ECLI:NL:RBNHO:2025:10679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
C/15/366551 / JU RK 25/874
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe medische problematiek

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren uit een moeder met ernstige verslavingsproblematiek. De minderjarige, die verslaafd geboren is en lijdt aan een erfelijke vorm van bloedarmoede, verblijft sinds maart 2025 in een pleeggezin. De moeder is gedetineerd en niet in staat om een stabiele opvoedomgeving te bieden. De gecertificeerde instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, evenals om gedeeltelijke gezagsbelasting voor medische behandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de persoonlijke problematiek van de moeder een ernstige belemmering vormt voor haar ouderlijk functioneren. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 augustus 2026. Tevens is de GI belast met het gezag over de minderjarige voor medische behandelingen, om te waarborgen dat de minderjarige tijdig de noodzakelijke zorg ontvangt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers:
C/15/366551 / JU RK 25/874 (ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
C/15/366645 / JU RK 25/885 (gedeeltelijke gezagsbelasting)
Datum uitspraak: 2 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsbelasting
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
ingeschreven op een woonadres in [plaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] ,
en
[de pleegouders],
het pleeggezin van [de minderjarige] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Als informant merkt de kinderrechter aan:
[de pleegzorgmedewerker],
pleegzorgmedewerker bij Kenter Jeugdhulp,
hierna te noemen: de pleegzorgmedewerker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, inhoudende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, ontvangen op 20 juni 2025;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, inhoudende het verzoek strekkende tot gedeeltelijke gezagsbelasting, ontvangen op 24 juni 2025.
1.2.
Op 2 september 2025 vond de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaats. Daarbij waren aanwezig:
  • [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
  • de pleegzorgmedewerker, [de pleegzorgmedewerker] .
1.3.
De moeder niet op de zitting is verschenen. Over de afwezigheid van de moeder heeft de GI aangegeven dat de moeder sinds half juli 2025 is gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] (hierna te noemen: de PI). De casemanager heeft de moeder in de PI op de hoogte gebracht van de zitting en de verzoeken die voorliggen. De moeder zou in de PI aangeven of zij bij de zitting aanwezig wilde zijn, maar heeft niets laten weten en evenmin vervoer geregeld om bij de zitting aanwezig te kunnen zijn. Vóór de detentie van de moeder heeft de GI de moeder op de hoogte gebracht van het voornemen tot verlenging van de maatregelen. Daarnaast heeft de GI de verzoeken met de onderliggende stukken voorafgaand aan de detentie van de moeder – op haar eigen verzoek – naar het bij de GI (en ook de rechtbank) bekende BRP-adres van de moeder verzonden. Desgevraagd heeft de pleegzorgmedewerker ter zitting telefonisch contact opgenomen met de casemanager van de moeder in de PI, [de casemanager] . Zij heeft de rechtbank – na contact met de moeder te hebben gehad – aangegeven dat de moeder geen gebruik wenst te maken van haar aanwezigheidsrecht (ook niet telefonisch), op de hoogte is van de inhoud van de verzoeken en bovendien instemt met toewijzing van de verzoeken.
1.4.
De pleegouders van [de minderjarige] zijn, met voorafgaand bericht van hun afwezigheid, evenmin op de zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De biologische vader van [de minderjarige] is tijdens de zwangerschap overleden.
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds 9 maart 2025 in het perspectief biedend pleeggezin van de pleegouders. Daarvoor verbleef [de minderjarige] in een crisispleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 27 augustus 2024 is (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] daarna steeds verlengd.
2.4.
Bij beschikking van 9 september 2024 is een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing is steeds verlengd.
2.5.
Bij beschikking van 9 mei 2025 heeft de kinderrechter de GI tot 27 augustus 2025 gedeeltelijk belast met het gezag over [de minderjarige] , ten aanzien van het geven van toestemming voor een medische behandeling, en de GI vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van een reisdocument.
2.6.
Bij beschikking van 10 juli 2025 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , zonder het houden van een nadere zitting, verlengd tot 24 september 2025. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden.

3.De verzoeken van de GI

3.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de resterende elf maanden, dus tot 27 augustus 2026. Daarnaast heeft de GI verzocht te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] ten aanzien van het geven van toestemming voor een medische behandeling wordt uitgeoefend door de GI gedurende de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft verzocht de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI in het verzoekschrift en ter zitting – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
3.2.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] is nog onverkort aanwezig. [de minderjarige] is in augustus 2024 onder toezicht gesteld en in september 2024 uithuisgeplaatst vanwege ernstige zorgen over zijn veiligheid en gezondheid. Als gevolg van de verslavingsproblematiek van de moeder, is [de minderjarige] verslaafd geboren. Daardoor had [de minderjarige] kort na de geboorte last van onttrekkingsverschijnselen, zoals een hoge hartslag, een snelle ademhaling en gewichtsverlies. Daarnaast waren er zorgen over de erfelijke vorm van bloedarmoede, waarmee [de minderjarige] is gediagnosticeerd. Ook nu nog zijn de zorgen over de gezondheid van [de minderjarige] aanwezig. Recent is [de minderjarige] vanwege hoge koorts in het ziekenhuis opgenomen en bleek hij de zesde kinderziekte te hebben. Verder loopt [de minderjarige] achter in zijn motorische ontwikkeling.
3.3.
De verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vereisen, mede gelet op zijn complexe medische problematiek en structurele medische zorgvraag, specifieke opvoedvaardigheden en blijvende betrokkenheid. De GI gunt de moeder een betekenisvolle rol in het leven van [de minderjarige] , maar ziet tegelijkertijd dat het haar niet lukt structureel aanwezig te zijn in het leven van [de minderjarige] , tegemoet te komen aan zijn behoeften en hem anderszins te bieden wat hij nodig heeft. Al langere tijd is het leven van de moeder op meerdere fronten instabiel. Er is sprake van ernstige pedagogische onmacht, voortkomend uit de persoonlijke en verslavingsproblematiek van de moeder en het ontbreken van erkenning hiervan. Het voorgaande vormt in combinatie met het onregelmatige en afgenomen contact met [de minderjarige] , een ernstige belemmering voor zijn hechtingsontwikkeling. Daarbij is sprake van een patroon, waarbij de moeder niet actief en betrouwbaar deelneemt aan de hulpverlening, afspraken veelvuldig afzegt en het contact afhoudt. Zo lukt het de moeder niet te voldoen aan de voorwaarden voor een plaatsing in een moeder-kindhuis, maar ook niet om voldoende beschikbaar en bereikbaar te zijn voor medische beslissingen over [de minderjarige] . De verwachting is niet gerechtvaardigd dat de moeder binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn in staat is duurzame veranderingen voor zichzelf en [de minderjarige] teweeg te brengen. Er is dan ook geen realistisch perspectief dat de moeder [de minderjarige] op korte termijn kan bieden wat hij nodig heeft. Bij deze stand van zaken is het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat hij in het pleeggezin blijft, ook op de lange termijn. Bij brief van 17 juni 2025 heeft de GI aan de moeder kenbaar gemaakt dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet langer bij de moeder ligt en dat (in het kader van de ondertoezichtstelling) niet meer wordt gewerkt aan de (terug)plaatsing van [de minderjarige] bij haar. Op 12 augustus 2025 heeft de GI de Raad voor de Kinderbescherming daarom verzocht onderzoek te doen naar de noodzaak voor gezagsbeëindiging van de moeder.
3.4.
Voor het aankomende jaar staan de volgende doelen centraal:
  • de GI heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om verder onderzoek te doen naar het netwerk van de moeder en de vader, met als doel dat [de minderjarige] de kans wordt geboden om contact te onderhouden met zijn biologische familie (waaronder zijn halfbroer van moederszijde);
  • de GI zet zich in om de moeder te blijven motiveren om het contact met [de minderjarige] te onderhouden;
  • de GI houdt de moeder op de hoogte van de ontwikkelingen van [de minderjarige] .

4.Het standpunt van de moeder

De moeder heeft haar standpunt niet ter zitting of schriftelijk kenbaar gemaakt aan de rechtbank. Naar de rechtbank begrijpt uit de informatie die is gegeven door de GI en de casemanager in de PI kan de moeder zich vinden in de verzoeken van de GI. Ze vindt het prima als het wordt geregeld zoals het is.

5.De informatie van de pleegzorgmedewerker

Ter zitting heeft [de pleegzorgmedewerker] vanuit haar positie als pleegzorgmedewerker naar voren gebracht dat de moeder in de periode van januari 2025 tot juli 2025 uit beeld en ook moeilijk bereikbaar is geweest voor de hulpverlening. Toch is de moeder maandelijks een contactmoment met [de minderjarige] aangeboden. Op 1 juli 2025 is de moeder – na een lange periode van afwezigheid – weer verschenen op het bezoekmoment en heeft zij kennisgemaakt met de pleegvader van [de minderjarige] . Helaas is de moeder daarna weer uit beeld verdwenen, mogelijk ook vanwege haar detentie. Op korte termijn zal een bezoekmoment tussen de moeder en [de minderjarige] in de PI plaatsvinden. [de minderjarige] is goed ingegroeid in het pleeggezin, onder meer vanwege de inzet van Video Interactie Begeleiding Gehechtheid. Wel zijn er zorgen over [de minderjarige] fysieke motorische ontwikkeling want hij kan (nog) niet staan, lopen of kruipen. Sinds kort heeft hij daarom fysiotherapie en hij gaat vooruit.

6.De beoordeling door de rechtbank

De ondertoezichtstelling, de machtiging tot uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit
6.1.
De GI heeft op 17 juni 2025 aan de moeder het besluit kenbaar gemaakt over waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] moet komen te liggen; het perspectiefbesluit. De GI heeft in dit besluit aangegeven dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien en dat er niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing.
6.2.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dit is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Hierna zal dan ook worden overgegaan tot het beoordelen van het verzoek tot verlenging van de maatregelen en het perspectiefbesluit in het licht van de verzochte verlengingen.
6.3.
In de beschikking van 10 september 2024 is door de kinderrechter overwogen dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestond destijds uit de grote zorgen over het drugsgebruik van de moeder en haar (on)mogelijkheden om [de minderjarige] een veilige, stabiele en gezonde opvoedomgeving te bieden. Door de verslavingsproblematiek van de moeder is [de minderjarige] verslaafd geboren en had hij last van onttrekkingsverschijnselen. Daarnaast lijdt [de minderjarige] aan een erfelijke vorm van bloedarmoede (congenitale sferocytose) en heeft hij een motorische ontwikkelingsachterstand. [de minderjarige] heeft vanwege de hiervoor beschreven problematiek (op dit moment) een bovengemiddelde/verzwaarde opvoed- en zorgbehoefte. Gebleken is dat de persoonlijke problematiek van de moeder – feitelijk al voor de geboorte van [de minderjarige] – op de voorgrond staat en deze de moeder in zeer grote mate belemmert in haar ouderlijk functioneren. Van januari tot juli 2025 is de moeder afwezig, niet bereikbaar en uit beeld geweest voor de GI, de hulpverlening en vooral voor [de minderjarige] . Recent (in juli 2025) heeft de moeder aangegeven toch gebruik te willen maken van een gepland contactmoment met [de minderjarige] en heeft zij kennisgemaakt met de pleegvader van [de minderjarige] . Kort daarna is de moeder gedetineerd geraakt en opnieuw uit beeld verdwenen. Duidelijk is geworden dat de situatie van de moeder, in ieder geval met betrekking tot haar beschikbaarheid en bereikbaarheid voor [de minderjarige] , de GI en de hulpverlening, niet wezenlijk is veranderd/gewijzigd. Daarnaast zijn de zorgen over de opvoedvaardigheden, de (emotionele) beschikbaarheid en de stabiliteit van de moeder nog steeds aanwezig. Er zijn op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de situatie van de moeder binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn voldoende gaat veranderen tot een omgeving waar [de minderjarige] zich op een veilige en gezonde manier kan gaan ontwikkelen. Gelet op de (prille) positieve fysieke ontwikkelingen van [de minderjarige] in het pleeggezin, moet zijn plaats bij de pleegouders worden geborgd.
6.4.
Bij deze stand van zaken is een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 27 augustus 2026 passend en noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan. [1] De daartoe strekkende verzoeken worden daarom toegewezen en deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarnaast wordt het perspectiefbesluit, in het licht van de aanhoudende zorgen, de diepgewortelde problematiek bij de moeder en de behoeften van [de minderjarige] , onderschreven. De GI heeft op goede gronden kunnen besluiten dat het perspectief van [de minderjarige] bij de moeder niet realistisch is. Overigens kan de moeder zich, naar de rechtbank begrijpt, vinden in het perspectiefbesluit.
De gedeeltelijke gezagsbelasting (medische behandeling)
6.5.
De kinderrechter heeft zich in haar beschikking van 9 mei 2025 gebogen over de vraag of het voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling noodzakelijk was dat de GI werd belast met het gezag over [de minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling. De kinderrechter beantwoordde die vraag bevestigend en overwoog in haar beschikking als volgt:
“[…] Allereerst stelt de kinderrechter vast dat [de minderjarige] jonger is dan twaalf jaar. Verder is het de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] aan congenitale sferocytose lijdt en hij hierdoor een bovengemiddelde medische zorgvraag heeft. Medische behandeling is in het verleden noodzakelijk geweest en kan dit in de toekomst opnieuw zijn om ernstig gevaar voor zijn gezondheid af te wenden. Gelet op de ernst van de medische situatie is het van belang dat er (juist ook in het geval van spoed) tijdig adequate beslissingen kunnen worden genomen over de medische zorg voor [de minderjarige] . […] De moeder is echter niet in staat of bereid om de nodige toestemming te geven voor zijn behandelingen […] Er is komen vast te staan dat de GI op verschillende manieren heeft geprobeerd om met de moeder hierover in contact te komen en het gesprek met haar aan te gaan. Ondanks de ernst van de situatie is dit niet gelukt en de moeder is structureel onvoldoende bereikbaar gebleken en onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Daarnaast raakt zij steeds verder uit beeld bij de GI. Gelet op de medische kwetsbaarheid van [de minderjarige] en het gebrek aan stabiel contact met de moeder acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI belast wordt met het gedeeltelijk gezag. Zo kan voorkomen worden dat de ontwikkeling en gezondheid van [de minderjarige] door het onthouden van toestemming of onnodige vertraging daarbij, worden geschaad. De kinderrechter acht het iedere keer als dat nodig is, verlenen van (eenmalige) vervangende toestemming voor een specifieke medische behandeling niet voldoende bij de hiervoor beschreven situatie. Daarom is gedeeltelijke gezagsbelasting voor medische behandeling noodzakelijk. Daarmee wordt gewaarborgd dat [de minderjarige] tijdig die behandeling krijgt, die hij nodig heeft.”
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de beschikking van 9 mei 2025, ook nu nog (in grote mate) actueel en aan de orde zijn. De rechtbank schaart zich achter de hierboven weergegeven overwegingen van de kinderrechter en maakt die tot de hare. Daarbij overweegt de rechtbank dat de zorgen over [de minderjarige] niet alleen zijn bloedarmoede betreffen (waarvoor hij kort geleden nog in het ziekenhuis is opgenomen). Hij is ook verslaafd geboren en heeft (daardoor mogelijk) een motorische ontwikkelingsachterstand (waarvoor fysiotherapie nodig is). Daarnaast is de situatie van moeder, waarbij zij (steeds verder) uit beeld raakt en onbereikbaar is, onveranderd. Daarom is de rechtbank (ook nu) van oordeel dat het noodzakelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling is dat de GI wordt belast met het gezag over [de minderjarige] voor het geven van toestemming voor medische behandelingen voor de duur van de (verlengde machtiging tot) uithuisplaatsing. [2]
6.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor de duur van de ondertoezichtstelling het gezag gedeeltelijk overhevelen naar de GI, zodat de GI toestemming kan geven voor medische behandelingen voor [de minderjarige] . Deze beslissing wordt ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige], met ingang van 24 september 2025 tot 27 augustus 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 24 september 2025 tot 27 augustus 2026;
7.3.
belast de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd in Amsterdam, met het gezag over [de minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor medische behandelingen, met ingang van 2 september 2025 tot 27 augustus 2026;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Ok (voorzitter), mr. J.C.M. Swinkels en mr. M.M. Cuypers, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier, en op schrift gesteld op 17 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, en artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:265e van het Burgerlijk Wetboek.