ECLI:NL:RBNHO:2025:12287

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
11867344
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde arbeidsovereenkomst stewardess KLM Cityhopper na bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een stewardess die na een dienstverband voor onbepaalde tijd bij KLM, voor bepaalde tijd (vijf jaar) in dienst is getreden bij KLM Cityhopper (KLC). De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst met KLC na het verstrijken van de bepaalde tijd van rechtswege is geëindigd en wijst de vordering tot wedertewerkstelling af. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 13 oktober 2025. De eiser, een stewardess geboren in 1980, had haar arbeidsovereenkomst met KLM opgezegd om bij KLC te gaan werken. KLC stelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op 25 oktober 2025, terwijl de eiser betoogde dat de Ragetlie-regel en de ketenregeling van toepassing waren. De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van opvolgend werkgeverschap en dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege was geëindigd. De kantonrechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde haar in de proceskosten van KLC, die op € 949,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11867344 \ VV EXPL 25-133
Vonnis in kort geding van 27 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M.A. Visser,
tegen
de besloten vennootschap
KLM CITYHOPPER B.V.,
te Schiphol,
gedaagde partij,
hierna te noemen: KLC,
gemachtigde: mr. T. Ridder.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een stewardess die na een dienstverband voor onbepaalde tijd bij KLM, voor bepaalde tijd (vijf jaar) in dienst is getreden bij KLM Cityhopper (KLC). De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst met KLC na het verstrijken van de bepaalde tijd van rechtswege is geëindigd en wijst de vordering tot wedertewerkstelling af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 13 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Feiten

2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1980, is op 1 december 2017 bij KLM in dienst getreden als Cabin Attendant. Per 1 december 2018 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd.
2.2.
Op 22 september 2020 heeft [eiser] haar arbeidsovereenkomst met KLM opgezegd:
“Hierbij dien ik mijn ontslag in per 25 oktober 2020, betreffende de functie cabin attendant. Wegens indiensttreding bij KLC als cabin attendant.”
2.3.
Op 25 oktober 2020 is [eiser] bij KLC in dienst getreden als Cabin Attendant, op basis van een arbeidsovereenkomst voor vijf jaar.
2.4.
Op 6 juni 2025 heeft [betrokkene] (manager cabinepersoneel bij KLC) aan [eiser] laten weten dat haar arbeidsovereenkomst met KLC per 25 oktober 2025 van rechtswege zal eindigen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat KLC wordt veroordeeld om [eiser] ook ná 25 oktober 2025 toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden (op verbeurte van een dwangsom) en om het loon door te betalen tot het moment waarop het dienstverband is geëindigd.
3.2.
KLC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu [eiser] van het loon uit de arbeidsovereenkomst afhankelijk is voor haar levensonderhoud. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 25 oktober 2025 wegens het verstrijken van de bepaalde tijd van vijf jaar. Volgens KLC is dit het geval en was er geen opzegging nodig. Volgens [eiser] is er geen sprake van een einde van rechtswege, omdat de zogenaamde Ragetlie-regel en/of de ketenregeling van toepassing zijn.
Bepaalde tijd na onbepaalde tijd bij arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen
4.3.
De Ragetlie-regel houdt in dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die volgt op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen dezelfde partijen alleen van rechtswege eindigt als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geëindigd door rechtsgeldige opzegging door de werkgever of door ontbinding door de kantonrechter. [1]
4.4.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen
dezelfdepartijen. KLC heeft in dit verband aangevoerd dat hoewel zij een dochteronderneming van KLM is, sprake is van twee op zichzelf staande luchtvaartmaatschappijen met ieder hun eigen vergunningen, eigen vloot, eigen bemanning, eigen cao en eigen Managing Director. Gelet op deze omstandigheden kan – zonder nader onderzoek, waarvoor een kort geding procedure zich niet leent – niet worden vastgesteld dat sprake is van één organisatie. Het enkele feit dat de luchtvaartmaatschappijen een ‘health services’-afdeling delen en dat op de loonstroken van [eiser] (ook) de namen ‘
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij nv’, ‘
Royal Dutch Airlines’ en de website ‘
https://myklm.klm.com/’ genoemd staan, is daartoe (tegenover de gemotiveerde betwisting door KLC) onvoldoende. De kantonrechter gaat daarom aan het beroep op artikel 7:667 lid 4 BW voorbij.
Bepaalde tijd na onbepaalde tijd bij arbeidsovereenkomsten tussen opvolgend werkgevers en de ketenregeling
4.5.
De bescherming van de 'Ragetlie-regel' geldt op grond van artikel 7:667 lid 5 BW in beginsel ook bij opvolgend werkgeverschap. [2] Daarvan zal sprake zijn bij elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die 'ten aanzien van de verrichte arbeid' redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Op grond van art. 7:668a lid 2 BW (de ketenregeling) kan in een dergelijk geval ook conversie in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd plaatsvinden als de overeenkomsten samen langer dan 36 maanden hebben geduurd. [3] De volgende vraag die voorligt, is dan ook of sprake is van opvolgend werkgeverschap.
Opvolgend werkgeverschap
4.6.
Gelet op de wetsgeschiedenis is alleen beoogd om opvolgend werkgeverschap aan te nemen als de aanleiding voor het overgaan naar een nieuwe werkgever is gelegen bij de werkgever. Dat doet zich voor als de overgang van de ene naar de andere werkgever het gevolg is van een situatie die voortvloeit uit het handelen van één of beide werkgevers, of als de aanleiding voor de overgang van de ene naar de andere werkgever is ingegeven door een organisatorische of andere wijziging die zich bij een van de werkgevers voordeed. Daarbij is in de wetsgeschiedenis opgemerkt dat het gaat om de specifieke situatie waarin voorop staat dat het werk overgaat naar een andere werkgever en de werknemer het werk volgt. Van opvolgend werkgeverschap is geen sprake als de werknemer op eigen initiatief dezelfde arbeid bij een nieuwe werkgever gaat verrichten, of als een werknemer vrijwillig besluit de arbeidsovereenkomst met een werkgever op te zeggen om een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever aan te gaan. De aanleiding voor het overgaan naar een nieuwe werkgever is dan niet gelegen bij een van de werkgevers. [4]
4.7.
Toen in 2020 de wereldwijde coronacrisis uitbrak, dreigde er bij KLM een groot aantal ontslagen te vallen. Er was veel onrust binnen het bedrijf. [eiser] was op dat moment nog niet zo lang bij KLM in dienst, had binnen haar leeftijdscategorie een lage senioriteit en was daarom bang haar baan kwijt te raken. Via de interne nieuwsapp van KLM werd aan het cabinepersoneel de mogelijkheid geboden om zich voor de duur van één jaar te laten detacheren bij KLC. Ook werd een vacature bij KLC onder de aandacht gebracht. Het ging daarbij om een dienstverband voor vijf jaar. [eiser] voelde zich vanwege haar persoonlijke omstandigheden genoodzaakt om voor baanzekerheid te kiezen. Een overstap naar KLC voelde voor haar als de veiligste optie. Er was volgens [eiser] dan ook geen sprake van een vrijwillige opzegging, maar van een noodgedwongen opzegging als gevolg van de gegeven omstandigheden.
4.8.
KLC heeft hiertegen aangevoerd dat zelfs áls de bedrijfseconomische omstandigheden bij KLM voor [eiser] de aanleiding zijn geweest om de overstap naar KLC te maken, dit niet wegneemt dat zij zelf een inschatting heeft gemaakt van de organisatorische situatie en op basis daarvan zelf de beslissing heeft genomen om rechtstreeks bij KLC te solliciteren in plaats van de ontwikkelingen af te wachten. [eiser] was niet verplicht om iets te doen met de verwijzing naar de vacature bij KLC. Omdat [eiser] vrijwillig en op eigen initiatief heeft besloten om ontslag te nemen bij KLM, is volgens KLC geen sprake van opvolgend werkgeverschap.
4.9.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat, ongeacht bij wie het initiatief voor de overstap lag, in dit geval geen sprake is van opvolgend werkgeverschap omdat geen sprake is van een ‘verplaatsing’ van het werk, zoals blijkens de wetsgeschiedenis is vereist. Het is niet zo dat [eiser] met haar werk is ‘meeverhuist’ naar KLC; het werk als Cabin Attendant bij KLM is gewoon blijven bestaan. De werkzaamheden als Cabin Attendant bij KLC vertonen weliswaar gelijkenissen met de functie bij KLM, maar zijn niet gelijk omdat de organisatiestructuur een andere is. KLC heeft onbetwist aangevoerd dat zij uitsluitend binnen Europa vliegt en dat bij de uitvoering van haar vluchten gebruik wordt gemaakt van een ander type vliegtuig (dan bij KLM), waarvoor specifieke veiligheidsvoorschriften en werkwijzen gelden. Daarnaast worden vluchten van KLC met slechts twee (of soms drie) Cabin Attendants per vlucht uitgevoerd waardoor het takenpakket uitgebreider is dan dat van een Cabin Attendant bij KLM. KLC kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter alleen om die redenen al niet worden geacht om ‘ten aanzien van de verrichte arbeid’ de opvolger van KLM te zijn.
4.10.
De conclusie is dat onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat sprake is van opvolgend werkgeverschap. Dit betekent dat zowel het beroep op de Ragetlie-regel als het beroep op de ketenregeling faalt.
Terugkeergarantie en doorstroombeleid
4.11.
[eiser] heeft ten slotte nog aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat voor haar een terugkeergarantie zou gelden. Deze terugkeergarantie gold ook voor het cabinepersoneel dat door KLM bij KLC werd gedetacheerd. Bovendien is het op grond van het doorstroombeleid bij KLC gebruikelijk om na vijf jaar de overstap naar KLM te maken, aldus [eiser].
4.12.
De kantonrechter overweegt dat wat daar ook van zij, de vordering van [eiser] uitsluitend betrekking heeft op wedertewerkstelling door KLC. KLM is geen partij bij deze procedure en de kantonrechter kan daarom ook geen oordeel geven over de vermeende vordering van [eiser] jegens KLM.
Conclusie
4.13.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van KLC worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2025.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2127.
2.Artikel 7:667 lid 5 BW.
3.Artikel 7:668a lid 2 BW.
4.Zie Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, C, p. 105; Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, E, p. 4; Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 8, p. 15; Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, p. 74.