ECLI:NL:RBNHO:2025:11005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
11474639 \ CV EXPL 25-41
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van oneerlijke rente- en incassokostenbedingen in algemene voorwaarden

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een verstekvonnis tussen Beli-Haarlem B.V. en een niet verschenen gedaagde partij. De zaak betreft de ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden van de eisende partij, specifiek gericht op de oneerlijkheid van het rente- en incassokostenbeding. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 4 juni 2025 de eisende partij de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het voorlopige oordeel over deze bedingen. De eisende partij stelde dat het rentebeding duidelijk was en marktconform, maar de kantonrechter oordeelde dat het beding de consument onterecht hoge kosten oplegt, wat in strijd is met de wettelijke regeling. Het rentebeding werd daarom vernietigd. Evenzo werd het incassokostenbeding als oneerlijk beoordeeld, omdat het de mogelijkheid bood om hogere kosten in rekening te brengen dan wettelijk is toegestaan. De kantonrechter heeft de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, maar de hoofdsom werd toegewezen. De gedaagde partij werd in de proceskosten veroordeeld, met uitzondering van de kosten voor de akte die voor rekening van de eisende partij kwamen. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11474639 \ CV EXPL 25-41
Uitspraakdatum: 24 september 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Beli-Haarlem B.V.
te Alblasserdam
de eisende partij
gemachtigde: mr. drs. J.J.F.M. Konings
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 4 juni 2025 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorlopige oordeel over een aantal bedingen in de algemene voorwaarden. Ter uitvoering van dat vonnis heeft de eisende partij een akte genomen. Op haar betoog wordt ingegaan bij de beoordeling.

2.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.1.
Met betrekking tot het rentebeding stelt de eisende partij zich – samengevat – op het standpunt dat het beding voldoende duidelijk is geformuleerd omdat daaruit duidelijk blijkt dat in beginsel een maximumtarief van 1,5% geldt. Als de eisende partij een hoger tarief zou toepassen, kan een rechter in de procedure overgaan tot matiging daarvan. Daarnaast is het gehanteerde rentepercentage van 1,5 marktconform. Ten slotte vergoedt de rente eventuele financierings- en invorderingskosten. Zonder dit beding zou zij hogere basisprijzen moeten rekenen aan haar klanten, aldus de eisende partij.
2.2.
Het betoog van de eisende partij slaagt niet. Vast staat dat het rentebeding de eisende partij de mogelijkheid geeft om een rente van (in ieder geval) 1,5% per maand in rekening te brengen aan de consument. Dit zijn kosten die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. De consument is op grond van de wettelijke regeling namelijk uitsluitend wettelijke rente verschuldigd, die beduidend lager is dan deze bedongen rente. Ook is het bedongen rentepercentage hoger dan de destijds geldende wettelijke handelsrente. Daarom is sprake van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van de partijen ten nadele van de consument. Dat een rente van 1,5% per maand gebruikelijk is bij consumentenkrediet of dat de rechter in een eventuele procedure de mogelijkheid heeft om de rente ambtshalve te matigen, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat de eisende partij kennelijk haar bedrijfsmodel op een dergelijke wijze heeft ingericht dat zij genoodzaakt is om haar prijzen te verhogen als zij geen gebruik kan maken van dit beding, maakt het beding niet eerlijk. Daarom ziet de kantonrechter geen aanleiding om terug te komen van het voorlopige oordeel over de oneerlijkheid van het rentebeding en zal dit beding ambtshalve worden vernietigd. Dit betekent dat de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zal worden afgewezen.
2.3.
Met betrekking tot het incassokostenbeding heeft de eisende partij toegelicht dat het in het beding genoemde ‘incassokostentarief van de Nederlandse Orde van Advocaten’ in de praktijk één op één is afgestemd op de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aan de in het beding geboden mogelijkheid om (ook) hogere kosten in rekening te brengen komt tegenover consumenten geen zelfstandige werking toe omdat deze kosten worden gemaximeerd door de wet. De wettelijke regeling is (semi)-dwingendrechtelijk en daarom kan de eisende partij nooit meer innen dan het wettelijk maximum, ongeacht de tekst van het beding.
2.4.
Dit betoog slaagt evenmin. Vast staat namelijk dat de tekst van het beding de mogelijkheid biedt om hogere kosten aan consumenten in rekening te brengen dan wettelijk is toegestaan. Contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023 [1] onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW en daarmee oneerlijk in de zin van de Richtlijn. Daarom ziet de kantonrechter evenmin aanleiding om terug te komen van het voorlopige oordeel over de oneerlijkheid van het incassokostenbeding en zal dit beding eveneens ambtshalve worden vernietigd. Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
Wat is toewijsbaar?
2.5.
De gevorderde hoofdsom wordt toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten worden gelet op het voorgaande afgewezen.
Conclusie en proceskosten
2.6.
De vordering wordt (grotendeels) toegewezen.
2.7.
De gedaagde partij wordt (overwegend) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen akte komen echter voor rekening van de eisende partij omdat het aan haarzelf te wijten was dat zij deze kosten moest maken.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 3.600,00;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 113,54;
griffierecht € 514,00;
salaris gemachtigde € 238,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4