ECLI:NL:RBNHO:2025:10519

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
11021994 \ CV EXPL 24-917
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na ontbinding van een overeenkomst betreffende zonnepanelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, staat de vraag centraal of een verhuurder van zonnepanelen aansprakelijk is voor de schade die een ondernemer lijdt na de ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter heeft op 27 augustus 2025 geoordeeld dat de verhuurder, Green Ecological Consultancy B.V. (GEC), tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, waardoor de ondernemer, Vrieshuis Weert B.V., gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft de vordering van Vrieshuis tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij een bedrag van € 209.467,80 is vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente. De schade bestaat uit extra energiekosten, kosten voor energiebelasting en andere gerelateerde kosten die voortvloeien uit de tekortkoming van GEC. De kantonrechter heeft de tegenvordering van GEC afgewezen, omdat deze niet onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen bij de uitvoering van overeenkomsten en de gevolgen van tekortkomingen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11021994 \ CV EXPL 24-917/MdV
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
VRIESHUIS WEERT B.V.,
te Weert,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Vrieshuis,
gemachtigde: mr. M.M.M. Rooijen,
tegen
de besloten vennootschap
GREEN ECOLOGICAL CONSULTANCY B.V.,
te Heiloo,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: GEC,
gemachtigde: mr. S.N. Ali.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of een verhuurder van zonnepanelen de schade die een ondernemer leidt doordat de overeenkomst is ontbonden moet vergoeden. De kantonrechter oordeelt dat dit gedeeltelijk het geval is en wijst de vordering daarom deels toe. Omdat de verhuurder tekort is geschoten en de ondernemer als gevolg daarvan gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden, heeft de verhuurder geen recht op schadevergoeding.
De tegenvordering wordt daarom afgewezen.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 april 2025
- de akte van Vrieshuis
- de akte van GEC.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
wijziging van eis
2.1.
Vrieshuis heeft in de akte die zij naar aanleiding van het tussenvonnis heeft genomen haar vordering gewijzigd. Als gevolg van deze wijziging vordert Vrieshuis niet langer een voorschot op de door haar geleden schade en verwijzing naar de schadestaatprocedure, maar vordert zij een bedrag van € 296.833,00 aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
2.2.
De wet [1] bepaalt dat, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, een partij bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. GEC heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Ook is de wijziging niet in strijd met de eisen van goede procesorde, aangezien GEC de mogelijkheid heeft gehad op de wijziging te reageren. De kantonrechter zal de wijziging van eis daarom toestaan en hierop beslissen.
het tussenvonnis
2.3.
In het tussenvonnis van 9 april 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat GEC tekort is geschoten in de tussen partijen gesloten overeenkomst, dat Vrieshuis daardoor gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden en dat GEC de schade die Vrieshuis hierdoor heeft geleden moet vergoeden. Uit de akte die GEC na het tussenvonnis heeft genomen maakt de kantonrechter op dat GEC het niet eens is met deze beslissingen. GEC heeft er daarbij onder meer op gewezen dat zij de overeenkomst pas hoefde na te komen op het moment dat zij de financiering had ontvangen. Doordat dat niet is gebeurd, is er van tekortschieten door GEC geen sprake, aldus GEC. De kantonrechter stelt vast dat de overweging in rechtsoverweging 4.7 van het tussenvonnis een zonder voorbehoud gegeven beslissing is op een juridisch geschilpunt en daarmee een bindende eindbeslissing. De kantonrechter begrijpt daarom dat GEC met haar betoog verzoekt om terug te komen op die beslissing. Aan dat verzoek gaat de kantonrechter voorbij. Alleen wanneer sprake is van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag kan een rechter overgaan tot heroverweging van een in een tussenvonnis genomen eindbeslissing. Een eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van één of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn. Dat GEC een ander standpunt inneemt over de vraag of zij tekort is geschoten, maakt niet dat de eerder genomen eindbeslissing is gebaseerd op een onhoudbare feitelijke lezing van de gedingstukken.
2.4.
De conclusie is dan ook dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om terug te komen op haar oordeel uit rechtsoverweging 4.7 van het tussenvonnis dat GEC tekort is geschoten, Vrieshuis als gevolg daarvan de overeenkomst heeft mogen ontbinden en GEC de schade die Vrieshuis als gevolg daarvan heeft geleden moet vergoeden.
de schade
2.5.
Volgens Vrieshuis bedraagt de door haar geleden schade als gevolg van de ontbinding € 296.833,00. Dit bedrag bestaat uit drie delen, te weten;
  • € 205.920,00 aan extra energiekosten doordat de kWh-prijs die Vrieshuis met GEC was overeengekomen lager was dan de kWh-prijs die zij aan haar huidige leverancier betaalt,
  • € 85.000,00 aan kosten voor dakverbetering,
  • € 5.913,00 aan extra energiebelasting.
2.6.
Uit art. 6:96 lid 1 BW volgt dat vermogensschade en ander nadeel voor vergoeding in aanmerking komen. Vermogensschade omvat geleden verlies en gederfde winst. In haar laatste akte lijkt GEC te suggereren dat alleen eventuele schade die is ontstaan tijdens de looptijd van de overeenkomst voor vergoeding in aanmerking kan komen, maar dat uitgangspunt is niet juist. Bij het beoordelen van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding geldt namelijk als uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht, waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. [2] De omvang van de schade wordt aldus bepaald door de werkelijke toestand te vergelijken met de toestand zoals die vermoedelijk zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. [3] Dit heeft tot gevolg dat ook schade die is ontstaan na de ontbinding, maar die een direct gevolg is van de ontbinding voor vergoeding in aanmerking kan komen.
2.7.
Ook de omstandigheid dat Vrieshuis er voor heeft gekozen de overeenkomst te ontbinden, maakt niet dat zij geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. Uit artikel 6:277 BW volgt immers dat wanneer een overeenkomst wordt ontbonden, de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht is de schade die de andere partij daardoor lijdt te vergoeden. In dit geval heeft Vrieshuis de overeenkomst ontbonden omdat GEC tekort is geschoten. GEC moet de schade die Vrieshuis als gevolg van de ontbinding heeft geleden dan ook vergoeden, tenzij die schade haar niet valt toe te rekenen.
2.8.
Uitgaande van de hiervoor genoemde uitgangspunten leidt dit tot het volgende.
extra energiekosten door hogere kWh-prijs
2.9.
Vrieshuis heeft aan de hand van de overgelegde gebruikersovereenkomst die zij inmiddels heeft gesloten met een andere verhuurder van zonnepanelen toegelicht en onderbouwd dat de kWh-prijs die zij aan die leverancier betaalt hoger ligt dan de kWh-prijs die zij met GEC was overeengekomen. Deze hogere kWh-prijs had Vrieshuis niet hoeven betalen als GEC de overeenkomst correct was nagekomen. De extra kosten die Vrieshuis daardoor heeft, kunnen dus als schade worden aangemerkt.
2.10.
GEC heeft de hoogte en de berekening van het door Vrieshuis gevorderde bedrag niet weersproken. Zij heeft alleen aangevoerd dat iedere leverancier andere tarieven hanteert en Vrieshuis wellicht ook met een goedkopere leverancier een overeenkomst had kunnen sluiten. Naar het oordeel van de kantonrechter lag het op de weg van GEC om haar stelling dat er ook goedkopere alternatieven waren te onderbouwen, door bijvoorbeeld offertes van andere leveranciers te overleggen. Dat heeft GEC niet gedaan. Gesteld noch gebleken is dat de kWh-prijs die de nieuwe leverancier vraagt de marges van wat redelijkerwijs als marktconform te beschouwen is, te buiten gaat.
2.11.
GEC heeft verder nog aangevoerd dat de tarieven van stroom dagelijks kunnen wijzigen. Voor zover GEC daarmee bedoelt dat dit eraan in de weg staat dat de schade van Vrieshuis op dit moment al kan worden begroot, faalt dat verweer. Vrieshuis heeft namelijk toegelicht dat de tarieven die zij met de nieuwe leverancier heeft afgesproken voor 20 jaar vaststaan. Dit maakt dat wijzigingen van energiekosten geen effect zullen hebben op de schade die Vrieshuis lijdt.
2.12.
Op basis van het voorgaande is de conclusie dat de door Vrieshuis gevorderde schade bestaande uit extra energiekosten toewijsbaar is.
kosten dakherstel
2.13.
De kosten voor het dakherstel kunnen niet als schade worden aangemerkt en komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Vrieshuis heeft gesteld dat de nieuwe leverancier een vergoeding aan haar heeft betaald voor het gebruik van het dak. Deze vergoeding is gelijk aan de kosten van de dakrenovatie en de constructieaanpassing van het dak. Verder stelt Vrieshuis dat de kosten van het dakherstel zijn verdisconteerd in de met de nieuwe leverancier gesloten overeenkomst, maar ook stelt zij dat de kosten van de dakverbetering niet hebben geleid tot een hogere kWh-prijs. Nu de kosten voor het dakherstel door de nieuwe leverancier zijn vergoed aan Vrieshuis en dit niet heeft geleid tot een hogere kWh-prijs, is er van schade aan de kant van Vrieshuis geen sprake. De kosten komen daardoor niet voor vergoeding in aanmerking.
energiebelasting
2.14.
Vrieshuis vordert als schade de teveel door haar betaalde energiebelasting over de periode september 2023 tot februari 2024. Vrieshuis legt aan dit deel van de vordering ten grondslag dat als het zonnepanelensysteem in september 2023 was geïnstalleerd zij vanaf dat moment minder energiebelasting had hoeven te betalen. De kantonrechter is het met Vrieshuis eens dat zij, indien GEC de overeenkomst correct was nagekomen, minder energiebelasting had hoeven te betalen dan zij nu heeft gedaan. In zoverre is er dan ook sprake van schade. Echter was het zonnepanelensysteem, ook als GEC de overeenkomst correct was nagekomen, niet al in september 2023 operationeel geweest. Partijen waren immers overeengekomen dat er rond 15 september 2023 zou worden gestart met de montage en dat het systeem rond 15 oktober 2023 zou worden opgeleverd (zie r.o. 2.4. van het tussenvonnis van 9 april 2025). Dit betekent dat Vrieshuis, ook bij een correcte nakoming van de overeenkomst, in de maanden september en oktober 2023 nog niet had kunnen profiteren van een lagere energiebelasting. De kantonrechter acht het daarom redelijk alleen de teveel betaalde energiebelasting over de maanden november 2023 tot en met januari 2024 aan te merken als schade die door GEC moet worden vergoed. Aangezien GEC de wijze waarop Vrieshuis de teveel betaalde energiebelasting heeft berekend niet heeft weersproken, zal de kantonrechter dit deel van de schade vaststellen op € 3.547,80 (30.000 kWh x 3 maanden x € 0,03942).
Conclusie
2.15.
De conclusie is dat GEC zal worden veroordeeld tot betaling van € 209.467,80. De wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. Dit omdat Vrieshuis de schade niet ineens, op het moment dat de overeenkomst werd ontbonden, heeft geleden, maar (fictief) telkens op het moment dat zij de extra energiekosten of energiebelasting heeft betaald of zal moeten betalen. Gelet hierop moet ook ten aanzien van de datum waarop het verzuim van GEC is ingetreden, bepalend voor de ingangsdatum van de wettelijke rente, een fictie worden gehanteerd. De datum van dit vonnis komt, bij gebreke van gemotiveerde stellingen van partijen op dit punt, het meest in aanmerking.
2.16.
GEC is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, met dien verstande dat de kosten voor de laatste akte voor rekening van Vrieshuis blijven aangezien het aan haar zelf te wijten is dat deze akte genomen moest worden. De proceskosten van Vrieshuis worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,14
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
2.174,00
(2 punten × € 1.087,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.930,14
2.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
2.18.
Omdat in conventie al is geoordeeld dat GEC tekort is geschoten in haar verplichtingen en de ontbinding van de overeenkomst dus aan GEC is te wijten, kan GEC geen aanspraak maken op schadevergoeding. De vordering van GEC komt daardoor niet voor toewijzing in aanmerking. Daar komt bij dat GEC de door haar geleden schade op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd. Ook dat maakt dat haar vordering niet toewijsbaar is.
2.19.
GEC wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten inzake de tegenvordering betalen. Omdat Vrieshuis geen conclusie van antwoord in reconventie heeft ingediend, worden de proceskosten aan de kant van Vrieshuis begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt GEC om aan Vrieshuis te betalen een bedrag van € 209.467,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van vandaag, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt GEC in de proceskosten van € 3.930,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als GEC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt GEC tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen van GEC af,
3.7.
veroordeelt GEC tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Vrieshuis worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op
27 augustus 2025.

Voetnoten

1.130 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)
2.Vgl. o.a. HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9830.
3.HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9830, r.o. 3.5.