ECLI:NL:RBNHO:2025:1130

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
15.076954.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een Maserati en contante geldbedragen, met verwerping van bewijsuitsluiting en partiële nietigheid van de dagvaarding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd verdacht van witwassen van een Maserati Ghibli en contante geldbedragen. De rechtbank heeft de tenlastelegging als voldoende duidelijk beoordeeld en het beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding verworpen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het verwerven, voorhanden hebben en omzetten van voorwerpen waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 maart 2022 in Nederland en Turkije contante stortingen heeft gedaan en een Maserati heeft aangeschaft voor een bedrag van € 47.000,-. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte over de herkomst van de geldbedragen als ongeloofwaardig afgewezen, en heeft geoordeeld dat het vermoeden van witwassen niet was ontzenuwd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en de Maserati is verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.076954.22 (P)
Uitspraakdatum: 24 januari 2025
Tegenspraak ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 november 2024 en 10 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfadres in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van wat de raadsman van de verdachte mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 maart 2022 te Overveen, gemeente Bloemendaal, en/of Haarlem en/of Leiden en/of Hengelo en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, en/of in Turkije, voorwerpen (te weten:
+ een personenauto (van het merk Maserati, type Ghibli) en/of
+ contante en/of girale geldbedragen (groot (in totaal) (ongeveer) EUR 81.621, althans enig geldbedrag)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen (te weten voornoemde personenauto en/of contante en/of girale geldbedragen), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie die (voornoemde) voorwerpen voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.

2.Beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding

2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding van het ten laste gelegde feit partieel nietig moet worden verklaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de gewijzigde tenlastelegging, vanwege de toevoeging van de zinsnede “althans enig geldbedrag” niet (meer) voldoende specificeert op welk(e) geldbedrag(en) de verdenking van het witwassen door de verdachte dan zou zien. De raadsman acht zich daarom niet in staat om op dit punt namens de verdachte hiertegen adequaat verdediging te voeren, nu in het dossier meerdere geldbedragen worden genoemd.
2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het procesdossier, waaronder de eenvoudige kasopstelling, voldoende duidelijk is op welke (contante) geldstromen en dus geldbedragen het onderzoek was gericht. De toevoeging aan de tenlastelegging van de zinssnede “althans enig geldbedrag” doet aan de begrijpelijkheid van de verdenking volgens de officier van justitie dan ook niets af.
2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat voor de verdachte voldoende duidelijk moet zijn waarvan hij wordt verdacht en tegen welke verdenking hij zich dient te verdedigen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de toevoeging van de formulering “althans enig geldbedrag”, die overigens al besloten lag in de tenlastelegging voordat deze werd gewijzigd, er niet toe leidt dat de verdachte en zijn raadsman zich hiertegen redelijkerwijs niet kunnen verdedigen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is en voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv daaraan stelt. Het verweer wordt om die reden dan ook verworpen.
Overige voorvragen
De rechtbank is daarnaast ook bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de verkrijging van de bankgegevens van de verdachte door het Financial Intelligence Team (hierna: FIT) van de Politie Eenheid Noord-Holland, onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing daarvan heeft hij aangevoerd dat privacygevoelige gegevens, zoals bankgegevens, alleen op de wijze van een daartoe in het Wetboek van Strafvordering (Sv) opgenomen toegespitst wetsartikel kunnen worden verkregen. Dat is niet gebeurd.
Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de Belastingdienst oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid bij het opvragen van de desbetreffende bankgegevens en dat daarover niet, althans onvoldoende is geverbaliseerd in het strafdossier (strijdig met de verbaliseringsplicht). Gelet hierop is volgens de raadsman sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot bewijsuitsluiting van de bankgegevens en al hetgeen daaruit is voortgevloeid. Vervolgens is onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen en dient de verdachte om die reden primair te worden vrijgesproken.
Subsidiair is door de raadsman het standpunt ingenomen dat de verdachte ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen en de Maserati een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd, die door het onderzoek van het Openbaar Ministerie niet (voldoende) is weerlegd. Om die reden dient de verdachte subsidiair te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een auto (merk: Maserati) en een geldbedrag, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. Hij ontkent dit strafbare feit te hebben begaan.
De rechtbank verwerpt de hiervoor genoemde gevoerde verweren van de raadsman en komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis is opgenomen.
De rechtbank zal in de hierop volgende paragrafen uiteenzetten hoe zij tot die beslissing is gekomen.
3.3.2
Onherstelbaar vormverzuim? Overwegingen ten aanzien van de verkrijging van de bankgegevens van de verdachte
Uit het dossier blijkt dat het Financial Intelligence Team van de politie-eenheid Noord-Holland (hierna: FIT) op 17 november 2021 een melding van de FIU (de rechtbank begrijpt: de Financial Intelligence Unit) ontvangt over de aankoop van een Maserati, type Ghibli. Deze aankoop was verricht door de verdachte en betrof een contante betaling van € 47.000,-. Enkele maanden later ontvangt het FIT vervolgens van de Belastingdienst de bankgegevens van de verdachte over de periode 2017 tot en met 2021. Uit de analyse van die bankgegevens volgt vervolgens dat op één van de rekeningen van de verdachte in voornoemde periode een grote hoeveelheid contante stortingen plaats hadden gevonden met een totaalbedrag van meer dan € 100.000,-. Vervolgens wordt de verdachte op 14 april 2022 uitgenodigd voor een verhoor ter zake van het gerezen vermoeden van witwassen.
De rechtbank stelt ten aanzien van de informatiedeling tussen de Belastingdienst en het FIT allereerst vast, dat – anders dan door de raadsman wordt gesteld – in deze zaak niet was vereist dat de informatieverkrijging op basis van een vordering als bedoeld in artikel 126nd Sv diende te geschieden. Sterker nog, die bevoegdheid kon op dat moment niet worden ingezet omdat nog geen sprake was van een verdenking van een strafbaar feit. Immers, de enkele melding van het FIU over de contante aankoop van een auto voor een bedrag van € 47.000,-, is onvoldoende voor een verdenking van witwassen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het delen van de bankgegevens van de verdachte door de Belastingdienst met de politie rechtmatig heeft plaatsgevonden, namelijk op basis van artikel 67, tweede lid, AWR in verbinding met artikel 43c, eerste lid onder m, Uitvoergingsregeling AWR 1994. Op grond van deze bepalingen is de Belastingdienst bevoegd tot het verstrekken aan daar genoemde andere bestuursorganen – waaronder de politie – van onder meer de gegevens die nodig zijn om de samenwerking in het kader van de integrale toepassing en handhaving van overheidsregelingen effectief en efficiënt te laten verlopen voor zover daartoe een convenant als het onderhavige (zie hierna) met die bestuursorganen is gesloten (zie Hoge Raad 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:857).
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat het FIT een integraal samenwerkingsverband is, dat haar grondslag vindt in het “Convenant ten behoeve van bestuurlijke en geïntegreerde aanpak georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen”. De Belastingdienst en de politie zijn convenantpartners en hebben zich, zo blijkt uit artikel 5 van het Convenant, verplicht alle informatie te verstrekken die nodig is om de doelen van het Convenant te bereiken. De politie mag zich die gegevens aldus – al dan niet op haar verzoek – doen verstrekken. De enkele omstandigheid dat de Belastingdienst de inkomensgegevens van de verdachte op dat moment (mogelijk) nog niet voorhanden had, doet daar niet aan af. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat de Belastingdienst in het kader van haar taakuitoefening – te weten fiscale handhaving – ook een zelfstandige bevoegdheid heeft tot het opvragen van (deze) inkomensgegevens.
Tot slot leidt de omstandigheid dat van de verstrekking van de bankgegevens geen proces-verbaal is opgemaakt, niet tot een schending van de verbaliseringsplicht, zoals de raadsman heeft betoogd. De informatiedeling door de Belastingdienst aan de politie op basis van het hierboven beschreven convenant, valt immers niet onder het opsporingsonderzoek, waardoor de verbaliseringsplicht als bedoeld in art. 152 Sv niet van toepassing is. Hierbij overweegt de rechtbank dat uit het procesdossier bovendien genoegzaam kan worden opgemaakt op welke wijze de bankgegevens ter beschikking van de politie zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim en dat de verweren van de raadsman die strekken tot bewijsuitsluiting dan ook moeten worden verworpen.
3.3.3
Witwassen
Beoordelingsmaatstaf
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet vast komen te staan dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen/goederen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal in de eerste plaats moeten vaststellen of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (en dus van een vermoeden dat het gaat om gelden/goederen die uit misdrijf afkomstig zijn). Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen/goederen. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de geldbedragen/goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal ten slotte moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dus of een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 26 januari 2021 een contante aankoop heeft gedaan van een Maserati Ghibli voor de prijs van € 47.000,- en dat de verdachte in de periode van 2017 tot en met februari 2022 contante stortingen ter hoogte van € 104.617,65 op een van zijn Nederlandse bankrekeningen ( [rekeningnummer] ) kreeg bijgeschreven, waarvan in totaal € 14.608,40 is opgenomen.
Uit het onderzoek naar de bij de Belastingdienst bekende inkomsten van de verdachte blijkt dat er in de periode tussen 2012 tot en met 2021 alleen over het jaar 2021 inkomsten bekend zijn van (afgerond) in totaal € 15.600,-.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het bij de Belastingdienst bekende inkomen van de verdachte, de hiervoor genoemde contante stortingen (minus de contante opnamen is dat een bedrag van: - afgerond - € 90.000,-) en de (contante) aankoop van de Maserati (ad € 47.000,-) niet kan verklaren. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat de door de verdachte aangewende geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring van de verdachte
Nu sprake is van een vermoeden van witwassen, mag op grond van vaste jurisprudentie van de verdachte een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De verdachte heeft vervolgens tijdens zijn politieverhoor op 14 april 2022 verklaard dat het geld een legale herkomst heeft.
De contante geldstromen zijn volgens de verdachte enerzijds te verklaren door inkomen uit Duitsland, waar de verdachte van 2012 tot en met 2018 heeft gewoond en een gokautomatenbedrijf ‘ [naam 1] ’ heeft geëxploiteerd. Anderzijds kon de verdachte beschikken over spaargeld in een ‘ouwe sok’. Dit spaargeld is sinds 25 oktober 2019 aangevuld door een investering van het Turkse bedrijf [naam 2] ten behoeve van een nog door de verdachte in Nederland op te zetten bedrijf. De verdachte zou delen van de in totaal € 300.000,- bedragende lening hebben aangewend om te voorzien in zijn levensonderhoud en de gedeeltelijke aankoop van de Maserati Ghibli. Het geld zou volgens de verdachte in de kluis van de bedrijfsruimte van [naam 2] liggen en daar zou hijzelf of een ander onbekend gebleven persoon het geld in delen hebben opgehaald.
Ten aanzien van de aankoop van de Maserati is daarnaast door de verdachte naar voren gebracht dat hij € 27.000,- contant geld heeft gebruikt dat hij tot zijn beschikking had door de verkoop van een andere auto, een Maserati Gran Turismo, op 18 juni 2019. Ter staving van deze verklaring heeft de verdachte een kopie van de inkoopverklaring van [naam 3] overhandigd.
Onderzoek herkomst geldbedragen
Door het Openbaar Ministerie is vervolgens onderzoek gedaan naar de verklaringen van de verdachte. Naar aanleiding van een Europees Opsporingsbevel heeft het Openbaar Ministerie uitvoeringsstukken ontvangen van de Duitse autoriteiten. Uit deze stukken volgt dat de verdachte in 2017 een onderneming (‘ [naam 1] ’) heeft laten registreren in Duitsland en dat deze onderneming (alleen) in 2018 een winst heeft behaald van € 18.696,32 (proces-verbaal van bevindingen, PVB 06, digitale pagina 47-48). Van overige inkomsten in andere perioden is uit het onderzoek niet gebleken en de gestelde inkomsten zijn evenmin door de verdachte met stukken onderbouwd. Dat de verdachte al in 2013 een vergunning heeft verkregen en wel kon beschikken over een Duitse bankrekening, onderbouwt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij in Duitsland ook daadwerkelijk meer inkomen dan de hierboven genoemde winst zou hebben genoten.
De verklaring van de verdachte over de lening van [naam 2] is – nadat onder meer daartoe een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten is uitgegaan – ook nader onderzocht. Hiertoe is onder meer de eigenaar van het bedrijf [naam 2] , [getuige] , als getuige gehoord. De rechtbank stelt op basis van het verhoor van de getuige vast dat [getuige] het bestaan van een overeenkomst tot een lening van een bedrag van € 202.000,- aan de verdachte weliswaar heeft bevestigd, maar dat door [getuige] ten aanzien van die lening op specifieke en essentiële punten nadrukkelijk anders is verklaard dan door de verdachte en dat diens verklaring op onderdelen op gespannen voet staat met de inhoud van de gestelde leningsovereenkomst. Zo heeft [getuige] verklaard dat het geen zakelijke maar privé-investering zou zijn en dat zijn bedrijf [naam 2] hier ook helemaal niet bij betrokken is geweest. Ook over de hoogte van het geleende geldbedrag en de wijze van uitbetaling lopen de verklaringen van de verdachte en [getuige] uiteen. Hierbij is het opvallend dat [getuige] nadrukkelijk heeft verklaard dat het niet zo kan zijn dat de verdachte of een ander persoon geld uit een kluis in de bedrijfsruimte van zijn bedrijf [naam 2] zou hebben gehaald, hetgeen de verdachte heeft verklaard.
Met betrekking tot de verklaring van de verdachte over het verkrijgen van € 27.000,- aan contanten door de verkoop van zijn Maserati Gran Turismo op 18 juni 2019, waarmee hij deels de Maserati Ghibli heeft gefinancierd, is ook nader onderzoek gedaan. Deze verklaring is naast de door de verdachte overgelegde inkoopverklaring, ook bevestigd door de koper van voornoemde Maserati Gran Turismo.
Voor wat betreft het geld in de ‘ouwe sok’ overweegt de rechtbank dat de verdachte geen begin van een aanknopingspunt heeft gegeven dat hij daadwerkelijk heeft beschikt/ kunnen beschikken over contant spaargeld. Ook het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunt. Bij gebreke van een nadere, concrete duiding op dit punt betreft dit geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zodat de rechtbank aan deze verklaring voorbij gaat.
Tussenconclusie
Door het Openbaar Ministerie is, zoals hiervoor weergegeven, onderzoek gedaan naar de aannemelijkheid van de verklaringen van de verdachte. Op basis van dat onderzoek is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden van witwassen door de verklaringen van de verdachte niet is ontzenuwd. Daardoor kan in beginsel worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en de Maserati Ghibli. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte over de geldlening van [naam 2] niet geloofwaardig en is van oordeel dat geenszins is gebleken dat de verdachte daadwerkelijk geld heeft geleend van [getuige] . Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verklaringen van de verdachte en [getuige] op essentiële punten uiteenlopen en op wezenlijk relevante onderdelen niet stroken met de inhoud van de gestelde leningsovereenkomst zoals:
  • de hoogte van het geleende bedrag;
  • de betrokkenheid van het bedrijf [naam 2] ;
  • de wijze van overdracht van de geldbedragen.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het bepaald niet voor de hand ligt dat [getuige] een bedrag van 3000.000,- zou lenen aan de verdachte die hij pas kort voor de lening heeft leren kennen (ergens in 2019) terwijl hij ( [getuige] ) niets weet te vertellen over de “economische activiteiten” van de verdachte in de periode 2012-2019 en ook anderszins op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte enige activiteit heeft ontnomen die erop zou kunnen wijzen dat hij voornemens was uitvoering te (kunnen) geven aan hetgeen waartoe hij volgens de gestelde leningsovereenkomst verplicht was. Verder overweegt de rechtbank dat niet valt in te zien waarom de verdachte in Turkije contante geldbedragen zou krijgen voor zakelijke werkzaamheden die hij in Europa zou moeten verrichten. Aldus zal de rechtbank de verklaring van de verdachte over de geldlening als ongeloofwaardig terzijde schuiven en komt zij tot de slotsom dat van een lening zoals door de verdediging is gesteld geen sprake is geweest.
Reeds gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de beperkte hoogte van de in Duitsland behaalde winst, is – kort gezegd – het vermoeden van witwassen bij lange na niet weerlegd door de verdachte. Dat wordt niet anders als er – in het voordeel van de verdachte – vanuit wordt gegaan dat hij vanwege de eerdere verkoop van een (andere) Maserati (Gran Turismo) over een legaal verkregen contant geldbedrag van € 27.000,- heeft kunnen beschikken.
Nadere verklaring verdachte?
De verdachte is naar aanleiding van de bevindingen die zijn gevolgd uit het door het Openbaar Ministerie afgeronde onderzoek op 1 mei 2023 vervolgens in de gelegenheid gesteld om nader te verklaren. Uit de verkregen informatie van de Turkse autoriteiten volgt namelijk ook dat de verdachte – in tegenstelling tot hetgeen hij in zijn verhoor op 14 april 2022 heeft verklaard – twee Turkse bankrekeningen op zijn naam had staan, waar in de periode van 2019 tot en met 2022 voor een totaal bedrag van € 85.400,- aan contante geldbedragen op zijn gestort. In zoverre wordt door het nadere onderzoek het vermoeden van witwassen dus zelfs versterkt.
Bij monde van zijn raadsman heeft de verdachte op 2 mei 2023 laten weten dat de bevindingen van het Openbaar Ministerie echter geen aanleiding geven om een nadere verklaring af te leggen en dat de eerder bij de politie afgelegde verklaring de verdenking van het witwassen naar mening van de verdediging voldoende ontzenuwd. Ook heeft de verdachte tijdens de eerdere zitting op 12 november 2024 en tijdens de zitting van 10 januari 2025 geen nadere uitleg gegeven over de herkomst van de contante geldbedragen die op zowel de Nederlandse bankrekening als de Turkse bankrekeningen van de verdachte zijn gestort, alsook de herkomst van een gedeelte van het geldbedrag dat is gebruikt voor de aankoop van de Maserati Ghibli.
Wel zijn ter terechtzitting door de raadsman aanvullende verklaringen over de herkomst van het spaargeld van de verdachte naar voren gebracht. Zo zou de verdachte rond het millennium een pand in Haarlem met veel winst hebben verkocht en sinds 2012 een stuk grond hebben verpacht in Turkije.
De rechtbank zal aan deze verklaringen echter voorbij gaan en overweegt daartoe als volgt.
Van de verdachte mag – zeker gelet op stadium van het strafproces waarin deze verklaringen worden ingebracht – worden verwacht dat zijn verklaringen over het pand in Haarlem en de grond in Turkije, waaruit kennelijk inkomsten zijn vergaard, nader met documenten worden onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de gestelde verkoop van het huis in Haarlem geen enkele (schriftelijke) onderbouwing is ingebracht. Uit de schriftelijke onderbouwing ten aanzien van het stuk grond in Turkije blijkt alleen dat de verdachte in 2012 kennelijk een stuk grond zou hebben gekocht. Daarmee is echter niet aangetoond dat er met dit stuk grond inkomen uit Turkije zou zijn vergaard. Het roept eerder meer vragen op, te meer nu de verdachte tijdens zijn verhoor op 14 april 2022 helemaal niets heeft verklaard over inkomsten uit Turkije. Bovendien is de verklaring dermate algemeen dat deze in dit stadium van het onderzoek niet verifieerbaar is.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, concludeert de rechtbank dan ook – gezien de bevindingen uit het verrichte onderzoek naar aanleiding van de enige afgelegde verklaring van de verdachte – dat het voor de hand had gelegen dat de verdachte een nadere uitleg had gegeven over de (legale) herkomst van de tot zijn beschikking zijnde geldbedragen.
Bij gebreke van een dergelijke ontzenuwende verklaring, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen, die volgen uit de contante stortingen in zowel Nederland als Turkije, en de Maserati Ghibli, (al dan niet middellijk) van enig misdrijf afkomstig zijn.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 maart 2022 in Nederland en Turkije, voorwerpen, te weten:
+ een personenauto van het merk Maserati, type Ghibli en
+ contante en girale geldbedragen
heeft voorhanden gehad, en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - mede afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite integrale vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van criminele gelden door middel van het storten van grote contante geldbedragen en de aankoop van auto. Hij heeft hiervoor gebruik gemaakt van bankrekeningen in zowel Nederland als Turkije.
Witwassen leidt ertoe dat uit misdrijf verkregen geld uiteindelijk een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna vrijelijk over het geld kan worden beschikt in de legale economie. Het is ernstig dat crimineel geld op deze manier aan het zicht van justitie wordt onttrokken. De verdachte heeft met zijn gedrag bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden om een andere of lagere gevangenisstraf op te leggen dan hier na te noemen. In reactie op de eis van de officier van justitie overweegt de rechtbank dat het – mede gelet op het gebrek aan informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte op dit punt – geen aanleiding ziet om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 14 april 2022 verhoord vanwege de witwasverdenking, op welk moment de verdachte redelijkerwijs kon voorzien dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. De rechtbank wijst nu pas vonnis, waardoor de redelijke termijn is overschreden met ruim 9 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in deze zaak wel bijzondere omstandigheden voor, waardoor zal worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Hiertoe wijst de rechtbank onder meer op de vereiste uitvoering van verschillende rechtshulpverzoeken, de omstandigheid dat nader onderzoek naar de – aanvankelijk door de verdachte verzwegen – Turkse bankrekeningen heeft moeten plaatsvinden en de complexiteit van de zaak. De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn dan ook geen aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen.
De op te leggen straf
De aard, duur en de ernst van het bewezen verklaarde feit maakt dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de straffen die in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Al het voorgaande afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden.

7.Beslissing omtrent het in beslag genomen en niet teruggegeven goed

7.1
In beslag genomen en niet teruggegeven goed
Onder de verdachte is een personenauto van het merk Maserati in beslag genomen en niet teruggegeven.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen personenauto verbeurd moet worden verklaard.
7.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto van het merk Maserati, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerp aan de verdachte toebehoort en dat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden; en
verklaart verbeurd:
- 1 STK Personenauto van het merk Maserati ( [kenteken] ).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. J.J. Veldheer en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2025.