 6 november 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. Van der Schee en de op schrift gestelde reactie van [eiser 2].

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [gedaagde] woont sinds 2016 in de woning aan de [adres 1] te [plaats]. Hij woont daar samen met zijn partner mevrouw [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) en hun baby van nog geen jaar oud. [eisers] wonen sinds 2017 met hun gezin in de direct naastgelegen woning aan de [adres 2]. De afgelopen acht jaren was het contact tussen partijen goed.
2.2.
Op 15 april 2025 heeft [gedaagde] de gevels van zijn woning laten zandstralen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zijn stof en gruis op de leaseauto, de woning en andere eigendommen van [eisers] terechtgekomen. De aannemer van [gedaagde] heeft vervolgens geprobeerd de leaseauto van [eisers] schoon te spuiten. Na het afspuiten is er tussen de aannemer en [eiser 2] een woordenwisseling ontstaan.
2.3.
Dezelfde dag stelde [eisers] met een Whatsappbericht [gedaagde] op de hoogte van de overlast die [eisers] ervaren door de werkzaamheden. [gedaagde] heeft daarop medegedeeld dat vervelend te vinden en heeft voorgesteld na werk even langs te komen om de situatie te bekijken. [gedaagde] erkende de fout van zijn aannemer en bood aan de kosten van de glazenwasser aan [eisers] te vergoeden. [eiser 2] ging daarmee aanvankelijk akkoord, maar na overleg met [eiser 1], die op dat moment in het buitenland verbleef, kwamen [eisers] op dat aanbod terug omdat zij van menig waren dat de schade groter was dan aanvankelijk gedacht.
2.4.
Op 18 april 2025 hebben [gedaagde] en de aannemer [eisers] bezocht om de schade te inspecteren en de afwikkeling daarvan te bespreken. Er is vervolgens ruzie ontstaan waar uiteindelijk de politie is bijgehaald. In aanwezigheid van de politie hebben partijen afgesproken dat [eisers] zijn schade zal onderbouwen met facturen en aan de (verzekeraar van) de aannemer zal sturen.
2.5.
[gedaagde] heeft een zeer uitgebreid logboek van 91 pagina’s in het geding gebracht van de gebeurtenissen die zich na 18 april 2025 hebben voorgedaan. Het logboek omschrijft een groot aantal gebeurtenissen (met foto’s) waarbij [eisers] zich misdragen tegenover [gedaagde] en [betrokkene]. De (minderjarige) kinderen van [eisers] zijn ook betrokken geraakt. De politie, medewerkers van de gemeente en BOA’s zijn meermaals ter plaatse geweest. Door diverse buren, buurtbemiddeling en [gedaagde] zelf zijn pogingen tot bemiddeling gedaan, maar deze bleken vruchteloos. Enkele van de gebeurtenissen omschreven in het logboek worden hieronder uitgelicht.
2.6.
In de periode 19 april tot en met 23 april 2025 treffen [gedaagde] verschillende keren tuinafval, sigarettenpeuken en lege melkpakken in de voortuin aan. [betrokkene] doet daarvan melding bij de politie.
2.7.
Op 20 april 2025 sturen [eisers] meerdere Whatsappberichten naar [gedaagde] vanaf verschillende telefoonnummers, waaronder de telefoonnummers van de minderjarige kinderen van [eisers] en hond Pablo. De berichten vermelden passages als:
[20/04/2025, 00:17:15] Pablo:

Als de kinderen en ik zelf mij onveilig voelen in ons huis en mijn dieren niet veilig zijn, ga jij dit ook merken. En je hoeft niet te janken dat je je nu bedreigd voelt verre van dat.”
[20/04/2025, 00:25:14] [naam minderjarige dochter van [eiser 1]]:“Flauw om meteen te blokkeren [gedaagde]”
(…)“Dat mijn honden hierdoor een trauma oplopen boeit jullie niet want het is maar een hond maar de baby heeft nu een Ptss opgelopen door bonzen op het raam en nu is Leiden in last.”
(…)
“terwijl mensen met hersens in deze kutwereld geen kind op de wereld zet. Maar dat je een kind geen enkel plezier doet in deze maatschappij boeit jullie niet omdat jullie alleen maar aan jezelf denken wat voor jullie het beste is lees egoïstisch/egocentrisch en dan is de cirkel weer rond want dat is ook de rode draad in dit verhaal.”
[20/04/2025, 12:28] [eiser 2]:
Dat je nog serieus durft te zeggen dat wij gewoon een verschil van mening hebben. [gedaagde] door de verbouwing van jouw huis zitten wij nu in een bouwval en omdat jij hier niet je verantwoording in neemt maar ons hebt opgescheept met kampers heb je voor de kinderen, dieren en mijzelf een onveilige situatie gecreëerd waardoor de kids nu als de dood zijn zeker [minderjarige].Maar ook daar ging je weer net lekker aan voorbij sterker nog meneer vond dat er in het bijzijn van zijn baby niet gegild mag word. Grow up word je kind tenminste weerbaar voor deze maatschappij. Jij denkt dat jij en je lieftallige vrouwtje even ons leven kan verzieken zonder daar zelf de consequenties van te ondervinden.”
2.8.
Op 23 april 2025 installeert [gedaagde] camera’s in de studeerkamer en binnengang, uitkijkend op de brandsteeg van [gedaagde]. Ook plaatst [gedaagde] een camera in zijn voortuin.
2.9.
In de periode van 24 april 2025 tot en met 27 april 2025 treffen [gedaagde] dagelijks huisvuil en ontlasting van katten en/of honden aan op hun perceel, in de brandsteeg naast hun woning of in de voortuin van [gedaagde]. Het logboek van [gedaagde] bevatten foto’s van door hun gemaakte camerabeelden. Op de camerabeelden van 26 april 2025 (10:43:33) (die nadien ook in het bijzijn van de advocaten van partijen ter zitting zijn bekeken) is te zien dat [eiser 2] over het hek op de perceelgrens een zwart plasticzakje met hondenontlasting leeggooit in de brandsteeg van [gedaagde].
2.10.
Op 1 mei 2025 laat [gedaagde] zijn perceel professioneel reinigen door Calamiteiten Holland B.V. De kosten daarvan bedragen € 242,- (incl. btw).
2.11.
In de periode daarna treft [gedaagde] opnieuw vuil, honden en/of kattenontlasting en nu ook eieren aan op zijn perceel en op de gevel van zijn woning. Ook treft [gedaagde] regelmatig zijn auto besmeurd met ontlasting of eieren aan.
2.12.
Omdat de politie meerdere stopgesprekken met [eisers] hebben gevoerd, zonder het gewenste resultaat plaatst [gedaagde] op 28 mei 2025 na overleg met de wijkagent ook een camera voor het raam op zolder van zijn woning.
2.13.
Op 29 mei 2025 ontvangt [gedaagde] een handgeschreven brief van de minderjarige dochter van [eisers],. De brief vermeldt:

[gedaagde] ik vind jou echt een smeerlap mij naakt vanuit je dakraam begluren BAHIk zou alle meiden hier in de buurt vertellen wat voor viezerik je bent!! Ik noem je
VoortaanVIEZE [gedaagde]
[naam dochter]”
2.14.
Per brief van 12 juni 2025 sommeert de (voormalig) advocaat van [gedaagde] [eisers] per direct te stoppen met het veroorzaken van overlast, onrechtmatige hinder dan wel gedragingen, te stoppen met smadelijke en/of lasterlijke uitspraken over [gedaagde] en [gedaagde] en zijn gezin verder met rust te laten.
2.15.
De (voormalig) advocaat van [eisers] reageert met zijn e-mail van 19 juni 2025. Hij schrijft onder meer dat [eisers] [gedaagde] met rust zal laten, hen niet meer zal aanspreken en ook niet meer over hen zal spreken, onder de voorwaarde dat [gedaagde] ook stopt met het maken van opmerkingen. Ook sommeert de (voormalig) advocaat van [eisers] twee camera’s in en aan de woning van [gedaagde] te verwijderen. Hij schrijft voor zover relevant:

Ik voeg twee foto’s bij van twee camera’s die in strijd zijn met het recht op privacy van de buren, en daarmee onrechtmatig zijn opgehangen.De camera achter het raam geeft (enkel) zicht op de slaapkamer/etage op twee hoog en schendt daarmee evident de privacy van de bewoners. Ook al zou een deel gebluurd zijn, dat rechtvaardigt nog niet de plaatsing als zodanig.
Ook de camera op de 2e verdieping filmt de hele uitbouw van cliënten, en maakt daarmee een onrechtmatige inbreuk, zonder rechtvaardiging.
De andere 5 (!) camera’s lijken minder de privacy van omwonenden aan te tasten en kunnen vooralsnog blijven waar ze zijn.”
2.16.
Per e-mail van 24 juni 2025 schrijft de (voormalig) advocaat van [gedaagde] dat [gedaagde] bereid is de genoemde twee camera’s te verwijderen onder de voorwaarde dat [eisers] stoppen met het gooien van onder meer afval, uitwerpselen en sigarettenpeuken op het perceel van [gedaagde], de briefjes met beschuldigingen en andere uitingen die tegen de ramen van de woning van [eisers] zijn geplakt en gericht zijn tegen [gedaagde] verwijderen en geen nieuwe uitlatingen of gedragingen doen die de rust of privacy van [gedaagde] verstoren. [eisers] zijn niet akkoord gegaan met de gestelde voorwaarden.
2.17.
De camerabeelden van 19 augustus 2025, 00:39 uur, die in het bijzijn van de advocaten van partijen ter zitting zijn bekeken, tonen een in het zwart geklede jongeman die de voortuin van [gedaagde] betreedt en vervolgens een steen door de voorruit van [gedaagde] gooit.
2.18.
[gedaagde] had ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure vijf camera’s in en aan zijn woning. Er zijn vier vaste buitencamera’s geplaatst: aan de voorgevel, in de brandsteeg, in de tuin en aan de bovenverdieping aan de tuinzijde. Daarnaast is er één binnencamera op de zolderverdieping geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om de camera’s in en aan zijn woning te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daaraan niet voldoet. [eisers] vorderen daarnaast dat [gedaagde] wordt veroordeelt tot betaling van
€ 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] in en aan zijn woning (minimaal) vier camera’s heeft geplaatst. [eisers] voelen zich door de hoeveelheid camera’s en de positionering daarvan ernstig in hun privacy aangetast. Volgens [eisers] filmen de camera’s van [gedaagde] (een deel van) de openbare weg, maar ook het perceel en de woning, waaronder de slaapkamer van de minderjarige dochter, van [eisers] Daarbij komt dat de openbare weg voor de huizen van partijen eenrichtingsverkeer is. [eisers] moeten daarom altijd langs de woning van [gedaagde] om van en naar hun woning te kunnen gaan. [eisers] willen daarom dat [gedaagde] de camera’s verwijderd, althans vastzet of verplaatst zodat deze niet meer de eigendommen van [eisers] kunnen filmen en de geluidsfunctie op de camera’s uitschakelt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers], dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure en de rente daarover.
3.4.
[gedaagde] voert daartoe aan dat het woon- en leefgenot en het gevoel van veiligheid in de eigen woning, op zijn erf en in de straat ernstig is aangetast door toedoen van [eisers] Sinds de gevelwerkzaamheden aan zijn woning in april 2025 worden [gedaagde] en zijn gezin al maandenlang door [eisers] geterroriseerd. Daarbij zijn ook de (minderjarige) kinderen van [eisers] betrokken geraakt. [eisers] veroorzaken ernstige overlast door veelvuldig huisvuil, katten en/of hondenontlasting en eieren in de tuin, brandsteeg naast de woning of tegen de woning en auto van [gedaagde] te gooien. Daarbij is [gedaagde] ook bestookt met Whatsappberichten afkomstig van verschillende telefoonnummers van [eisers], zijn lasterlijke uitlatingen met stoepkrijt op de openbare weg geschreven en zijn lasterlijke uitlatingen tegen de ramen van de woning van [eisers] geplakt. Tot slot is op 19 augustus 2025 een steen door de voorruit van [gedaagde] gegooid. [gedaagde] heeft [eisers] meermaals verzocht te stoppen met de overlast en met inschakeling van de onder meer de wijkagent of buurtbemiddeling geprobeerd met [eisers] tot een oplossing te komen, maar [eisers] zijn niet op die uitnodigingen ingegaan. Vanwege het gedrag van [eisers] heeft [gedaagde] op advies van de politie camera’s geplaatst in en aan zijn woning om zijn eigendommen te beschermen. Als direct gevolg van het gedrag van [eisers] heeft [gedaagde] aanzienlijke kosten moeten maken, onder meer voor de plaatsing van de camera’s, plaatsing van een schutting, schoonmaakkosten en herstel van een ruit, die [gedaagde] van [eisers] vergoed wenst te zien.
3.5.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij vordert – samengevat –in reconventie dat de voorzieningenrechter [eisers] verbiedt om 1. bedreigende/beledigende mededelingen te doen tegenover [gedaagde] en diens gezin, 2. het perceel van [gedaagde] te betreden en 3. voorwerpen van welke aard dan ook richting het perceel van [gedaagde], [gedaagde] en diens gezin en richting overige eigendommen, in het bijzonder de auto, van [gedaagde] te gooien. [gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter
[eisers] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 15.000,- voor elke overtreding van voornoemde drie verboden.
Daarnaast vordert [gedaagde] betaling door [eisers] van € 5.026,02 aan materiele schadevergoeding en € 5.606,57 aan immateriële schadevergoeding, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
De in conventie en in reconventie door partijen ingenomen stellingen en daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
De geplaatste camera’s zijn niet onrechtmatig
4.2.
Bij beantwoording van de vraag of de camera’s van [gedaagde] een inbreuk opleveren op het recht van [eisers] op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, geldt als uitgangspunt dat een inbreuk op dat recht in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk evenwel het onrechtmatige karakter ontnemen. Of zo’n rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij zal de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eisers] moeten worden afgewogen tegenover de belangen van [gedaagde] die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. [1] Ook moet worden bezien of het gebruik van de camera’s voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond slaagt en legt dat hieronder uit.
4.4.
De cameras’s zijn door [gedaagde] geplaatst ter bescherming tegen de hiervoor vermelde inbreuken op hun woongenot. Bij de beoordeling van het gebruik van de camera’s dient dit uitgangspunt te zijn. Weliswaar filmen de camera’s een deel van het perceel van [eisers], maar daar waar de beelden zicht geven op dat perceel zijn deze blijkens de overgelegde foto’s grotendeels voorzien van een zwart vlak, zodat de beelden slechts beperkt zicht geven op de eigendommen van [eisers] Dat spoort met het doel van de plaatsing van de camera’s: het verzamelen van bewijs aangaande de vervuiling van het eigen perceel van [gedaagde]. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan het nog steeds bestaan van de maskering.
Daarbij komt dat (de voormalig advocaat van) [eisers] voorafgaand aan de onderhavige procedure in juni 2025 aan [gedaagde] heeft verzocht om twee van de (toen nog) zeven camera’s te verwijderen, omdat deze inbreuk zouden maken op de privacy van [eisers] Het ging om de camera achter het (zolder)raam die zicht zou geven op de slaapkamer op de tweede verdieping en de camera op de tweede verdieping van [gedaagde] die de hele uitbouw van [eisers] zou filmen. Over de overige camera’s schrijft de (voormalig) advocaat van [eisers]: “
De andere 5 (!) camera’s lijken minder de privacy van omwonenden aan te tasten en kunnen vooralsnog blijven waar ze zijn.”[eisers] zijn dus kennelijk zelf ook van mening dat de overige camera’s slechts beperkt inbreuk maken op hun privacy.
4.5.
Voor zover de eigendommen van [eisers] in beeld worden gebracht bestaat daarvoor een rechtvaardigingsgrond. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat [gedaagde] de camera’s heeft geplaatst naar aanleiding van het
aanhoudendeoverlast gevende gedrag van [eisers]. [eiser 2] was zeer ontevreden over het gedrag van de aannemer van [gedaagde], waardoor medio april 2025 tussen [eisers], en de aannemer van [gedaagde] een conflict is ontstaan. Nadien heeft [eiser 2] zich op [gedaagde]. en [betrokkene] gericht en is de situatie zo geëscaleerd dat [eisers] -zoals valt af te leiden uit de hiervoor sub 2.7. vermelde berichten- daarbij alle redelijkheid uit het oog zijn verloren en een oorlog tegen de buren zijn begonnen. Het verloop van die oorlog is door [gedaagde] uitvoerig gedocumenteerd in het overgelegde, 90 pagina’s tellende logboek, waarin de gebeurtenissen vanaf 18 april 2025, voorzien van beeldmateriaal en citaten uit de communicatie gedetailleerd zijn beschreven. Ook is er aanvullend videomateriaal, dat ter zitting is bekeken.
Hetgeen [eisers] daar tegenin hebben gebracht is volstrekt onvoldoende. De erkenning dat zij een enkele keer hondenpoep over de schutting in de tuin van [gedaagde] hebben gegooid, plantenbakken van [gedaagde] hebben verplaatst of boos aan de voordeur van [gedaagde] zijn geweest maar dat het bij enkele incidenten is gebleven, wordt gezien als een poging om een maandenlange terreur te bagatelliseren. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, gelet op de omvang van het logboek, van enkel ‘enkele incidenten’ zoals [eisers] stellen geen sprake kan zijn.
De hiervoor onder 2.7 weergegeven communicatie alleen al wekt de indruk dat bij [eiser 2] het vermogen om proportioneel te reageren op een onbeduidend en ook door [gedaagde] niet gewild schadevoorval volledig heeft ontbroken. Zij heeft iedere poging van [gedaagde] en anderen om tot de-escalatie te komen in de wind geslagen. Dat heeft vervolgens geleid tot inschakeling van het hele gezin bij een reeks van gedragingen waarbij eigendommen van [gedaagde] meermaals werden bevuild, besmeurd, bekogeld en tot slot zelfs vernield. Het is -mede in het licht van het ook op de zitting nog steeds ontbreken van enig vermogen tot zelfreflectie bij [eisers]- onwaarschijnlijk dat de nauwkeurige, met verwijzing naar schriftelijke communicatie en foto’s gestaafde en bij de politie op onderdelen verifieerbare vastlegging van dit gedrag niet heeft plaatsgevonden.
Dit gedrag -met als treurig dieptepunt het inschakelen, mogelijk zelfs aanmoedigen, van de dochter bij het beschuldigen van [gedaagde] van pedofilie- is dermate ernstig dat dit rechtvaardigt dat [gedaagde] ter beveiliging van zijn eigendommen camera’s heeft geplaatst.
4.6.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de camera voor het zolderraam, die volgens [eisers] de kamer van hun minderjarige dochter zou filmen, heeft weggehaald omdat het de laatste weken rustiger is. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] nu alleen nog vier buitencamera’s aan zijn woning heeft. Gelet daarop heeft de voorzieningenrechter er voldoende vertrouwen in dat als de rust echt is teruggekeerd (doordat partijen bijvoorbeeld alsnog deelnemen aan een bemiddelingstraject wat beide partijen op den duur zeggen te willen), de noodzaak van het handhaven van de camera’s verdwijnt en dat [gedaagde] die dan zal weghalen.
De vorderingen van [eisers] worden afgewezen
4.7.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de camera’s van [gedaagde] gelet op de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond niet onrechtmatig zijn, zodat [gedaagde] de camera’s niet hoeft te verwijderen. De voorzieningenrechter wijst de vordering en de nevenvorderingen van [eisers] in conventie af.
De voorzieningenrechter legt [eisers] verboden op
4.8.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de voorzieningenrechter [eisers] een drietal verboden oplegt die ertoe strekken om herhaling/hervatting van de terreur te voorkomen. Een verbod op: 1. het doen van bedreigende/beledigende mededelingen tegenover [gedaagde] en diens gezin, 2. het betreden van het perceel van [gedaagde], en 3. het gooien van voorwerpen van welke aard dan ook richting het perceel van [gedaagde], [gedaagde] en diens gezin en richting overige eigendommen (in het bijzonder de auto) van [gedaagde].
4.9.
De voorzieningenrechter ziet gelet op de gehele voorgeschiedenis aan gebeurtenissen en gelet op hetgeen hiervoor overwogen is voldoende aanleiding om [eisers] de door [gedaagde] (in reconventie) gevorderde verboden op te leggen en daaraan een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter wijst deze vorderingen dan ook toe.
[eisers] moeten materiële en immateriële schadevergoeding betalen
4.10.
[gedaagde] vordert tevens een voorschot op betaling van € 5.026,02 aan materiële schadevergoeding. [gedaagde] stelt dat hij als gevolg van het gedrag van [eisers] kosten heeft gemaakt voor het laten reinigen van zijn perceel (€ 242,-), uit het oogpunt van bescherming een schutting heeft laten plaatsen (€ 1.094,55 + € 544,50) en beveiligingscamera’s heeft aangeschaft en laten monteren (€ 2.334,21). Daarnaast vordert [gedaagde] betaling van € 810,76 voor het laten vervangen van de ingegooide ruit.
4.11.
[gedaagde] vordert ook (een voorschot) op betaling van € 5.606,57 aan immateriële schadevergoeding. [gedaagde] stelt dat het gedrag van [eisers] zo ver gegaan is dat het woon- en leefgenot van [gedaagde] en zijn gezin maandenlang ernstig is verstoord. [gedaagde] vordert daarom op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bedrag ten grootte van de netto woonlasten voor de maanden mei tot en met september 2025.
4.12.
Voor toewijzing van een geldsom in kort geding is slechts plaats als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend karakter volgt uit de aard van de vorderingen tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding, in relatie tot het hier aan de orde zijnde onrechtmatige gedrag. De generale preventie wordt ermee gediend dat in dit soort zaken ook door de rechter in kort geding ‘lik op stuk beleid’ kan worden gevoerd, door de vergoeding van de evident schadelijke gevolgen van evident onrechtmatig gedrag ook in kort geding te kunnen effectueren. Dat het spoedeisend karakter zou ontbreken is bovendien niet aangevoerd.
4.13.
[gedaagde] heeft met de door hem overgelegde facturen en betalingsbewijzen voldoende onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt die het directe gevolg zijn van het gedrag van [eisers] De voorzieningenrechter zal de gevorderde materiële schadevergoeding, bij wijze van voorschot, toewijzen tot een bedrag van € 2.576,21 . Voldoende aannemelijk is immers dat [eisers] de schade opzettelijk hebben veroorzaakt. De kosten voor het herstellen van de ingegooide ruit, wijst de voorzieningenrechter af. De gefilmde jongeman die de ruit ingooit is door zijn donkere kleding onherkenbaar, zodat niet valt uit te sluiten dat hij een ander is dan [eiser 1], dan wel één van zijn kinderen.
De kosten voor het plaatsen van de schutting en de daarmee verband houdende betonboring wijst de voorzieningenrechter ook af, omdat onvoldoende is gebleken dat deze kosten noodzakelijk waren in verband met het gedrag van [eisers]
4.14.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de voorzieningenrechter dat de bijzondere ernst van de normschending, namelijk het opzettelijk bevuilen van de eigendommen van [gedaagde] met uitwerpselen en andersoortig afval en de lasterpraktijken waarmee [gedaagde] is geconfronteerd gedurende een langere periode, rechtvaardigt de toekenning van een immateriële schadevergoeding. Waar voor het gezin [gedaagde] de eerste maanden na de geboorte van hun eerste kind een periode van vreugde had moeten zijn, hebben [eisers] dat onder verbaal en ander vuil bedolven.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 3.000.
Proceskosten
In conventie
4.15.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld in conventie en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.577,00
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
4.17.
[eisers] zijn ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
553,50
(factor 0,5 x 1.107,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
692,50

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.577,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
In reconventie
5.4.
verbiedt [eisers] om, gedurende een periode van twaalf maanden na de betekening van dit vonnis, mededelingen van welke aard dan ook, in het bijzonder beledigende/bedreigende mededelingen, te doen en/of te herhalen tegenover [gedaagde] en de met hem samenwonende personen,
5.5.
verbiedt [eisers] om op welke wijze dan ook – zonder uitdrukkelijke toestemming van [gedaagde] – het perceel van [gedaagde] te betreden,
5.6.
verbiedt [eisers] om voorwerpen van welke aard dan ook te gooien richting het perceel en de woning van [gedaagde], richting [gedaagde] en de met hem samenwonende personen en richting de overige eigendommen en roerende zaken van [gedaagde], in het bijzonder de auto van [gedaagde],
5.7.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde] van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke overtreding van de onder 5.4, 5.5, 5.6 vermelde verboden, met een maximum van € 15.000,00,
5.8.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde] van € 2.576,21 aan materiële schadevergoeding, te betalen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis,
5.9.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde] van € 3.000 aan immateriële schadevergoeding, te betalen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis,
5.10.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 692,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
In conventie en in reconventie
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2025.

Voetnoten

1.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609