ECLI:NL:RBNHO:2025:11529

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
11585653
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering vakantietoeslag door voormalig werknemer met beroep op klachtplicht

In deze zaak vordert een voormalig werknemer vakantietoeslag over de jaren 2022, 2023 en 2024. De werkgever stelt dat de werknemer niet tijdig heeft geklaagd, en doet een beroep op de klachtplicht. De kantonrechter oordeelt dat vakantietoeslag onlosmakelijk verbonden is met het salaris, waardoor het klachtrecht van toepassing is. Voor de jaren 2022 en 2023 heeft de werknemer niet tijdig geklaagd, maar de vordering voor 2024 wordt toegewezen. De procedure omvat een dagvaarding van de werknemer, een conclusie van antwoord van de werkgever, en een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst was en dat de vakantietoeslag niet was inbegrepen in het salaris. De klachtplicht is van toepassing, maar de werknemer heeft tijdig geklaagd over de vakantietoeslag voor 2024. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de vakantietoeslag toegewezen en de vordering in reconventie van de werkgever afgewezen, met uitzondering van de teruggave van een zakelijke computer.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11585653 \ CV EXPL 25-1605
Vonnis van 15 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R.A.C.G. Martens,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. Y. Ersoy.
De zaak in het kort
Een voormalig werknemer vordert vakantietoeslag over 2022, 2023 en 2024. De werkgever doet onder meer een beroep op de klachtplicht en stelt dat de werknemer niet tijdig heeft geklaagd. De kantonrechter oordeelt dat vakantietoeslag zo onlosmakelijk is verbonden met het salaris, dat sprake is van een gebrek in de betalingsverplichting van de werkgever. Om die reden is het klachtrecht van toepassing. Ten aanzien van 2022 en 2023 jaren heeft de werknemer niet tijdig geklaagd. De vordering over 2024 wordt wel toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 13 februari 2025 met 5 producties;
  • de akte van [eiser] van 10 april met 2 producties;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie van [gedaagde] van 7 mei 2025 met 5 producties;
  • het tussenvonnis van 21 mei 2025;
  • de mondelinge behandeling van 15 september 2025, waar door de gemachtigden van partijen pleitnotities zijn overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert [bedrijf] in de vorm van een eenmanszaak. [eiser] is op 1 november 2021 bij [gedaagde] in dienst getreden voor onbepaalde tijd. Zij ontving een salaris van € 3.250,00 bruto per maand. Tussen partijen is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten.
2.2.
[gedaagde] en [eiser] zijn op 11 november 2021 met elkaar gehuwd. Uit deze relatie is een zoon geboren op [geboortedatum] 2022. Tussen partijen zijn ernstige huwelijksproblemen ontstaan. Partijen zijn de afgelopen jaren in diverse gerechtelijke procedures verwikkeld, zowel betrekking hebbende op de echtscheiding als op de (afwikkeling van de) arbeidsovereenkomst.
2.3.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 6 september 2023 een kort geding tegen [gedaagde] aangespannen, omdat het salaris niet (tijdig) was betaald. Die loonvordering is gedeeltelijk toegewezen bij vonnis in kort geding van 10 november 2023 van de Rechtbank Noord-Holland.
2.4.
Vervolgens is door [gedaagde] een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst geïnitieerd. Bij beschikking van 6 februari 2024 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2024 op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij is de wettelijke transitievergoeding toegekend en de door [eiser] verzochte billijke vergoeding afgewezen.
2.5.
[eiser] is in hoger beroep gegaan wegens de afwijzing van de billijke vergoeding. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 17 december 2024 (alsnog) een billijke vergoeding van € 7.000,00 aan [eiser] toegekend.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat [gedaagde] aan haar over het gehele dienstverband 8% vakantietoeslag is verschuldigd. Dit heeft zij nimmer uitbetaald gekregen. Zij vordert om die reden veroordeling van [gedaagde] tot betaling van vakantietoeslag van (29 maanden x € 260,00 bruto =) € 7.540,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 1 juli 2022.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat tussen partijen geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat het kenmerkende gezagselement ontbrak. Subsidiair voert hij aan dat uit alle omstandigheden volgt dat een
all-insalaris was afgesproken, waarin dus ook de vakantietoeslag is inbegrepen. De vordering van vakantietoeslag bestaat niet en [eiser] is daarom niet-ontvankelijk. [gedaagde] doet daarnaast een beroep op de klachtplicht conform artikel 6:89 BW. [eiser] had de vakantietoeslag in de eerdere procedures omtrent de arbeidsovereenkomst kunnen en moeten vorderen. Zij heeft niet tijdig geklaagd en daarom geen recht meer op de vakantietoeslag.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert in reconventie - samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 10.610,54. Dit betreft € 9.437,04 aan terugbetaling van het door haar ontvangen salaris gelijktijdig met de door haar ontvangen WAZO-uitkering van het UWV. [gedaagde] stelt onverschuldigde betalingen te hebben gedaan, waardoor [eiser] dubbel is betaald tijdens haar zwangerschapsverlof en bevallingsverlof. Zij is hierdoor ongerechtvaardigd verrijkt. Ook vordert [gedaagde] terugbetaling van studiekosten voor niet-verplichte scholing van € 1.173,50. Tot slot vordert [gedaagde] teruggave van een zakelijke computer op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-.
3.4.
[eiser] voert verweer. Zij heeft loon ontvangen van haar werkgever. Daar had zij recht op. Dit is niet onverschuldigd betaald. Zij heeft inderdaad ook een WAZO-uitkering ontvangen. Daarvan was [gedaagde] op de hoogte. Zij mocht dit destijds, toen de relatie nog goed was, van [gedaagde] als extra ontvangen. Inzake de vordering van niet-verplichte scholing is geen schriftelijk studiekostenbeding afgesproken, zodat hiertoe geen terugbetalingsverplichting bestaat. De computer was een privé aankoop en moet worden betrokken bij de boedelscheiding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[gedaagde] voert in de eerste plaats aan dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. De kantonrechter oordeelt dat de kwalificatievraag inmiddels een gepasseerd station is. Hierover is namelijk reeds beslist in de eerdere, inmiddels onherroepelijke, uitspraken in de arbeidsrechtelijke procedures tussen partijen, met name de ontbindingsprocedure.
All-in salaris?
4.2.
[eiser] was een werknemer van [gedaagde] en werknemers hebben wettelijk recht op 8% vakantietoeslag. [gedaagde] voert aan dat in dit geval sprake was van een
all-insalaris. De kantonrechter verwerpt dit verweer en oordeelt dat ervan moet worden uitgegaan dat de vakantietoeslag niet was inbegrepen in de maandelijkse salarisbetalingen van € 3.250,00. Tussen partijen bestond geen schriftelijke arbeidsovereenkomst. De bewijslast voor een
all-insalarisafspraak ligt daardoor bij [gedaagde]. Hij moet aantonen dat de vakantietoeslag niet, zoals gebruikelijk, één keer per jaar in mei of juni zou worden uitbetaald, maar in het maandelijks betaalde loon was inbegrepen. Dat is een uitzonderlijke situatie en die is niet aannemelijk gemaakt. [gedaagde] heeft enkel aangevoerd dat dit volgt uit het feit dat nooit vakantietoeslag is betaald bovenop het bedrag van € 3.250,00. Dat is tegenover de betwisting door [eiser] onvoldoende. Bovendien is in de eerdere arbeidsrechtelijke procedures tussen partijen vastgesteld dat het salaris van € 3.250,00 exclusief vakantietoeslag was. Dat geen sprake was van een
all-insalaris blijkt verder uit de drie loonstroken die in deze procedure zijn ingebracht. Daar staan namelijk juist expliciet reserveringen voor 8% vakantietoeslag op.
Klachtplicht ex artikel 6:89 BW van toepassing?
4.3.
[gedaagde] beroept zich op de klachtplicht. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de klachtplicht in dit geval niet van toepassing is. Vakantietoeslag is immers geen onderdeel van het loon, aldus [eiser], maar een apart component, net zoals pensioenpremies. Er is geen sprake van een gebrek in de prestatie, omdat de vakantietoeslag in het geheel niet is betaald. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet en oordeelt als volgt.
4.4.
Op 20 september 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld [1] dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW in beginsel van toepassing is op alle verbintenissen, waaronder ook die uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en die tot betaling van een geldsom. Of in een concreet geval gedeeltelijk is gepresteerd of in het geheel niet, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.5.
Vakantietoeslag is een wettelijk recht dat elke werknemer jegens de werkgever heeft en dat voor wat betreft de hoogte direct afhankelijk is van de hoogte van het salaris. Het is daarmee zo onlosmakelijk verbonden met het salaris, dat het niet betalen van vakantietoeslag moet worden aangemerkt als een gebrek in de nakoming van de (loon)betalingsverplichtingen van de werkgever. De vergelijking van [eiser] met de pensioenpremie gaat niet op. Pensioenpremie is immers een reservering, die afhankelijk van de (CAO-)afspraken tussen partijen, soms wel en soms niet verplicht is. De vakantietoeslag is door [gedaagde] niet betaald en het gebrek staat daarmee vast.
Tijdig geklaagd?
4.6.
De klachtplicht in het arbeidsrecht houdt -kort gezegd- in dat werknemers tijdig moeten klagen over gebreken in de prestatie van de werkgever, zoals het niet (volledig) ontvangen van loon, omdat anders hun recht daarop vervalt. Bij de beoordeling van het beroep op de klachtplicht moet het bijzondere karakter van de arbeidsverhouding in aanmerking worden genomen, waarbij onder meer acht moet worden geslagen op de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Het bijzondere karakter van de arbeidsverhouding kan onder omstandigheden meebrengen dat een werknemer niet altijd de ruimte of gelegenheid ervaart om bij de werkgever te klagen. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoort verder het antwoord op de vraag of de werkgever nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de werknemer heeft geklaagd.
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voor het eerst heeft verzocht om uitbetaling van de achterstallige vakantietoeslag bij brief van haar gemachtigde van 4 juni 2024. In augustus 2024 heeft de gemachtigde [gedaagde] nogmaals gesommeerd de vakantietoeslag na te betalen. Volgens [gedaagde] is dit zodanig laat dat [eiser] op uitbetaling van vakantietoeslag geen aanspraak meer heeft. [eiser] betwist dit en heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij vanwege de strubbelingen tussen partijen, die uiteindelijk resulteerden in een -onweersproken- verblijf in een Blijf-van-mijn-lijfhuis, niet eerder is toegekomen aan klagen over niet-betaald vakantietoeslag.
4.8.
[eiser] werd echter, in ieder geval vanaf 6 september 2023 toen zij een kort geding tegen [gedaagde] aanspande inzake achterstallige loonbetalingen, bijgestaan door haar gemachtigde. De vakantietoeslag over de periode tot 1 juni 2023 was op dat moment opeisbaar (namelijk: over de periode van 1 november 2021 tot 1 juni 2022 op 1 juli 2022 en over de periode van 1 juni 2022 tot 1 juni 2023 op 1 juli 2023). Niet valt in te zien waarom [eiser] in de eerdere procedures tussen partijen (in kort geding en/of als onderdeel van haar tegenverzoek in de ontbindingsperiode) de op dat moment opeisbare vakantietoeslag niet heeft kunnen betrekken. De door [eiser] gegeven toelichting kan daarvoor geen verklaring zijn. De kantonrechter oordeelt daarom dat [eiser] over het niet betalen van vakantietoeslag voor deze twee periodes niet tijdig heeft geklaagd. Haar vorderingen worden om deze reden in zoverre afgewezen.
4.9.
Dit geldt niet voor de vakantietoeslag over de periode van 1 juli 2023 tot 1 april 2024. De opeisbaarheid daarvan was immers 1 mei 2024 (een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst). Het verzoek om deze vakantietoeslag uit te betalen op 4 juni 2024 is slechts één maand (en een paar dagen) later en daarmee tijdig. De vordering inzake de vakantietoeslag over deze periode wordt toegewezen.
4.10.
De kantonrechter berekent de na te betalen vakantietoeslag als volgt. Het betreft negen maanden x 8% van € 3.250,00. Dat maakt € 2.340,00 bruto toewijsbaar. De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De over de vakantietoeslag gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar zoals hieronder bij de beslissing vermeld. Bij de gevraagde verklaring voor recht bestaat bij deze uitkomst geen belang. Deze wordt daarom afgewezen.
in reconventie
Terugbetaling salaris
4.11.
[gedaagde] vordert in reconventie terugbetaling van loonbetalingen aan [eiser] over de periode dat zij tevens een WAZO-uitkering genoot. Hij vordert dit op grond van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] inderdaad voordeel heeft gehad wanneer de WAZO-uitkering aan haar is uitbetaald, terwijl over dezelfde periode ook salaris is betaald. De kantonrechter oordeelt echter dat van een onverschuldigde betaling door [gedaagde] geen sprake was, nu tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond en daarmee een loonbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 lid 4 BW. [gedaagde] had er destijds voor kunnen kiezen de WAZO-uitkering direct door het UWV te laten overmaken naar de rekening van de rijschool. Daar is niet voor gekozen en dat werd destijds kennelijk tussen partijen goed bevonden. Van een succesvol beroep op ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake, nu [gedaagde] niet heeft kunnen aantonen dat de Rijschool door deze gang van zaken is verarmd. De vordering tot terugbetaling van de loonbetalingen gedurende de WAZO-uitkering wordt afgewezen.
Studiekosten
4.13.
[gedaagde] vordert tevens terugbetaling door [eiser] van studiekosten voor niet-verplichte scholing van € 1.173,50. De kantonrechter stelt vast dat geen schriftelijk studiekostenbeding tussen partijen is overeengekomen. De vordering wordt om deze reden afgewezen.
Computer
4.14.
Tot slot vordert [gedaagde] teruggave van een zakelijke computer die [eiser] -onweersproken- onder zich houdt. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat zij deze computer wil teruggeven. De kantonrechter zal bepalen dat dit binnen vier weken na het vonnis moet gebeuren. De kantonrechter geeft de gemachtigden van partijen in overweging onderling een praktische afspraak over tijdstip en plaats van afgifte van de computer te maken. De kantonrechter ziet verder geen aanleiding hier een dwangsom aan te verbinden.
in conventie en in reconventie
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
gemaakte afspraak ter zitting
4.16.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat zij zich zullen neerleggen bij het vonnis van de kantonrechter en dat zij daartegen geen rechtsmiddelen zullen aanwenden. Partijen hebben verder afgesproken dat zij ter zake van de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst geen nieuwe of andere vorderingen meer jegens elkaar zullen instellen. Deze afspraken zijn bindend en om die reden op verzoek van partijen in dit vonnis opgenomen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.340,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 234,00 bruto aan wettelijke verhoging,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] om binnen vier weken de computer (merk HP) aan [gedaagde] terug te geven,
in conventie en in reconventie
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1281.