ECLI:NL:RBNHO:2025:11970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
15-359360-24 en 02-064497-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mensenhandel met betrekking tot seksuele uitbuiting en procesafspraken

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting. De zaak betreft een periode van 1 augustus 2024 tot en met 11 november 2024, waarin de verdachte het slachtoffer, geboren in 1994, heeft geworven en gedwongen tot prostitutiewerkzaamheden. De verdachte is op 11 november 2024 aangehouden en heeft gedurende de procedure in voorlopige hechtenis gezeten. Tijdens de zitting op 25 september 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij de verdachte heeft ingestemd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 333 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de procesafspraken beoordeeld en vastgesteld dat deze passend zijn, gezien de omstandigheden van de zaak en de belangen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 6.250,- vorderde, toegewezen. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente en een schadevergoedingsmaatregel. De proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is met één jaar verlengd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenwoordigheid van de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel, met inachtneming van de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-359360-24 en 02-064497-23 (tul)
Uitspraakdatum: 9 oktober 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier in Nederland,
nu gedetineerd in JC Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. A.M. de Leeuw en van hetgeen door de verdachte en mr. M.F.A. van Pelt, raadsvrouw van de verdachte, als ook van wat door mr. A. Koopsen, advocaat van aangeefster/benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging - zakelijk weergegeven - ten laste gelegd:
mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer] in de periode 1 augustus 2024 tot en met 11 november 2024 in IJmuiden of andere plaatsen in Nederland.
De volledige tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

2.Procesafspraken

Verloop van de zaak en inhoud van de procesafspraken
In deze zaak zijn tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging procesafspraken gemaakt waarvan een gezamenlijk voorstel voor de in de strafzaak uit te spreken bewezenverklaring, de daarbij behorende kwalificatie en de sanctieoplegging deel uit maken (hierna: de procesafspraken).
Over de totstandkoming van de procesafspraken stelt de rechtbank op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting is besproken het volgende vast.
De verdachte is op 11 november 2024 aangehouden, in verzekering gesteld en in voorlopige hechtenis genomen. De voorlopige hechtenis duurt nog steeds voort. In december 2024 zijn door de raadsvrouw van de verdachte onderzoekswensen ingediend bij de rechter-commissaris die bij beslissing van de rechter-commissaris van 10 januari 2025 deels zijn toegewezen, waarna er in maart 2025 en april 2025 in totaal drie getuigen zijn gehoord. Tijdens de pro forma behandeling van de zaak op de zitting van 14 juli 2025 heeft de officier van justitie aangegeven dat er gesprekken hebben plaatsgevonden met de verdediging om te komen tot procesafspraken en dat de raadsvrouw van het slachtoffer, tevens benadeelde partij, bij de inhoud daarvan ook is betrokken. De officier van justitie heeft de rechtbank op 12 september 2025 een afschrift verstrekt van de concept-raamovereenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte. Op 23 september 2025 heeft de rechtbank vervolgens de door de officier van justitie, de verdachte en diens raadsvrouw ondertekende raamovereenkomst ontvangen.
De procesafspraken komen op het volgende neer.
De officier van justitie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit met een kwalificatie van het feit zoals in de raamovereenkomst weergegeven en tot een strafoplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 333 dagen, met aftrek van het voorarrest.
Verder is overeengekomen dat:
- de verdachte een schadevergoeding aan het slachtoffer zal betalen van € 6.250,-,
te betalen in zes termijnen van € 1.000,- en één termijn van € 250,-;
  • de verdachte aanwezig zal zijn bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak;
  • de verdachte geen nadere verklaring hoeft af te leggen;
  • door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie geen hoger beroep wordt ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
  • de proeftijd van de lopende voorwaardelijke strafoplegging met een jaar wordt verlengd;
  • de verdachte zich niet zal onttrekken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf en mee zal werken aan zijn uitzetting direct aansluitend op zijn detentie.
Beoordeling van de procesafspraken
Op de zitting van 25 september 2025 heeft de rechtbank de hiervoor genoemde procesafspraken met alle aanwezige procespartijen, onder wie de raadsvrouw van de benadeelde partij (aangeefster in deze zaak), besproken.
De rechtbank heeft allereerst de gevolgen van de procesafspraken met de verdachte besproken en zijn rechtspositie aan de orde gesteld. De verdachte heeft te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte procesafspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook heeft hij kenbaar gemaakt volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Verder is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot procesafspraken te komen rechtskundige bijstand van zijn raadsvrouw heeft gehad.
Op basis van het onderzoek op de zitting is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van bepaalde verdedigingsrechten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de inhoud van de procesafspraken.
Op de zitting heeft de rechtbank vragen gesteld over en kanttekeningen geplaatst bij de inhoud van de raamovereenkomst. Uit de door de officier van justitie, de raadsvrouw van de verdachte en de raadsvrouw van de benadeelde partij gegeven antwoorden en toelichting is de rechtbank,
in aanvullingop de door partijen ondertekende raamovereenkomst, het volgende gebleken.
Met het maken van procesafspraken hebben partijen beoogd tot een efficiëntere en snellere afdoening van de zaak te komen aangezien de raadsvrouw van de verdediging af zal zien van het indienen van aanvullende onderzoekswensen, namelijk het verzoek tot het horen van drie door haar benoemde getuigen, welk verzoek zij reeds in maart 2025 na afloop van één van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris heeft aangekondigd. Daarnaast zijn er met betrekking tot de betaling van de vordering van de benadeelde partij afspraken gemaakt over de data waarop de termijnbetalingen moeten zijn voldaan, over een garantstelling door de moeder van de verdachte en er zijn betalingsafspraken gemaakt met het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). De officier van justitie heeft op de zitting aangekondigd dat door haar tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zal worden verzocht.
Namens de raadsvrouw van de benadeelde partij is op de zitting nader toegelicht dat en waarom aangeefster, gelet op de bij haar spelende (verslavings)problematiek en het hulpverleningstraject waarin zij momenteel zit, er groot belang bij heeft dat de zaak zo snel mogelijk tot een afronding komt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afdoening van de onderhavige strafzaak overeenkomstig de procesafspraken in deze zaak passend is. De beantwoording van de vragen van artikel 348 en met name van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering blijven daarbij leidend, meer in het bijzonder de vragen naar het bewijs en de sanctieoplegging. De rechtbank kan de procesafspraken terzijde schuiven als op basis van het dossier onvoldoende grond bestaat voor vaststelling van schuld, de kwalificatie van het feit niet aansluit bij de inhoud van het dossier, dan wel wanneer zij de overeengekomen straf niet in redelijke verhouding vindt staan tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de zitting. Waar het gaat om afspraken die het Openbaar Ministerie en de verdediging over de vordering van de benadeelde partij en, in samenhang daarmee, de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel hebben gemaakt, geldt dat die afspraken voldoende recht moeten doen aan de belangen van de benadeelde partij. [1]
Dat in acht nemend komt de rechtbank tot de volgende beoordeling. Gelet op de inhoud van het dossier, op wat het Openbaar Ministerie en de verdediging aan de procesafspraken ten grondslag hebben gelegd en met de op zitting gegeven nadere toelichting, komt de inhoud daarvan de rechtbank niet onredelijk voor en vindt zij de in de procesafspraken opgenomen afdoening van de zaak nog net passend.
Hierbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat enerzijds de gemaakte procesafspraken zullen leiden tot een snellere afdoening van de strafzaak (geen vertraging door aanvullende onderzoekswensen en het zullen afzien van hoger beroep), waarmee tevens de belangen van het slachtoffer in deze zaak worden gediend. Zij kan het verleden daarmee eerder afsluiten, waardoor onder meer de voortgang van haar hulpverleningstraject niet langer negatief wordt beïnvloed. Anderzijds vindt de rechtbank van belang dat er een regeling is getroffen voor de betaling van de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding, voor de betaling waarvan namens de verdachte ook bepaalde garanties zijn verstrekt. Dat de verdachte heeft verklaard mee te zullen werken aan zijn uitzetting naar Bulgarije direct aansluitend op zijn detentie, is voor de rechtbank geen factor van betekenis geweest. Vaststaat immers dat de verdachte bij besluit van 20 maart 2024 tot ongewenst vreemdeling is verklaard, welk besluit geen schorsende werking heeft. Verdachte is dus reeds gehouden Nederland te verlaten; de door de verdachte toegezegde medewerking aan zijn uitzetting voegt daaraan weinig toe en is voor het Openbaar Ministerie in het kader van de executie van een vonnis in deze strafzaak ook niet afdwingbaar. Wat betreft de overeengekomen straf weegt mee dat het bewezenverklaarde feit ziet op een korte periode (enkele weken) en dat de door partijen overeengekomen strafkorting (van 1/5e) gering is. Gelet op de dynamiek tussen de verdachte en aangeefster, zoals op de zitting nader toegelicht, onderschrijft de rechtbank bovendien het belang van de overeengekomen verlenging van de lopende proeftijd van de eerder opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – in lijn met de aan de rechtbank bekendgemaakte procesafspraken – gevorderd dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de
rechtbank, voor zover dit aansluit bij de inhoud van de gemaakte procesafspraken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet een aanvulling van dit verkort vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in of omstreeks de periode van 24 oktober 2024 tot en met 11 november 2024 te IJmuiden een ander, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) met de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en een andere feitelijkheid door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en
2) enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°),
waarbij een andere feitelijkheid en enige handeling hebben bestaan uit:
het meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] opgehaald (vervolgens) en met die [slachtoffer] in een hotel
verbleven en
- ( vervolgens) die [slachtoffer] voorgesteld om seks te hebben met mannen voor geld en
- die [slachtoffer] in staat gesteld om (weer) heroïne/drugs te (gaan) gebruiken en die [slachtoffer] afhankelijk gemaakt van heroïne/drugs en
- die [slachtoffer] prostitutiewerk laten doen/verrichten en voor die [slachtoffer] seksafspraken gemaakt en
- contacten onderhouden met (potentiële) klanten en (potentiële) klanten benaderd ten behoeve van het hebben van seks met die [slachtoffer] en
-die [slachtoffer] aangestuurd en opdrachten gegeven in verband met de
prostitutiewerkzaamheden en de inkomsten daaruit en
- zorg gedragen voor controle en begeleiding en beveiliging/bescherming en
toezicht op (de prostitutiewerkzaamheden van) die [slachtoffer] en
- emotionele druk op die [slachtoffer] uitgeoefend en tegen die [slachtoffer] geschreeuwd (zodat zij geen andere keus had dan prostitutiewerkzaamheden te (blijven) verrichten) en
- de door die [slachtoffer] met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geleden ingenomen
en beheerd en/of afgepakt, althans een (aanzienlijk/substantieel) gedeelte van de door [slachtoffer] verdiende gelden afgepakt en ingehouden en ontvangen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, in overeenstemming met de procesafspraken, gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 333 dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken overeengekomen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel, in de vorm van seksuele uitbuiting. Gedurende een periode van bijna drie weken heeft de verdachte het slachtoffer prostitutiewerkzaamheden laten verrichten waaraan zij zich niet kon onttrekken. De verdachte heeft emotionele druk op het slachtoffer uitgeoefend en misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en haar afhankelijkheid van drugs. Mensenhandel in de prostitutie is een ernstig strafbaar feit, waarmee ernstige inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en op haar persoonlijke vrijheid.
De ervaring leert dat slachtoffers van mensenhandel hier gedurende lange tijd nog psychische en emotionele schade van kunnen ondervinden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 10 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder wegens hetzelfde feit met hetzelfde slachtoffer is veroordeeld en hij het onderhavige feit heeft begaan terwijl hij in een proeftijd liep.
Procesafspraken
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt en de voordelen die gepaard gaan met dienovereenkomstige afdoening. In het afdoeningsvoorstel is verwoord dat het ten laste gelegde feit bij bewezenverklaring tot een strafeis van 333 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou leiden, met aftrek van het voorarrest.
De op te leggen straf
Alles afwegend en mede gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt tot een strafoplegging die in overeenstemming is met de procesafspraken en ter zitting door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 333 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. A. Koopsen, advocaat te Amsterdam, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 6.250,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 250,- aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade. De vordering is ingediend op 10 juli 2025 en maakt deel uit van de procesafspraken.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, in overeenstemming met de procesafspraken, verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en heeft daarbij de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering benadeelde partij af te doen zoals in de procesafspraken overeengekomen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Tussen de partijen is overeengekomen dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen. De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar. De materiële schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken
gevorderd dat de rechtbank de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak
met parketnummer 02-064497-23 verlengd met één jaar.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te doen zoals in de
procesafspraken is overeengekomen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf in de
zaak met parketnummer 02-064497-23 dient te worden verlengd met één jaar conform de
procesafspraken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 63, 273f van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
333 (driehonderddrieëndertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.250,- bestaande uit € 250,- als vergoeding voor de materiële en € 6.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.250,-, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij niet of niet volledige betaling van de schadevergoedingsmaatregel kan gijzeling worden toegepast met een totale duur van maximaal 66 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verlengt de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak met parketnummer 02-064497-23 opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met één jaar.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.S. Speelman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025.
Bijlage I
Tenlastelegging
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus
2024 tot en met 11 november 2024 te IJmuiden en/of in een of meer
andere plaats(en) in Nederland
een ander, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] )
(telkens)
met één of meer van de onder lid 1, sub 1 ° van artikel 273f Wetboek van
Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of
een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere
feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen
met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten {van seksuele aard) dan wel enige
handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van
seksuele aard (sub 4°),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met
geweld of een andere feitelijkheid en/of enige handeling heeft/hebben
bestaan uit:
het meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] opgehaald (vervolgens) en/of met die [slachtoffer] in
een hotel verbleven en/of
- { vervolgens) die [slachtoffer] voorgesteld om seks te hebben met
mannen voor geld en/of
- die [slachtoffer] heroïne aangeboden en/of in staat gesteld om (weer)
heroïne/drugs te (gaan) gebruiken en/of die [slachtoffer] afhankelijk
gemaakt van heroineheroïne/drugs en/of
- advertenties op prostitutie/sexwebsites geplaatst ten behoeve van de
prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] prostitutiewerk laten doen/verrichten
en/of voor die [slachtoffer] seksafspraken gemaakt en/of
- contacten onderhouden met (potentiële) klanten en/of (potentiele)
klanten benaderd ten behoeve van het hebben van seks met die [slachtoffer]
en/of
-die [slachtoffer] aangestuurd en/of opdrachten gegeven in verband met
de prostitutiewerkzaamheden en/of de inkomsten daaruit en/of
- zorg gedragen voor controle en/of begeleiding en/of
beveiliging/bescherming en/of toezicht op (de
prostitutiewerkzaamheden van) die [slachtoffer] en/ of
- fysiek geweld en/of (emotionele) druk op die [slachtoffer] uitgeoefend
en/of die [slachtoffer] bedreigd en/of tegen die [slachtoffer]
geschreeuwd (zodat zij geen andere keus had dan
prostitutiewerkzaamheden te (blijven) verrichten) en/of
- de door die [slachtoffer] met de prostitutiewerkzaamheden verdiende
geleden ingenomen en/of beheerd en/of afgepakt, althans een
(aanzienlijk/substantieel) gedeelte van de door [slachtoffer] verdiende
gelden afgepakt en/of ingehouden en/of ontvangen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252