ECLI:NL:RBNHO:2025:12943

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
HAA 24/7123
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijkheid van uitkeringsspecificatie en rechtsgevolgen van verrekening

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser bezwaar had gemaakt tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een berekeningsspecificatie. Eiser had eerder bijzondere bijstand aangevraagd voor huur en woninginrichting, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem verklaarde zijn bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie niet-ontvankelijk. Eiser was het hier niet mee eens en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelde of het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het college dit ten onrechte had gedaan. De rechtbank stelde vast dat de berekeningsspecificatie van 28 mei 2024, die betrekking had op de inhouding van vakantiegeld, een nieuw rechtsgevolg met zich meebracht. Dit betekende dat de berekeningsspecificatie als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de gronden die eiser in bezwaar en beroep had aangevoerd.

Daarnaast werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Awb en de noodzaak voor bestuursorganen om besluiten zorgvuldig te motiveren, vooral wanneer het gaat om de inhouding van uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

(gemachtigde: S. Dijkman Dulkes-Wan).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar van eiser tegen een berekeningsspecificatie. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard
.Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Met het bestreden besluit van 24 september 2024 heeft het college het bezwaar van eiser tegen de uitkeringsspecificatie van 28 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op dat beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

6. Eiser heeft op 15 januari 2024 een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor de eerste huur en woninginrichting. Bij besluit van 16 januari 2024 (het eerste toekenningsbesluit) heeft het college aan eiser bijzondere bijstand voor de eerste huur toegekend van € 570,46, in de vorm van leenbijstand. Eveneens bij besluit van 16 januari 2024 (het tweede toekenningsbesluit) heeft het college aan eiser bijzondere bijstand toegekend voor woninginrichting van € 4.466,-, in de vorm van leenbijstand. Hiervan moet eiser € 1.923,48 terugbetalen.
7. Op 28 mei 2024 heeft eiser een berekeningsspecificatie ontvangen. Hieruit volgt dat zijn vakantiegeld is ingehouden voor ‘Aflossing vordering Haarlem’. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze berekeningsspecificatie. Eiser voert in bezwaar aan dat het onduidelijk is wat de grondslag is voor de inhouding. Volgens eiser is er geen sprake van een deugdelijke en kenbare motivering, nu in dit geval niet duidelijk is op welke vordering de aflossing ziet, wanneer de vordering is ontstaan en hoeveel van de vordering nog resteert na deze aflossing. Verder is niet gebleken of de beslagvrije voet goed is gehanteerd.
8. In het bestreden besluit van 24 september 2024 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het college legt aan dat besluit het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften (de adviescommissie) ten grondslag. De adviescommissie overweegt samengevat – dat in lijn met vaste rechtspraak – de uitkeringsspecificatie slechts als uitwerking van eerdere besluiten moet worden aangemerkt. Dit brengt geen wijziging mee ten opzichte van die eerdere besluiten. Nu sprake is van een herhaling en dus geen zelfstandig rechtsgevolg, kan de uitkeringsspecificatie daarom niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang?
9. In het verweerschrift heeft het college betwist dat eiser nog procesbelang heeft. Volgens het college is in de bezwaarprocedure (voor zover daarover onduidelijkheid bestond) duidelijk geworden waar de inhouding van het vakantiegeld op zag.
10. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser in zijn beroepschrift en ter zitting is aangevoerd voldoende aanleiding om procesbelang aan te nemen. In de stelling van eiser dat mogelijk ten onrechte vakantietoeslag is ingehouden van voor 16 januari 2024 bestaat een materieel belang. Dit is ter zitting ook erkend door het college. De rechtbank zal het beroep dan ook verder behandelen.
Heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
11. Volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens vaste rechtspraak [1] wordt met het begrip rechtshandeling gedoeld op een handeling gericht op rechtsgevolg. Een beslissing of een schriftelijke uitlating van een bestuursorgaan heeft rechtsgevolg, indien zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen.
12. Het is ook vaste rechtspraak [2] dat aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag ligt. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijzing optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
13. In het eerste toekenningsbesluit van 16 januari 2024 is aan eiser bijzondere bijstand voor de eerste maand huur toegekend in de vorm van een lening. In dat besluit staat over het terugbetalen van de lening – voor zover hier van belang – het volgende:

“Hoe betaalt u de bijzondere bijstand terug?

U moet altijd ten minste 5% van uw inkomen inclusief vakantiegeld aflossen aan uw schulden. Wij gaan het gereserveerde vakantiegeld één keer per jaar in mei volledig of voor een deel inhouden voor het aflossen van uw schulden. U krijgt dus geen of minder vakantietoeslag in mei.
In het tweede toekenningsbesluit van 16 januari 2024 is aan eiser bijzondere bijstand voor woninginrichting toegekend van € 4.466,00. In het besluit staat over het terugbetalen van de lening – voor zover hier van belang – het volgende:

“Moet u de bijzondere bijstand terugbetalen?

En deel van de bijzondere bijstand hoeft u niet terug te betalen. U moet € 1.923,48 wel terugbetalen.
Toelichting terugbetaling
Omdat het gaat om aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, krijgt u bijstand in de vorm van een lening (artikel 51 van de Participatiewet). De reden is dat duurzame gebruiksgoederen behoren tot incidenteel voorkomend algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de eigen middelen moeten worden betaald. Dit kan zijn uit inkomen, spaargeld of gespreide betaling achteraf. Deze lening moet u in 36 maanden kunnen terugbetalen. Volgens de regels hoeft u het resterende deel wat na 36 maanden overblijft ter hoogte van € 2.542,52 niet terug te betalen.

Hoe betaalt u de bijzondere bijstand terug?

U hebt al een andere schuld. Die moet u eerst terugbetalen. Daarna betaalt u de bijzondere bijstand aan ons terug. U betaalt dan 5 procent van uw bijstand.”
14. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de berekeningsspecificatie van 28 mei 2024. Uit de berekeningsspecificatie volgt dat de reservering van het vakantiegeld van eiser van in totaal € 628,67 is gebruikt voor het aflossen van een vordering. In de bezwaarfase is door het college een aantal documenten overgelegd. Hieruit blijkt dat dat het vakantiegeld verrekend is met de openstaande vordering van € 1.923,48, met debiteurnummer 104835. De rechtbank maakt hieruit op dat het vakantiegeld is gebruikt ter verrekening van de vordering die is ontstaan uit het tweede toekenningsbesluit (waarin bijstand is verleend voor kosten van de woninginrichting).
15. De rechtbank is van oordeel dat uit de besluiten van 16 januari 2024 volgt dat verrekening eerst dient plaats te vinden met de vordering ontstaan uit het eerste toekenningsbesluit (waarin leenbijstand is verleend voor de eerste maand huur). Gelet op het voorgaande is de berekeningsspecificatie van 28 mei 2024
geenherhaling van een eerder genomen beslissing en
nietslechts informatief van aard. Nu gebleken is dat de verrekening heeft plaatsgevonden met de vordering die is ontstaan uit het tweede toekenningsbesluit is sprake van het een nieuw rechtsgevolg. Dit betekent dat de berekeningsspecificatie van 28 mei 2024 in zoverre moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
16. Voorgaande betekent dat het college het bezwaar tegen de berekeningsspecificatie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep slaagt.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
18. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de gronden die door eiser in bezwaar en beroep tegen de (volledige) inhouding van het vakantiegeld naar voren zijn gebracht. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
19. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 september 2024;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3543.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1710.