ECLI:NL:RBNHO:2025:12720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
24_4900
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en herkomst van contant geld aangetroffen bij eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres, die in Haarlem woont, kreeg in 2023 aanslagen opgelegd voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2020. De aanleiding voor deze aanslagen was het aantreffen van een aanzienlijk bedrag aan contant geld door de politie bij de woning van eiseres, wat leidde tot vragen over de herkomst van dit geld. Eiseres heeft verschillende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld, waaronder dat het afkomstig zou zijn van erfenissen. De Belastingdienst heeft echter geconcludeerd dat eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat het geld uit een onbekende bron afkomstig moet zijn. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar dit is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het geld van eiseres was en dat de correcties op haar aangiften niet gerechtvaardigd zijn. De rechtbank heeft de aanslagen verminderd en de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig aangepast. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/4900 en HAA 25/158

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.H. Zonneveld),
en

de inspecteur van de Belastingdienst te Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 27 mei 2023 heeft verweerder aan eiseres over het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV, zaaknummer HAA 24/4900) en een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: de aanslag Zvw, zaaknummer HAA 25/158) opgelegd. Bij die aanslagen is tevens belastingrente in rekening gebracht.
Namens eiseres is op 27 juni 2023 een bezwaarschrift tegen de aanslagen ingediend. Dat bezwaar is bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 mei 2024 afgewezen.
Tegen die uitspraken op bezwaar is op 21 juni 2024 namens eiseres een beroepschrift ingediend. Dit beroepschrift is aangevuld op 5 september 2024. Op 1 oktober 2024 heeft verweerder zijn verweerschrift ingediend en de stukken die op de zaak betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 september 2025. Namens verweerder zijn drs. [naam 1] , mr. [naam 2] en [naam 3] verschenen. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Op 22 maart 2020 krijgt de politie opdracht om naar de woning van eiseres te gaan. Er zou zich daar, op de tweede verdieping van een galerijflat te
[plaats 2] , iemand bevinden die in een psychose verkeert, er zou brand in de woning zijn, een vrouw zou van de tweede verdieping naar beneden zijn gesprongen of geduwd, en iemand zou geld naar beneden strooien. Daar aangekomen troffen de agenten de zoon van verdachte aan en zagen hem bankbiljetten naar beneden gooien, de grond lag ermee bezaaid. Eiseres vertelde de politie dat zij in paniek vanaf haar balkon naar beneden was gesprongen nadat haar zoon brand in de woning had gesticht. In totaal heeft de politie daar op die dag contante geldbedragen van in totaal € 131.055, GBP 13.105 en [land] 14.160.000 aangetroffen en in beslag genomen.
2. De politie heeft eiseres, haar zoon, haar dochter, en haar ex-echtgenoot gevraagd naar de herkomst van het aangetroffen geld. Eiseres en haar zoon hebben bij verschillende gelegenheden verschillende inhoudelijke verklaringen afgelegd. Bij hun eerste verhoor verklaarden zowel eiseres als de zoon dat het geld aan eiseres toebehoorde, en bij een volgend verhoor dat het geld van de zoon was. Volgens de dochter was het geld van haar moeder en betrof het haar aandeel in verschillende erfenissen. De ex-echtgenoot zou van eiseres hebben vernomen dat zij het geld heeft geërfd van haar moeder, vader en broers, en dat het geld onlangs door de zoon vanuit [land] was meegenomen.
3. Tegen eiseres en haar zoon is naar aanleiding van de bovengenoemde bevindingen een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Eiseres en de zoon zijn inmiddels beide in hoger beroep veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van 160 dagen voor witwassen van een geldbedrag groot € 131.055 en GBP 13.105. Aan hen is ook een bijkomende straf opgelegd: het in beslag genomen geld (behoudens het deel in [land] valuta) is verbeurd verklaard.
4. In de aangiften IB/PVV en Zvw over het jaar 2020 heeft eiseres als enig inkomensbestanddeel melding gemaakt van een uitkering van de gemeente
[plaats 2] van € 3.213 waarop € 749 aan loonheffing is ingehouden.
5. Namens verweerder is onderzocht of eiseres over het door de politie aangetroffen geld kon beschikken en of er sprake is van voor de belastingheffing relevante gegevens in de periode van 2015 tot en met maart 2020. Dit heeft geleid tot een vragenbrief van 8 september 2020 en uiteindelijk een informatiebeschikking gedateerd 11 november 2021, naar de rechtbank begrijpt is hier bedoeld 11 november 2020. Daarin is vermeld:
“In verband met het boekenonderzoek bij u betreffende uw inkomsten en
vermogen (naar aanleiding van het aangetroffen geld op 22 maart 2020) hebben
wij u op 8 september 2020 verzocht om inlichtingen die van belang kunnen zijn
voor uw belastingheffing. Op 29 september 2020 is u een herinnering
toegezonden waarin nogmaals is verzocht om informatie. U hebt niet aan deze
informatieverzoeken voldaan.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
1. U hebt tijdens verhoren bij de politie verklaard dat u in verband met het overlijden van uw beide ouders alsmede twee broers erfenissen hebt ontvangen in [land] . Ik verzoek u aan te geven wanneer u deze erfenissen hebt ontvangen.
2. Wat heeft u ge-erft van uw moeder? Hoeveel geld en/of welke goederen?
3. Wat heeft u ge-erft van uw vader? Hoeveel geld en/of welke goederen?
4. Wat heeft u ge-erft van uw broers? Hoeveel geld en/of welke goederen (gespecificeerd per broer)?
5. Hoe is de ontvangst van de erfenissen gegaan, daar u op de diverse momenten van erven in Nederland woonachtig was?
6. Wat is er met het geld / de goederen gebeurd nadat deze door u zijn ge-erft? Is het geld bijvoorbeeld op een bankrekening gezet in [land] ? Zijn de goederen verkocht/opgeslagen?
7. Naar ik begrepen heb was er ook sprake van een woning in [land] welke verkocht is/moest worden. Was deze woning van u? Indien ja; hoe bent u aan deze woning gekomen, indien nee; van wie was deze woning dan?
8. Is deze woning verkocht? Indien ja; wanneer, wat was de opbrengst en waar is deze opbrengst gebleven?
9. In een verhoor bij de politie hebt u verklaard dat u het geld, naar [land] gebruik, heeft geschonken aan uw zoon. Wanneer hebt u het geld aan uw zoon geschonken en op welke wijze?
10. Kon u, na de schenking, aanspraak blijven maken op het geld?
11. Op 22 maart 2020 is het geld in en om uw woning aangetroffen. Op welke wijze is dit geld vanuit [land] in uw woning in Nederland terecht gekomen?
12. Waarom lag dit geld cash in uw woning?
13. Het aangetroffen geld bestond voornamelijk uit Euro's en Britse ponden. Wanneer en op welke wijze is het [land] geld omgewisseld naar Euro's en Britse ponden?
14. U ontvangt een uitkering van de gemeente [plaats 1] . Daarnaast ontvangt u toeslagen. Hoeveel kunt u jaarlijks sparen van uw inkomsten?
15. Eenmaal verklaart u bij de politie een bepaald bedrag gespaard te hebben en eenmaal verklaart u dat dit niet klopt. Hoeveel had u daadwerkelijk gespaard tot 22 maart 2020 en had u dat geld contant thuis liggen?
16. Tevens verneem ik graag van u op welk adres uw zoon (…) momenteel woonachtig is.
Nu u niet adequaat op ons verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a
van de Algemene wet rijksbelastingen).
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Ik verzoek u mij uw antwoorden binnen twee weken na dagtekening van deze brief te doen toekomen,
vergezeld van schriftelijke bewijsstukkenaangaande de ontvangen erfenissen, bankrekeningen in [land] , omwisselen van [land] naar Euro's en Britse ponden, reisbewegingen naar [land] . U dient uw reactie per post te
versturen naar (…)
Indien u niet reageert op deze beschikking neem ik het standpunt in dat het aangetroffen bedrag door u is verkregen middels resultaat uit overige werkzaamheid in de jaren 2016 tot en met 2019 en zal ik hiervoor navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opleggen.
(…)”
Het ter zake opgemaakte controlerapport met dagtekening 18 januari 2021 vermeldt onder meer:
“(…) 1.8 Informatiebeschikking
Op 8 september 2020 is belastingplichtige een vragenbrief toegestuurd. Hierop is door haar niet gereageerd, waarna op
29 september 2020 een herinnering is verzonden. Ook op de herinnering heeft belastingplichtige niet gereageerd zodat op
11 november 2020 een informatiebeschikking is verzonden aan belastingplichtige. Ook op de informatiebeschikking is geen reactie ontvangen. (…)
[Eiseres] staat in de gemeentelijke basisadministratie vanaf 03-04-1995 onafgebroken ingeschreven op het adres [straat] [huisnummer] , [postcode] te [plaats 1] . Gesteld kan dan ook worden dat zij de vragenbrief van 8 september 2020, de herinnering van 29 september 2020 en de informatiebeschikking van 11 november 2020 heeft ontvangen. (…)
3 Fiscaal standpunt
3 .1 Aangetroffen geld
[Eiseres] verklaart erfenissen te hebben ontvangen van haar moeder, vader en twee broers. Alle erflaters waren bij overlijden woonachtig in [land] . [Eiseres] is over de ontvangen erfenissen uit [land] in Nederland geen erfbelasting verschuldigd. [Eiseres] dient (buitenlands) vermogen in Nederland aan te geven in box 3. [Eiseres] heeft niet verzocht om uitreiking van aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en heeft dit (buitenlands) vermogen dan ook niet in een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangegeven. [Eiseres] heeft tot op heden niet aannemelijk gemaakt welke bedragen door haar vanuit de erfenissen ontvangen zijn. Zolang deze bedragen niet aannemelijk zijn gemaakt ga ik ervan uit dat het aangetroffen geld niet uit erfenis afkomstig is.
Tijdens het verhoor op 22 maart 2020 verklaart [eiseres] dat het geld van haar is. Dit wordt op 22 maart 2020 tevens bevestigd door haar ex echtgenoot en tweemaal door haar dochter. Ook de zoon van [eiseres] heeft verklaard dat het geld van zijn moeder was, al zat hij op het moment van de verklaring mogelijk in een psychose. Tijdens het verhoor in juni 2020 heeft [eiseres] plots een ander verhaal en verklaart zij dat het geld van haar zoon zou zijn en zij niet wist dat er zoveel geld in haar woning aanwezig was. De verklaring van juni 2020 vinden wij niet geloofwaardig, mede omdat zij op 22 maart 2020 zelf heeft verklaard dat het geld van haar was en zij tevens haar dochter opdracht had gegeven geld uit de woning veilig te stellen. Ook de verklaring dat het geld uit erfenis afkomstig zou zijn vinden wij niet aannemelijk. De dochter heeft op 22 maart 2020 verklaard dat moeder het geld telkenmale tot het maximaal vrijgestelde bedrag op haar vlucht vanuit [land] meegebracht zou hebben naar Nederland. (…) Daarnaast heeft de ex echtgenoot (…) verklaard dat het geld pas in de laatste week voor 22 maart 2020 naar Nederland is gekomen. Indien het geld daadwerkelijk pas één week voor 22 maart 2020 naar Nederland is gekomen en het merendeel van het aangetroffen geld in de munteenheid Euro is zou [eiseres] moeten kunnen aantonen door wie dit geld is meegenomen vanuit [land] (vliegticket) en dat dit geld in [land] in de valuta Euro is opgenomen dan wel naar de valuta Euro is gewisseld.
Ik stel me op het standpunt dat de gelden afkomstig zijn uit een niet nader bekende bron en onderdeel uitmaken van resultaat overige werkzaamheden.
3.2
Resultaat overige werkzaamheden
Via de privé bankrekening is door [eiseres] vanaf 24 maart 2015 € 46.300 contant opgenomen. Door de politie is aan de hand van de privé bankrekening berekend dat [eiseres] gedurende de periode
24 maart 2015 tot 20 maart 2015 een bedrag groot € 11.773,93 benodigd had om in haar levensonderhoud te voorzien. [Eiseres] kan derhalve maximaal € 28.784 gespaard hebben, wat in de woning aanwezig kon zijn per 20 maart 2020.
Aangetroffen is een contant geldbedrag van € 131.005.
Het door de politie aangetroffen en afgestort bedrag bedraagt in totaal € 131.005.
Het bedrag wat [eiseres] gespaard kan hebben is € 28.784. Het bedrag wat uit onbekende bron is verworven bedraagt derhalve
€ 102.220.
Wij stellen ons, gezien de omvang van het bedrag, op het standpunt dat dit bedrag over een langere periode (in dit geval in de periode
24 maart 2015 tot 20 maart 2020) is verworven. De correctie Resultaat Overige Werkzaamheden bedraagt:
2015: 9/12 x (€ 102.220/5) = € 15.333
2016: 12/12 x (€ 102.220/5) = € 20.444
2017: 12/12 x (€ 102.220/5) = € 20.444
2018: 12/12 x (€ 102.220/5) = € 20.444
2019: 12/12 x (€ 102.220/5) = € 20.444
2020: 3/12 x (€ 102.220/5) = € 5.111
3.3
Inkomsten uit sparen en beleggen box 3
Het vermogen van [eiseres] kan over de jaren 2015 tot en met 2019 als volgt worden vastgesteld:
(…)
Het inkomen uit sparen en beleggen box 3 bedraagt:
(…) 2020 (…)
Vermogen 1 januari € 125.348
Heffingsvrij vermogen € 30.846
Vermogen uit sparen en beleggen box 3 € 94.502
(…)”
6. Overeenkomstig het hiervoor geciteerde onderzoeksrapport heeft verweerder bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV het door eiseres aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 5.111 en vastgesteld op (€ 3.213 + € 5.111 =) € 8.324. De grondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen heeft verweerder vastgesteld op € 94.502 (wat aanleiding gaf tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.210). Het bijdrage-inkomen op de aanslag Zvw is vastgesteld op € 5.111. Het hiertegen namens eiseres gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

Geschil en standpunten van partijen7. In geschil zijn de aangebrachte correcties op het aangegeven belastbaar inkomen van € 5.111 (resultaat uit overige werkzaamheden en bijdrage-inkomen Zvw) en € 94.502 (grondslag inkomen uit sparen en beleggen).

8. Namens eiseres is aangevoerd dat het aangetroffen geld niet van haar is maar van haar zoon en dat de correcties daarom niet gerechtvaardigd zijn. Subsidiair wordt betoogd dat de schatting en de toerekening van inkomen aan 2020 willekeurig is en onvoldoende onderbouwd. De normale regels voor de verdeling van de bewijslast gelden en de aanslagen en de belastingrente moeten worden verminderd tot nihil.
9. Volgens verweerder zijn wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van de grote hoeveelheid contant geld die in en bij de woning van eiseres is aangetroffen. Verweerder hecht geen geloof aan de verklaring dat het geld van een erfenis afkomstig is en stelt dat het geld afkomstig moet zijn uit een onbekende bron van inkomen. Primair omdat aan eiseres een informatiebeschikking is uitgereikt die inmiddels onherroepelijk vast staat, en subsidiair omdat niet de vereiste aangifte is gedaan, geldt de zogenaamde omkering van de bewijslast. Verweerder stelt dat eiseres niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn, en dat zijn schatting van het inkomen van eiseres over 2020 redelijk is.
Beoordeling van het geschil
10. Verweerder voert aan dat eiseres moet doen blijken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is, omdat hij bij onherroepelijk geworden informatiebeschikking heeft vastgesteld dat eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan, en omdat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
11. In de informatiebeschikking staat onder meer: “Indien u niet reageert op deze beschikking neem ik het standpunt in dat het aangetroffen bedrag door u is verkregen middels resultaat uit overige werkzaamheid in de jaren 2016 tot en met 2019 en zal ik hiervoor navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opleggen.” De rechtbank leest daarin een aankondiging dat verweerder de rechtgevolgen van zijn informatiebeschikking zal beperken tot de jaren 2016 tot en met 2019. Wordt een informatiebeschikking onherroepelijk dan zijn de gevolgen daarvan voor een belastingplichtige zonder meer ernstig te noemen, immers, er is dan sprake van een verschuiving én een verzwaring van de bewijslast in zijn nadeel. De zwaarte van die gevolgen brengen mee dat het bereik van een informatiebeschikking nauwkeurig moet worden omschreven. In dit geval is dat gebeurd en daarbij past het niet om, zoals verweerder stelt, de werking van de beschikking uit te breiden naar het jaar 2020. Dat een incident in het jaar 2020 de aanleiding was voor de beschikking en dat sommige vragen van verweerder betrekking hebben op dat jaar (“hoeveel had u daadwerkelijk gespaard tot 22 maart 2020?”) verandert daaraan niets. De rechtbank kent daarom in deze zaak geen betekenis toe aan de informatiebeschikking.
12. Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken (ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Dit betekent ook dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat eiseres het additioneel inkomen heeft genoten en dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting daarmee absoluut en relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.
13. Verweerder wijst daartoe op de verschillende verklaringen die zijn afgelegd over het contante geld dat in en bij de woning van eiseres is aangetroffen. Omdat het geld in en rond de woning van eiseres lag, stelt verweerder dat het geld van eiseres moet zijn geweest en afkomstig moet zijn uit een onbekende bron van inkomen. De rechtbank stelt vast dat er naast het scenario van verweerder ook een alternatief scenario voorligt, namelijk dat het geld niet aan eiseres toebehoort maar aan haar zoon, die op hetzelfde adres verbleef. Er zijn geen feiten en omstandigheden die maken dat aan een van beide scenario’s meer waarde moet worden toegekend dan aan de ander. Het dossier geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat eiseres een werkzaam leven leidde (en dus resultaat uit overige werkzaamheden moet hebben genoten) of op andere wijze in een welstand leefde die past bij het beweerdelijk door haar opgebouwde vermogen. De strafrechtelijke veroordeling van eiseres wegens witwassen verschaft ook geen duidelijkheid want in die procedure is geen antwoord gegeven op de vraag aan wie het aangetroffen geldbedrag toebehoorde. Bij deze stand van zaken luidt de slotsom dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door de politie in beslag genomen geld van eiseres was, en dan is er geen grond voor de door verweerder aangebrachte correcties op haar aangiften. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan een oordeel over de vraag of de door verweerder voorgestane correcties ook maken dat de op de aangifte verschuldigde belasting absoluut en relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.
14. De rechtbank hecht nog eraan om te wijzen op de financiële gevolgen die het incident van 22 maart 2020 voor eiseres heeft gehad. De gemeente heeft haar bijstandsuitkering stopgezet en heeft teruggevorderd wat zij over de jaren 2015 – 2020 van de gemeente aan uitkeringen heeft ontvangen. Daarnaast zijn ook de toeslagen over die periode van haar teruggevorderd. Al het aangetroffen geld is door de politie in beslag genomen en door de strafrechter verbeurd verklaard. Deze gegevens spelen weliswaar geen rol bij de juridische beoordeling van de vraag of fiscaal inkomen is genoten, maar zij wegen wel mee bij de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het oordeel van de rechtbank. Mocht eiseres in 2020 al enig belastbaar voordeel hebben genoten (met de door verweerder voorgestane maar door de rechtbank verworpen verdeling van de bewijslast was dat niet ondenkbaar), dan is dat in de strafprocedure en de terugvorderingsacties al lang en breed van haar afgepakt. Er is geen maatschappelijke noodzaak om dat voordeel nog eens van eiseres af te nemen, nu met behulp van het belastingrecht.
Conclusie
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. De aanslag IB/PVV dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.213. De aanslag Zvw wordt vernietigd. De belastingrentebeschikkingen dienen dienovereenkomstig te worden verminderd.
Proceskosten
16. Omdat de beroepen gegrond zijn, is er reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt eiseres in aanmerking voor vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, forfaitair vast te stellen op € 2.461 (€ 647 voor het indienen van een bezwaarschrift en 2 x € 907 voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting en een
wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in plaats komt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag Zvw;
  • vermindert de aanslag IB/PVV tot een berekend naar belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.213;
  • vermindert de rentebeschikkingen dienovereenkomstig;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de bezwaar- en beroepsprocedure heeft moeten maken en stelt deze vast op € 2.461;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. M.E. Kiers, en mr. C.M.J.C. Snoek-Bakker, leden van de rechtbank, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).