ECLI:NL:RBNHO:2024:9889

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
15/265182-23, 15/093513-23, 15/169829-23, 15/184095-22 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens verkrachting, mishandeling en wapenbezit

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder twee verkrachtingen, mishandelingen, bedreigingen en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte, die op het moment van de feiten meerderjarig was, werd geconfronteerd met een reeks aanklachten die betrekking hadden op geweldsdelicten tegen verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan tien strafbare feiten, waaronder het seksueel binnendringen van slachtoffers tegen hun wil, het toebrengen van lichamelijk letsel en het bedreigen van slachtoffers met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van twaalf maanden, met de bijkomende maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel). De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die heeft geleid tot verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is toegekend voor immateriële en materiële schade die de slachtoffers hebben geleden als gevolg van de daden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/265182-23, 15/093513-23, 15/169829-23, 15/184095-22 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 19 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 5 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in J.J.I. De Hartelborgt in Spijkenisse.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht reeds op de pro forma zitting van 22 januari 2024 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Dongen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten in totaal tien strafbare feiten te hebben gepleegd. De beschuldigingen komen - kort gezegd - op het volgende neer.
15/265182-23Feit 1 (primair en subsidiair): het verkrachten van [benadeelde 1] op 2 of 3 oktober 2023 in Westzaan, althans het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij tussen de 12 en 16 jaar oud was.
Feit 2: het mishandelen van [benadeelde 1] op 7 augustus 2023 in Westzaan.
Feit 3: het mishandelen van [benadeelde 2] op 6 september 2023 in Zaandam.
Feit 4: het voorhanden hebben van een taser op 10 oktober 2023 in Westzaan.
Feit 5: het voorhanden hebben van een ploertendoder op 10 oktober 2023 in Westzaan.
15/093513-23
Feit 1 (hierna feit 6): het verkrachten van [benadeelde 3] op 6 juni 2022 in Hoorn.
Feit 2 (hierna feit 7): het mishandelen van [benadeelde 3] op 6 juni 2022 in Hoorn.
Feit 3 (hierna feit 8): het bedreigen van [benadeelde 3] in de periode van 2 juni 2022 tot en met 25 juni 2022 in Nederland.
15-169829-23Feit 1 (hierna feit 9): het proberen toe te brengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 4] op 12 oktober 2022 in Hoorn.
Feit 2 (hierna feit 10): het bedreigen van [benadeelde 5] op 7 september 2022 in Hoorn.
De hierboven genoemde feiten, aangebracht onder verschillende parketnummers, zullen verder in dit vonnis doorlopend worden genummerd van feit 1 tot en met feit 10, omdat dit de leesbaarheid van het vonnis ten goede komt.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De standpunten

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van wat hem onder 1 primair en subsidiair wordt verweten. De raadsman heeft aangevoerd dat de aangeefster wisselend heeft verklaard, dat haar verklaringen hierdoor onbetrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Daarnaast heeft hij bepleit dat er geen sprake is geweest van dwang, omdat de verdachte niet opzettelijk psychische druk heeft uitgeoefend of aangeefster in een situatie heeft gebracht waardoor zij zich niet aan de seksuele handelingen kon onttrekken. De seksuele handelingen vonden plaats in het kader van een SM-achtig seksspel waardoor voor de verdachte niet duidelijk was dat aangeefster bepaalde seksuele handelingen niet prettig vond. Hierbij speelt ook mee dat de verdachte door zijn problematiek niet kan bedenken wat een ander voelt of denkt.
Ten aanzien van het subsidiaire feit heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake was van een significant leeftijdsverschil, waardoor het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen ontbreekt.
Voor feit 2 moet vrijspraak volgen aangezien de verdachte heeft verklaard dat aangeefster zichzelf in haar been heeft verwond doordat zij is uitgeschoten met een mes bij het openen van een pakketje. Dit past bij de verklaring van aangeefster bij de huisartsenpost.
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de chatgesprekken in het dossier tussen aangeefster en de verdachte niet stroken met de aangifte van aangeefster, omdat uit de chatgesprekken blijkt dat er sprake is van een liefdevolle relatie waarbij beide partijen uit zijn op seks. Hierdoor is haar aangifte onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs. Daarnaast biedt het dossier ook geen steunbewijs voor de aangifte. De chatgesprekken kunnen niet dienen als steunbewijs, omdat die een wisselend en diffuus beeld geven en op bepaalde punten tegenstrijdig zijn met de aangifte. De verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Verder heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 8, omdat de bedreigingen niet van dien aard zijn dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat haar iets zou worden aangedaan. Uit de chatgesprekken blijkt immers dat aangeefster niet onder de indruk was van de uitingen van de verdachte.
Ten aanzien van feit 10 heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de vermeende bedreigingen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 3, 4, 5, 7 en 9 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Het bewijs voor de feiten 3, 4, 5 en 9
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 3, 4, 5 en 9. Aangezien de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
Feit 3:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 5 september 2024 afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 2] van 18 september 2023 (pagina 251 e.v. van het dossier met parketnummer 15/265182-23).
Feit 4:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 5 september 2024 afgelegd;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2023 (pagina 140 e.v. van het dossier met parketnummer 15/265182-23);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2023 (pagina 171 e.v. van het dossier met parketnummer 15/265182-23).
Feit 5:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 5 september 2024 afgelegd;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2023 (pagina 140 e.v. van het dossier met parketnummer 15/265182-23);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2023 (pagina 178 e.v. van het dossier met parketnummer 15/265182-23).
Feit 9:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 5 september 2024 afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 4] op 15 oktober 2022 (pagina 1 e.v. van het dossier met parketnummer 15-169829-23).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
4.2
Het bewijs voor de feiten 1, 2, 6, 7, 8 en 10
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 6, 7, 8 en 10 op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 6, 8 en 10 is gekomen. Voor feit 7 blijkt dit naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de bewijsmiddelen.
4.3
Bewijsmotivering feit 1
Het juridisch kader
Zedenzaken kenmerken zich veelal door het gegeven dat de feiten zich tussen twee personen afspelen, buiten het zicht van anderen. In de kern gaat het vaak om het woord van de aangeefster tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaring van de aangeefster staat tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Het is de rechter volgens de wet niet toegestaan om het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, uitsluitend te baseren op de verklaring van één getuige (artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering). De rechter kan daarom niet tot een bewezenverklaring komen als de door de aangeefster genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende worden ondersteund door ander bewijs. Onderdelen van het ten laste gelegde feit kunnen wel worden bewezen op grond van de enkele verklaring van de aangeefster. Het is dus niet vereist dat de ten laste gelegde seksuele handeling als zodanig steun vindt in ander bewijs. Het kan voldoende zijn dat de verklaring van de aangeefster op specifieke punten wordt bevestigd door de inhoud van ander bewijsmateriaal. Dit bewijsmateriaal moet dan wel afkomstig zijn uit een andere bron en een voldoende duidelijk verband houden met de verklaring van de aangeefster.
De zaak
In oktober 2023 wordt er namens [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1]) aangifte gedaan van verkrachting door de verdachte. [benadeelde 1] en de verdachte hebben een relatie en hebben elkaar leren kennen in een jeugdinstelling. Op 2 oktober 2023 bespreken [benadeelde 1] en de verdachte via WhatsApp dat [benadeelde 1] geen anale seks wil met de verdachte. Op 3 oktober 2023, in de avond, spreken de verdachte en [benadeelde 1] af bij de verdachte thuis. Zij hebben (vaginale) seks met elkaar en dit gebeurt met instemming van zowel [benadeelde 1] als de verdachte. [benadeelde 1] verklaart dat zij daarna naar huis wilde, maar dat de verdachte haar niet wilde laten gaan. Hij zou zich agressief en (verbaal en fysiek) gewelddadig hebben geuit naar [benadeelde 1] en haar handen en enkels hebben vastgemaakt met handboeien. Vervolgens zou de verdachte het lichaam van [benadeelde 1] anaal zijn binnengedrongen, terwijl zij geboeid op bed lag. Tevens zou de verdachte hebben gedreigd met een taser. [benadeelde 1] verklaart dat de anale seks tegen haar wil heeft plaatsgevonden. De verdachte erkent dat hij en [benadeelde 1] seks hebben gehad, maar ontkent dat er iets tegen de wil van [benadeelde 1] is gebeurd.
De verklaring van [benadeelde 1]
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaring van [benadeelde 1] in grote lijnen consistent en gedetailleerd is. Dit maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank in beginsel betrouwbaar. De rechtbank heeft gezien dat de verklaring van [benadeelde 1] op enige punten weliswaar inconsistenties bevat, zoals over de wijze waarop de verdachte en [benadeelde 1] afscheid namen op het station en wanneer zij elkaar voor het laatst hebben gezien. De rechtbank ziet hierin geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde 1], omdat de door de raadsman aangedragen verschillen of onjuistheden naar haar oordeel van ondergeschikt belang zijn. De inconsistenties doen dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de essentiële onderdelen van de verklaring die redengevend zijn voor het bewijs. Over het feit heeft [benadeelde 1] namelijk wel consistent verklaard.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat [benadeelde 1] wisselend is geweest in haar signalen naar de verdachte en ook na het feit nog contact heeft gezocht met de verdachte, wat haar verklaring onbetrouwbaar maakt. De rechtbank gaat niet mee in dit verweer. [benadeelde 1] en de verdachte hadden een relatie met elkaar en onderhielden intensief contact met elkaar. Het komt de rechtbank niet onlogisch voor dat [benadeelde 1] nog enige tijd contact heeft gehouden met de verdachte. Dit doet niets af aan wat zij over het feit heeft verklaard.
Gelet op de consistentie van de verklaring van [benadeelde 1] op belangrijke onderdelen en de gedetailleerdheid daarvan, en wat de rechtbank hiervoor ten aanzien van de argumenten van de raadsman heeft overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [benadeelde 1] betrouwbaar. De rechtbank zal haar verklaring daarom als uitgangspunt voor de bewijsvoering nemen.
Het steunbewijs
In het dossier bevinden zich de verklaring van [benadeelde 1] en de verklaring van de verdachte. Deze verklaringen spreken elkaar tegen op het punt van de (on)vrijwilligheid van de anale seks en de rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de verklaring van [benadeelde 1] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt in dit verband als volgt.
[benadeelde 1] heeft verklaard dat de verdachte haar op haar rug en gezicht heeft geslagen en in het gezicht heeft gekrabd. Hierdoor is letsel ontstaan en dit letsel is waargenomen door de forensisch arts die [benadeelde 1] op 4 oktober 2023 heeft onderzocht. Daarnaast heeft [benadeelde 1] in de avond van 3 oktober 2023 gebeld naar een vriendin, [getuige 1] (hierna: [getuige 1]). [getuige 1] hoorde dat [benadeelde 1] huilde. Zij hebben elkaar een dag later opnieuw telefonisch gesproken en [benadeelde 1] heeft toen, kort gezegd, aan [getuige 1] verteld dat zij tegen haar wil anale seks heeft gehad met de verdachte. De verklaring van [getuige 1] komt overeen met de verklaring van [benadeelde 1]. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat zij gemerkt heeft dat [benadeelde 1] ongemakkelijk was toen zij haar verhaal vertelde en haar emoties probeerde weg te lachen, dat zij elkaar op dezelfde dag nogmaals spraken en dat [benadeelde 1] toen erg moest huilen. De rechtbank vindt dat deze eigen waarnemingen van [getuige 1] over de gemoedstoestand van [benadeelde 1] voldoende objectief zijn en verband houden met de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] kan worden gebruikt als steunbewijs voor [benadeelde 1]’s verklaring.
Ook ziet de rechtbank steun voor de verklaring van [benadeelde 1] in de chatberichten die zij en de verdachte elkaar op 2 en 3 oktober 2023, voorafgaand en na afloop van het ten laste gelegde, hebben gestuurd. Op 2 oktober 2023 hebben de verdachte en [benadeelde 1] een gesprek over anale seks. [benadeelde 1] geeft meerdere keren heel duidelijk aan dat zij geen anale seks wil met de verdachte. De reacties van de verdachte op deze berichten van [benadeelde 1] zijn door hem grotendeels verwijderd, maar wel is zichtbaar dat de verdachte uiteindelijk zegt dat [benadeelde 1]
“haar smoel moet houden”. Ook schrijft hij dat
hij haar wel in haar kont zal neuken, als zij niet met de trein van 16:08 uur naar hem toekomt. De rechtbank leidt hieruit af dat de berichten de verdachte kennelijk hebben bereikt en dat het voor hem duidelijk is geweest dat [benadeelde 1] geen anale seks met hem wilde.
Op 3 oktober 2023 om 21:03 uur, kort nadat [benadeelde 1] is weggegaan bij de verdachte, stuurt [benadeelde 1] onder meer het volgende bericht aan de verdachte:
als je van me houd wrm zou je dat doenen
ik wil dat je dit goed ga malen(de rechtbank begrijpt: gaat maken)
.Verder vraagt [benadeelde 1] aan de verdachte waarom hij haar slaat en zegt ze dat de verdachte de belofte heeft gebroken. De rechtbank ziet in deze berichten, in onderling verband en in samenhang bezien, steun voor de verklaring van [benadeelde 1]. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat de verdachte heeft beloofd geen anale seks te hebben met [benadeelde 1], maar dat hij deze belofte op 3 oktober 2023 heeft verbroken.
Conclusie ten aanzien van het bewijs voor feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de verklaringen van de forensisch arts en getuige [getuige 1], bezien in samenhang met de inhoud van de chatberichten tussen de verdachte en [benadeelde 1], de verklaring van [benadeelde 1] in voldoende mate. Daarom acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte haar op 3 oktober 2023 in Westzaan anaal heeft verkracht.
4.4
Bewijsmotivering feit 2
In oktober 2023 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij op 7 augustus 2023 door de verdachte in haar been is gestoken met een mes. Na het incident is [benadeelde 1] naar de huisartsenpost gegaan. Hier heeft zij verklaard dat zij door iemand in haar been is gestoken. De arts heeft een wond geconstateerd aan haar bovenbeen en die behandeld. De rechtbank acht op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat de verdachte [benadeelde 1] heeft gestoken met een mes. Dat [benadeelde 1] bij de huisartsenpost heeft gezegd dat zij door iemand met een schaar (en niet een mes) in haar been is gestoken, doet aan die conclusie niet af. [benadeelde 1] heeft immers uitgelegd dat zij van de verdachte tegen iedereen moest zeggen dat het met een schaar was gebeurd (terwijl zij een pakketje openmaakte) en dat zij het toen nog niet durfde om te vertellen hoe het echt was gegaan.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het tenlastegelegde slaan en/of stompen tegen het lichaam van [benadeelde 1], omdat hiervoor buiten de aangifte enig steunbewijs ontbreekt.
4.5
Bewijsmotivering feit 6
Het juridisch kader
Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 4.3 heeft overwogen.
De zaak
In september 2022 heeft [benadeelde 3] (hierna: [benadeelde 3]) aangifte gedaan van verkrachting door de verdachte. [benadeelde 3] en de verdachte hebben op dat moment een relatie met elkaar. [benadeelde 3] heeft verklaard dat zij op 6 juni 2022 met de verdachte had afgesproken in zijn ouderlijk huis in Hoorn. Ze verklaart dat de verdachte toen seks met haar wilde, maar dat zij aangaf dit niet te willen. De verdachte ging hier niet mee akkoord en heeft [benadeelde 3] op bed vastgemaakt met handboeien en heeft vervolgens seks met haar gehad. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij en [benadeelde 3] wel eens seks hadden met handboeien, maar dat hij zich deze dag niet kan herinneren.
De verklaring van [benadeelde 3]
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaring van [benadeelde 3] voldoende consistent en gedetailleerd is. Dit maakt haar verklaringen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel betrouwbaar. Door de raadsman is aangevoerd dat uit de chatgesprekken tussen [benadeelde 3] en de verdachte blijkt dat [benadeelde 3] ook na 6 juni 2022 nog seks wilde met de verdachte en de relatie niet wilde beëindigen. In de aangifte heeft [benadeelde 3] verklaard dat zij de relatie één of twee weken later heeft beëindigd. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in de chatberichten tussen [benadeelde 3] en de verdachte geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar aangifte. De door de raadsman aangedragen verschillen of onjuistheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang en doen dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van die onderdelen van de verklaring die redengevend is voor het bewijs. Over het feit heeft [benadeelde 3] namelijk wel consistent verklaard. Verder is de rechtbank van oordeel dat latere liefdevolle berichten van [benadeelde 3] aan de verdachte onvoldoende aanleiding vormen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring over wat er op 6 juni 2022 zou zijn gebeurd. Vast staat immers dat de verdachte en [benadeelde 3] een (seksuele) relatie met elkaar hadden.
Gelet op de consistentie van de verklaring van [benadeelde 3] op belangrijke onderdelen en de gedetailleerdheid daarvan vindt de rechtbank de verklaring van [benadeelde 3] betrouwbaar en is deze bruikbaar voor het bewijs.
Het steunbewijs
In het dossier bevinden zich de verklaring van [benadeelde 3] en de verklaring van de verdachte. Deze verklaringen spreken elkaar met name tegen op het punt van de (on)vrijwilligheid van de seks en de rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de verklaring van [benadeelde 3] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt in dit verband als volgt.
[benadeelde 3] heeft verklaard dat zij tegen haar wil seks heeft gehad met de verdachte. Om te voorkomen dat er seks zou plaatsvinden heeft [benadeelde 3] geprobeerd de verdachte weg te duwen. De verdachte reageerde hierop door haar bij haar keel te grijpen, op bed te duwen, vast te binden en te slaan. [benadeelde 3] heeft het letsel dat zij hieraan heeft overgehouden naderhand gefilmd. De verbalisant heeft onder meer waargenomen dat op de video zichtbaar is dat [benadeelde 3] een rode verkleuring heeft aan de rechterzijde van haar hals. De rechtbank ziet hierin steun voor de verklaring van [benadeelde 3]. Ook de chatberichten met de verdachte in het dossier ondersteunen haar verklaring. Op 2 juni 2022 zegt de verdachte tegen [benadeelde 3] dat dit weekend haar enkels vast gaan en haar handen op haar rug. [benadeelde 3] geeft aan dat zij niet wil dat haar handen op haar rug gaan. Op 6 juni 2022, in de ochtend, zegt de verdachte:
dat is vandaag je handen op je rug.Opnieuw geeft [benadeelde 3] aan dat zij dit niet wil. [benadeelde 3] heeft dus duidelijk kenbaar gemaakt aan de verdachte dat zij niet vastgebonden wil worden met haar handen op haar rug. In de avond van 6 juni 2022 stuurt de verdachte aan [benadeelde 3]:
Schat trwns echt sorry van vanavond.Op 4 juli 2022 hebben [benadeelde 3] en de verdachte een chatgesprek over een afspraak bij de reclassering. De verdachte vraagt of [benadeelde 3] mee gaat, zodat ze met de medewerker van de reclassering kunnen praten. [benadeelde 3] vraagt of zij tegen die persoon alles mag zeggen. De verdachte stuurt dan het volgende terug:
Niet over dat ik tegen je wil ging en je heb geslagen en vastgebonden, Niet daarover lullen, Dan krijg ik straks 2 jaar voorwaardelijk van hem.De rechtbank ziet in deze chatberichten, in onderling verband en in samenhang bezien, steunbewijs voor de verklaring van [benadeelde 3].
Conclusie ten aanzien van het bewijs voor feit 6
Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt de video met het letsel, bezien in samenhang met de chatberichten tussen de verdachte en [benadeelde 3], de belastende verklaring van [benadeelde 3] in voldoende mate. Daarom acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte haar op 6 juni 2022 in Hoorn heeft verkracht.
4.6
Bewijsmotivering feit 8
De rechtbank acht op grond van de chatberichten uit het dossier tussen de verdachte en [benadeelde 3] en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting dat hij de berichten heeft verstuurd en dit deed uit boosheid, in onderling verband en samenhang bezien, de verweten bedreigingen gericht aan [benadeelde 3] bewezen. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de berichten aan [benadeelde 3], mede gelet de gebruikte bewoordingen, van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan, dat bij haar in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn dreigementen daadwerkelijk zou uitvoeren en dat het niet anders kan dan dat de opzet van de verdachte hierop was gericht.
4.7
Bewijsmotivering feit 10
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [benadeelde 5], de verklaring van [getuige 2] en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting dat hij met [getuige 2] heeft gebeld en heeft gesproken over [benadeelde 5], in onderling verband en samenhang bezien, de verweten bedreiging gericht aan [benadeelde 5] bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de bedreiging aan [benadeelde 5] van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan, dat het niet anders kan dan dat de opzet van de verdachte erop was gericht dat die bedreiging [benadeelde 5] zou bereiken en dat bij haar in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou laten.
4.8
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 (primair) tot en met 10 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 3 oktober 2023 te Westzaan door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], te weten
- het meermaals duwen, van zijn, verdachtes penis in de anus van die [benadeelde 1],
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte (terwijl hij, verdachte en die [benadeelde 1] in zijn, verdachtes slaapkamer waren en alleen thuis waren):
- die [benadeelde 1] haar handen en haar enkels heeft vastgebonden met handboeien en
- die [benadeelde 1] in het gezicht heeft gekrabd en
- die [benadeelde 1] meermaals met zijn vuist in het gezicht en de rug heeft geslagen
- een taser bij de rug en/of kont van die [benadeelde 1] heeft gehouden en dreigend met voornoemde taser heeft geknetterd en
- die [benadeelde 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd “ik ga je doodmaken”, “als ik je kont in wil, dan ga ik je kont in”, “hou je bek anders zorg ik ervoor dat je niet meer gaat huilen” en
- met zijn, verdachtes penis, heen en weer is blijven gaan in de anus van die [benadeelde 1] terwijl die [benadeelde 1] bleef aangeven dat het pijn deed en/of zij niet wilde en/of zij (tegelijkertijd) huilde, en aldus voor die [benadeelde 1] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon of durfde te onttrekken.
Feit 2:
hij op 7 augustus 2023 te Westzaan, [benadeelde 1] heeft mishandeld door:
- met een mes te steken in het linkerbovenbeen van [benadeelde 1].
Feit 3:
hij op 6 september 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde 2] heeft mishandeld door met zijn rechtervuist tegen de linkerkaak van die [benadeelde 2] te stompen.
Feit 4:
hij op 10 oktober 2023 te Westzaan, gemeente Zaanstad een wapen van categorie II, onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (die tevens als zaklamp kan dienen), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Feit 5:
hij op 10 oktober 2023 te Westzaan, gemeente Zaanstad een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder (van het merk Chaneac), voorhanden heeft gehad.
Feit 6:
hij op 6 juni 2022 te Hoorn door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het met zijn, verdachtes, penis vaginaal binnendringen in het lichaam van die [benadeelde 3] en het hebben van vaginale gemeenschap met die [benadeelde 3], en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het terwijl hij, verdachte, en die [benadeelde 3] in zijn, verdachtes, slaapkamer waren en alleen thuis waren:
- vastpakken bij het lichaam van die [benadeelde 3] en
- op het bed duwen van die [benadeelde 3] en
- omdoen van handboeien om de handen van die [benadeelde 3] en
- uitkleden van die [benadeelde 3] en
- aan het bed vastmaken van de voeten van die [benadeelde 3] en
- bij de keel pakken en dichtknijpen van de keel van die [benadeelde 3] en
- slaan tegen het lichaam van die [benadeelde 3] en
- doorgaan met de seksuele handelingen, terwijl het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat die [benadeelde 3] dat niet wilde en
- aldus voor die [benadeelde 3] een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken.
Feit 7:
hij op 6 juni 2022 te Hoorn, [benadeelde 3] heeft mishandeld door een of meermalen:
- te slaan tegen het hoofd en
- bij de keel vast te pakken en de keel dicht te knijpen en
- tegen een muur en kast te duwen.
Feit 8:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 2 juni 2022 tot en met 25 juni 2022 in Nederland, telkens [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 3] telkens via WhatsApp-berichten dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik ga je doodmaken hè ik zweer het je" en
- "Maar geen sigaretten. Want dan maak ik je wel echt dood" en
- "Bluf het en ik blaas je achterhoofd weg babey" en
- "Wil je kanker dood" en
- "Wil je kanker dood ofzo?" en "Beter kom je dit kanker weekend want ik zweer ik vermoord je" en
- "Ik maak je af hè".
Feit 9:
hij op 12 oktober 2022 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in te hebben gehakt in de vinger van [benadeelde 4], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 10:
hij op 7 september 2022 in Nederland, [benadeelde 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 5] dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb een pistool, ik ga ze neerschieten, ik heb een hamer met een punt erop en ik steek ze neer!".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair en feit 6: telkens: verkrachting.
Feit 2, 3 en 7: telkens: mishandeling.
Feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 5: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 8: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Feit 9: poging zware mishandeling.
Feit 10: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Voor de beantwoording van de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank gekeken naar de Pro Justitia rapportage van Forensisch Centrum Teylingereind van 18 april 2024, opgesteld door drs. [psycholoog], GZ-psycholoog, en drs. [psychiater], kinder- en jeugdpsychiater. Beide deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte (onder meer) kampt met ernstige complexe (ontwikkelings-)problematiek, te omschrijven als een lichte verstandelijke beperking/verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een parafiele stoornis. Daarnaast is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, met vooral antisociale kenmerken. De deskundigen adviseren de feiten 1 tot en met 8 in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de feiten 9 en 10 onthouden de deskundigen zich van een advies over de doorwerking van de stoornissen op de tenlastegelegde feiten, omdat zij onvoldoende zicht hebben gekregen op de drijfveren van de verdachte bij deze feiten.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en zal de feiten 1 tot en met 8 in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. De feiten 9 en 10 heeft de verdachte gepleegd in de periode gelegen tussen feit 8 (tot 25 juni 2022) en feit 2 (op 7 augustus 2023). Gelet op de aard van de feiten en de hardnekkige problematiek van de verdachte, gaat de rechtbank ervan uit dat de stoornissen van de verdachte ook aanwezig waren ten tijde van de feiten 9 en 10 en op enige wijze hebben doorgewerkt bij het plegen van die feiten. Daarom zal de rechtbank ook deze feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van de gepleegde feiten dan ook strafbaar, maar zoals hiervoor overwogen, wel verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd het adolescentenstrafrecht toe te passen voor de feiten waarbij de verdachte meerderjarig was en heeft gevorderd dat aan de verdachte jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden zal worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, met daarnaast de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de pij-maatregel). Indien de rechtbank niet overgaat tot de oplegging van de pij-maatregel, vordert de officier van justitie tevens de oplegging van een contactverbod met [benadeelde 3] en [benadeelde 1], als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, in het geval van een veroordeling voor alle feiten, aan de verdachte jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke pij-maatregel op te leggen, omdat nog niet alle mogelijkheden van hulp zijn uitgeput en de pij-maatregel pas kan worden ingezet als ultimum remedium. Verder heeft de raadsman gewezen op het overschrijden van de redelijke termijn bij de feiten 6, 7 en 8.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verkrachtingen, twee bedreigingen, tweemaal het overtreden van de Wet wapens en munitie, drie mishandelingen en een poging tot zware mishandeling. Dit zijn (zeer) ernstige feiten en de verdachte heeft verschillende mensen pijn gedaan en leed aangericht.
De verdachte heeft inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde 1] en [benadeelde 3]. Zijn eigen seksuele behoeften waren leidend en hij heeft geen enkele waarde gehecht aan de wil van de twee nog jonge en kwetsbare slachtoffers. Ook heeft de verdachte geen oog gehad voor de verregaande gevolgen die zijn dwingende en grensoverschrijdende gedrag voor hen zouden hebben. Het is namelijk algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel geweld daar nog heel lang last van kunnen hebben. Uit de op de zitting voorgelezen verklaringen van [benadeelde 3] en [benadeelde 1] blijkt ook dat zij de psychische gevolgen tot op de dag van vandaag met zich mee dragen. Verder hebben [benadeelde 3] en [benadeelde 1] beiden te maken gehad met geweld door de verdachte, waardoor zij fysiek letsel hebben opgelopen. [benadeelde 3] is daarbij nog meermalen bedreigd door de verdachte. De verdachte heeft veel leed bij deze jonge slachtoffers veroorzaakt.
Naast [benadeelde 3] en [benadeelde 1] heeft de verdachte ook geweld gebruikt tegen [benadeelde 4] en mevrouw [benadeelde 2] en heeft hij [benadeelde 5] bedreigd. Het handelen van de verdachte heeft geleid tot pijn, letsel, gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en tot maatschappelijke onrust. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (zijn strafblad), gedateerd 22 juli 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar eerder is veroordeeld voor het overtreden van de Wet wapens en munitie en voor een mishandeling. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee bij de straftoemeting. Bovendien liep de verdachte in een proeftijd in verband met een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de onder 6. genoemde Pro Justitia-rapportage. Zoals eveneens genoemd onder punt 6. kampt de verdachte met complexe en meervoudige problematiek, waaruit meerdere beperkingen voortkomen. Zo heeft de verdachte moeite om de gevolgen van zijn handelen te overzien en kan hij zich moeilijk in anderen verplaatsen. De verdachte kent weinig empathie en zijn handelen wordt voornamelijk geleid door zijn eigen wensen en behoeftes. De rechtbank ziet dit terug in de chatberichten aan [benadeelde 1] en [benadeelde 3], waarin hij ook een dwingende indruk maakt en zijn eigen zin doordrukt, zonder daarbij rekening te houden met wat zij willen of prettig vinden.
Verder blijkt uit de rapportage dat de verdachte snel overprikkeld raakt en als gevolg hiervan kampt met emotieregulatie- en agressieproblematiek. Voor de verdachte is agressie een manier geworden om met problemen om te gaan. Hij is daarbij ook steeds op zoek naar de directe bevrediging van zijn behoeftes en kan dit niet uitstellen. Uiteindelijk is seksualiteit voor de verdachte verweven geraakt met geweld en erkent hij de grenzen van anderen niet. De verdachte ervaart opwinding door het dwingen en pijn doen van anderen. Hij heeft tot nu toe geen relaties gehad waarin geweld geen rol speelde en hij laat sadistische gedragingen zien ten aanzien van zijn partners. De deskundigen vrezen daarom dat de verdachte een seksueel-sadistische stoornis kan ontwikkelen. Tevens is de verdachte obsessief bezig met het bezit van wapens.
De hiervoor besproken problematiek bij de verdachte is al langere tijd aanwezig en deels in zijn kindertijd ontstaan. Ook ten tijde van het begaan van de feiten kampte de verdachte met deze problematiek en dit werkte door in de door hem begane strafbare feiten. De deskundigen vinden dat het risico op zowel een nieuw seksueel delict als een nieuw geweldsdelict hoog is, indien de verdachte niet wordt behandeld. Zij concluderen verder dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte achterloopt bij zijn kalenderleeftijd. Gecombineerd met de complexe problematiek van de verdachte zien de deskundigen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen voor de feiten waarbij de verdachte op het moment van plegen meerderjarig was.
Gezien de ernst van de problematiek en het hoge risico op recidive, adviseren de onderzoekers om de verdachte een gedwongen behandeling op te leggen. Deze behandeling zal intensief en langdurig moeten zijn en binnen een gestructureerde beveiligde omgeving moeten plaatsvinden. De rapporteurs concluderen dat t alleen een pij-maatregel de noodzakelijke intensieve behandeling kan bieden binnen een beveiligde omgeving. De verdachte heeft weinig probleeminzicht en weinig (intrinsieke) motivatie voor een behandeling. Hierdoor worden alternatieve (ambulante) behandelvormen als te licht beoordeeld en is ook een voorwaardelijke pij-maatregel niet passend.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de reclasseringsrapporten van 11 juni 2024 en 22 augustus 2024, waarin de reclassering de risico’s op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden als hoog inschat. De reclassering ziet geen mogelijkheid om de verdachte te begeleiden en sluit zich aan bij het advies van de deskundigen van Forensisch Centrum Teylingereind om de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te veroordelen en hem een onvoorwaardelijke pij-maatregel op te leggen.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van de feiten 6 tot en met 10 minderjarig. De feiten 1 tot en met 5 heeft hij begaan als achttienjarige. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen conform het jeugdstrafrecht, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Gelet op de leeftijd van de verdachte, zijn persoonlijkheid en de genoemde rapportages en adviezen, zal de rechtbank ten aanzien van allee feiten het jeugdstrafrecht toepassen.
Tussenconclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het aantal en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die dergelijke feiten hebben op slachtoffers, zonder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur rechtvaardigen. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals voorgesteld door de raadsman, acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten niet passend.
Bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat – zoals hiervoor onder 6. is overwogen – de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van jeugddetentie voor de duur van dertien maanden passend is. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van de verdachte en de risico’s die voortvloeien uit zijn problematiek. De rechtbank vindt het daarom, net als de rapporteurs, noodzakelijk dat de verdachte een langdurige en intensieve behandeling krijgt om het hoge risico op recidive terug te dringen en nieuwe strafbare feiten te voorkomen. Gelet op de complexiteit van de meervoudige problematiek bij de verdachte, de ernst van de begane feiten en de noodzaak van een intensieve behandeling binnen een beveiligde omgeving, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan een behandeling binnen het kader van de pij-maatregel. Een voorwaardelijke pij-maatregel zal niet toereikend zijn, ook nu de verdachte kampt met weinig probleembesef.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan voor de pij-maatregel gestelde voorwaarden uit artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, te weten dat sprake is van een ziekelijke stoornis bij de verdachte ten tijde van de feiten, dat hij misdrijven heeft begaan waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, dat de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist (gelet op het hoge recidiverisico) en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de pij-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de
maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Redelijke termijn
De rechtbank acht in beginsel jeugddetentie voor de duur van dertien maanden passend en geboden. Echter, voor de feiten 6, 7 en 8 heeft het lang geduurd voor er een vonnis is gewezen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Uitgangspunt in zaken tegen minderjarigen is dat de berechting moet zijn afgerond met een vonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn begint op het moment dat vanuit de overheid tegen de verdachte een handeling wordt verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat het openbaar ministerie hem zal gaan vervolgen voor een bepaald strafbaar feit.
De rechtbank overweegt dat voor de feiten 6, 7 en 8 in deze zaak de redelijke termijn aanving op 24 februari 2023, omdat de verdachte op die datum over deze feiten is verhoord. Nu dit vonnis op 19 september 2024 wordt gewezen, is de termijn van zestien maanden overschreden met iets minder dan drie maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot een matiging van de op te leggen jeugddetentie en zal de duur van de jeugddetentie matigen tot twaalf maanden.
Eindconclusie
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast wordt aan de verdachte de pij-maatregel opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding of reden om, zoals (subsidiair) is gevraagd door de officier van justitie en ook is verzocht namens twee slachtoffers, een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Het beslag

Onder de verdachte zijn twee messen, een ploertendoder, een stroomstootwapen, een paar handboeien en twee telefoons in beslaggenomen. De officier van justitie heeft gevraagd de handboeien verbeurd te verklaren en alle overige goederen te onttrekken aan het verkeer. De officier van justitie acht het onttrekken van de telefoons mogelijk, omdat er mogelijk afbeeldingen op zouden staan die kunnen worden aangemerkt als kinderporno.
De raadsman heeft gevraagd de telefoons terug te geven aan de verdachte, omdat de afbeeldingen gewist kunnen worden en heeft zich met betrekking tot de overige goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven ploertendoder en stroomstootwapen moeten worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit 4 met betrekking tot het stroomstootwapen is begaan en het bewezenverklaarde feit 5 met betrekking tot de ploertendoder is begaan. De rechtbank acht het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven messen, eveneens moeten worden onttrokken aan het verkeer. Deze messen behoren aan de verdachte toe en zijn aangetroffen tijdens het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, namelijk het (pogen) toe te brengen van (zwaar) lichamelijk letsel, en tevens is het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven paar handboeien moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en dat de onder feit 1 en feit 6 bewezen verklaarde feiten met behulp van deze handboeien zijn begaan.
Verder beslist de rechtbank dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoons moeten worden onttrokken aan het verkeer. Uit het dossier volgt dat onder de verdachte bij gelegenheid van het opsporingsonderzoek twee telefoons in beslag zijn genomen. Deze gegevensdragers zijn onderzocht en bevatten video’s en afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij [benadeelde 1], die op dat moment de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken. Daarmee zijn de telefoons naar het oordeel van de rechtbank van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, terwijl deze telefoons ook kunnen worden gebruikt bij het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als waarvoor de verdachte in dit vonnis wordt veroordeeld.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering van [benadeelde 1]
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1], vertegenwoordigd door haar stiefouder [betrokkene 1], is door haar advocaat, mr. N.H.J.M. Linotte, advocaat te Haarlem, een vordering tot schadevergoeding van € 11.293,93 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van hetgeen onder feit 1 en 2 is ten laste gelegd, zou hebben geleden.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
  • verlies van arbeidsvermogen als gevolg van het ondergaan van behandelingen voor traumaverwerking ter hoogte van € 206,50;
  • kledingschade als gevolg van het steekincident ter hoogte van € 34,95;
  • reiskosten en parkeerkosten gemaakt in verband met bezoeken aan het politiebureau en haar advocaat ter hoogte van € 52,48.
Daarnaast vordert de benadeelde partij immateriële schade ter hoogte van € 11.000,00 en vraagt zij om het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde reiskosten moeten worden afgewezen, nu dit proceskosten betreffen en de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de post verlies van arbeidsvermogen, omdat onduidelijk is waarom de benadeelde partij naast haar behandelingen niet heeft kunnen werken. Verder heeft de raadsman gevraagd het bedrag aan immateriële schade aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen. De schade aan de kleding en de parkeerkosten in verband met bezoeken aan het politiebureau vloeien rechtstreeks voort uit de bewezenverklaarde feiten. De in dat verband gevorderde bedragen zijn bovendien voldoende onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de vergoeding van deze schade toewijzen tot een bedrag van € 48,99.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen, omdat - mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van deze schadepost door de verdediging - onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de feiten in december 2023 inkomsten heeft gemist. De schadepost is daarom onvoldoende onderbouwd en vereist nader onderzoek waarvoor in het strafproces geen plaats is.
De gevorderde kosten bestaande uit de parkeer- en reiskosten in verband met bezoeken aan de advocaat zullen worden afgewezen. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als schade bedoeld in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook onder de noemer ‘proceskosten’ biedt de wet geen ruimte voor vergoeding van deze kosten nu de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat (zie ECLI:NL:HR:2023:414).
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat het, gezien de aard en omstandigheden van de bewezenverklaarde feiten, evident is dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden, dat sprake is van aantasting in de persoon en dus van immateriële schade. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00 komt de rechtbank billijk voor als zijnde het bedrag waarop de schade kan worden begroot. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het feit en het daardoor ontstane letsel. Ook heeft de rechtbank gelet op welke bedragen in vergelijkbare zaken worden toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal dus gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 5.048,99. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: verkrachting en mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.2
De vordering van [benadeelde 3]
Namens de benadeelde partij [benadeelde 3] is door haar advocaat, mr. J.W.E. de Groot, advocaat te Wognum, een vordering tot schadevergoeding van € 14.715,33 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
  • reiskosten gemaakt voor therapiebehandeling ter hoogte van € 219,25;
  • vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 352,00;
  • kosten betreffende studievertraging ter hoogte van € 5.066,00.
Daarnaast vordert de benadeelde partij immateriële schade ter hoogte van € 9.000,00, vraagt zij om het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt zij om de vergoeding van € 78,08 aan proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de post studievertraging, nu dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren bij gebrek aan voldoende onderbouwing, dan wel het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 6, 7 en 8 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van
€ 571,25, bestaande uit vergoeding van de reiskosten van en naar therapie en het eigen risico van de zorgverzekering. De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde kosten wegens studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu de vaststelling (van de hoogte) van deze post, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, een nader onderzoek vergt met als gevolg een onevenredige belasting van het strafproces.
De rechtbank is ook van oordeel dat vast is komen te staan dat het, gezien de aard en omstandigheden van het bewezenverklaarde feit, evident is dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden en dat sprake is van aantasting in de persoon en dus van immateriële schade. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00 komt de rechtbank billijk voor als zijnde het bedrag waarop de schade kan worden begroot. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het feit en het daardoor ontstane letsel. Ook heeft de rechtbank gelet op welke bedragen in vergelijkbare zaken worden toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de proceskosten bestaande uit de reiskosten naar de advocaat, is de rechtbank van oordeel dat deze post moet worden afgewezen. De benadeelde partij procedeert met en wordt bijgestaan door een advocaat. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij begroting van daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Op grond van artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon - dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) - wordt geprocedeerd (zie ECLI:NL:HR:2023:414). Deze gevorderde kosten zullen dan ook worden afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] zal dus gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 5.571,25. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: verkrachting, mishandeling en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.3
De vordering van [benadeelde 4]
Door de benadeelde partij [benadeelde 4], vertegenwoordigd door zijn ouder [betrokkene 2], is een vordering tot schadevergoeding van € 1.348,45 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 9 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
  • vergoeding van een jas ter hoogte van € 110,00;
  • vergoeding van schoenen ter hoogte van € 219,00;
  • reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland ter hoogte van € 13,35;
  • parkeerkosten bij Slachtofferhulp Nederland ter hoogte van € 6,10.
Daarnaast vordert hij immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00.
Verder vordert de benadeelde partij vergoeding van de wettelijke rente over het toegewezen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gemaakte reiskosten van de moeder van de benadeelde partij betreft verplaatste schade en kan daarom worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de schoenen geen sprake is van een rechtstreeks verband met het delict. De raadsman heeft verder verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen tot € 500,00.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 9 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 110,00, bestaande uit vergoeding van een jas. Wat betreft de gevorderde vergoeding vanwege schade aan de schoenen, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het is namelijk onvoldoende duidelijk geworden dat de schoenen door het feit beschadigd zijn geraakt.
De rechtbank is ook van oordeel dat vast is komen te staan dat het, gezien de aard en omstandigheden van het bewezenverklaarde feit, evident is dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden en dat sprake is van aantasting in de persoon en dus van immateriële schade. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor als zijnde het bedrag waarop de schade kan worden begroot.
De benadeelde partij komt niet in aanmerking voor vergoeding van de gemaakte reis- en parkeerkosten, ook niet als zijnde proceskosten. De benadeelde partij procedeert met een gemachtigde. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij begroting van daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Op grond van artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon - dat wil zeggen: zonder gemachtigde - wordt geprocedeerd (zie ECLI:NL:HR:2023:414). Deze gevorderde kosten zullen dan ook worden afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] zal dus gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 1.110,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 9 november 2022 in de zaak met parketnummer 15/184095-22 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van twaalf uren met een proeftijd van twee jaar onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 23 november 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog niet geëindigd.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen. De raadsman heeft ook verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet op de duur van de jeugddetentie en de pij-maatregel die zij in deze zaak aan de verdachte oplegt, acht de rechtbank het niet opportuun om nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf te gelasten. Daarbij komt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf niet in verhouding staat tot de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 242, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 (primair) tot en met 10 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.8 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel);
verklaart
verbeurd:
1 PR handboeien (PL1100-2023214394-1534574)
onttrektaan het verkeer:
  • 1 STK mes (PL1100-2023214394-1534182)
  • 1 STK mes (PL1100-2023214394-1534183)
  • 1 STK ploertendoder (PL1100-2023214394-1534177)
  • 1 STK stroomstootwapen (PL1100-2023214394-1533884)
  • 1 STK telefoontoestel (PL1100-2023214394-1535195, merk: Xiaomi)
  • 1 STK telefoontoestel (PL1100-2023214394-1533882, merk: Oppo)
[benadeelde 1]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 5.048,99, bestaande uit € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële en € 48,00 als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de post verlies arbeidsvermogen en de overige gevraagde immateriële kosten niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de gevorderde reis- en parkeerkosten;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.048,99, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
[benadeelde 3]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 5.571,25, bestaande uit € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële en € 571,25 als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de post studievertraging en de overige gevraagde immateriële kosten niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de gevorderde proceskosten (reiskosten);
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.571,25 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
[benadeelde 4]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.110,00, bestaande uit € 1.000,00 als vergoeding voor de immateriële en € 110,00 als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 4], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de schoenen niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de gevorderde reis- en parkeerkosten;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.110,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de zaak met parketnummer 15/184095-22.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2024.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Feit 1 (feit 1 van parketnummer 15/265182-23)hij op of omstreeks 2 oktober 2023 en/of 3 oktober 2023 te Westzaan, althans in Nederland (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], te weten
- het (meermaals) duwen, althans brengen van zijn, verdachtes penis in de kont en/of anus en/of bilspleet van die [benadeelde 1],
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte (terwijl hij, verdachte en die [benadeelde 1] in zijn, verdachtes slaapkamer waren en/of alleen thuis waren):
- die [benadeelde 1] haar handen en/of haar enkels heeft vastgebonden (met handboeien) en/of
- (vervolgens) die [benadeelde 1] in het gezicht heeft gekrabd en/of
- (vervolgens) die [benadeelde 1] meermaals tegen de kaak en/of wang, althans (met zijn vuist(en)) in het gezicht en/of de rug heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of
- (meermaals) tegen de rug en/of zij van die [benadeelde 1] heeft getrapt en/of
- een taser bij de rug en/of kont van die [benadeelde 1] heeft gehouden en/of (vervolgens) dreigend met voornoemde taser heeft geknetterd en/of
- (vervolgens) die [benadeelde 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd “ik ga je doodmaken” en/of “je luistert naar mij, als ik je kont in wil, dan ga ik je kont in”, “hou je bek anders zorg ik ervoor dat je niet meer gaat huilen” en/of
- met zijn, verdachtes penis, heen en weer is blijven gaan in de kont en/of anus en/of bilspleet van die [benadeelde 1] terwijl die [benadeelde 1] bleef aangeven dat het pijn deed en/of zij niet wilde en/of zij (tegelijkertijd) huilde, en (aldus) voor die [benadeelde 1] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon of durfde te onttrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 oktober 2023 te Westzaan, gemeente Zaanstad, met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], te weten
- het (meermaals) duwen, althans brengen van zijn, verdachtes penis in de kont en/of anus en/of bilspleet van die [benadeelde 1] en/of
- met zijn, verdachtes penis, heen en weer blijven gaan in de kont en/of anus en/of bilspleet van die [benadeelde 1] terwijl die [benadeelde 1] bleef aangeven dat het pijn deed en/of zij niet wilde en/of zij (tegelijkertijd) huilde.
Feit 2 (feit 2 van parketnummer 15/265182-23)hij op of omstreeks 7 augustus 2023 te Westzaan, althans in Nederland aan [benadeelde 1] heeft mishandeld door:
- met een mes en/of een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermaals) stekende bewegingen te maken in de richting van en/of te steken en/of te snijden in de (linker)(boven)been en/of de benen van [benadeelde 1] en/of
- (meermaals) (met zijn vuist) in en/of tegen het gezicht en/of de rug en/of de benen van die [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen.
Feit 3 (feit 3 van parketnummer 15/265182-23)hij op of omstreeks 6 september 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde 2] heeft mishandeld door (met kracht) met zijn (rechter)vuist en/of vuisten tegen de (linker)kaak en/of het gezicht van die [benadeelde 2] te slaan en/of te stompen.
Feit 4 (feit 4 van parketnummer 15/265182-23)hij op of omstreeks 10 oktober 2023 te Westzaan, gemeente Zaanstad een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (die tevens als zaklamp kan dienen), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Feit 5 (feit 5 van parketnummer 15/265182-23)hij op of omstreeks 10 oktober 2023 te Westzaan, gemeente Zaanstad een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder (van het merk Chaneac), voorhanden heeft gehad.
Feit 6 (feit 1 van parketnummer 15/093513-23)hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 6 juni 2022 te Hoorn, althans (telkens) in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 3], te weten het met zijn, verdachtes, penis vaginaal binnendringen in het lichaam van die [benadeelde 3] en/of het hebben van (vaginale) gemeenschap met die [benadeelde 3], en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het een en/of meermalen (terwijl hij, verdachte, en die [benadeelde 3] in zijn, verdachtes, slaapkamer waren en/of alleen thuis waren):
- vastpakken bij het lichaam van die [benadeelde 3] en/of
- op het bed duwen van die [benadeelde 3] en/of
- omdoen van (een) handboei(en) om de hand(en) en/of arm(en) van die [benadeelde 3] en/of
- uitkleden van die [benadeelde 3] en/of
- (aan het bed) vastmaken van de voet(en) en/of be(e)n(en) van die [benadeelde 3] en/of
- bij de keel pakken en/of dichtknijpen van de keel van die [benadeelde 3] en/of
- op het lichaam zitten en/of liggen van die [benadeelde 3] en/of
- slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde 3] en/of
- doorgaan met de seksuele handeling(en), terwijl het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat die [benadeelde 3] dat niet wilde en/of
- (aldus) voor die [benadeelde 3] (telkens) een zodanig bedreigende en/of overweldigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handeling(en) met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken.
Feit 7 (feit 2 van parketnummer 15/093513-23)hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 6 juni 2022 te Hoorn, althans (telkens) in Nederland, (telkens) [benadeelde 3] heeft mishandeld door voornoemde persoon een en/of meermalen:
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam en/of
- te trappen en/of te schoppen tegen het lichaam en/of
- bij de keel vast te pakken en/of de keel dicht te knijpen en/of
- tegen een muur en/of kast te duwen.
Feit 8 (feit 3 van parketnummer 15/093513-23)hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juni 2022 tot en met 25 juni 2022 te Hoorn en/of te Lutjebroek, gemeente Stede Broec, althans (telkens) in Nederland, (telkens) [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 3] (telkens)(via chat- en/of whatsappberichten) dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik ga je doodmaken hè ik zweer het je" (zie pagina 66 van het proces-dossier) en/of
- "Maar geen sigaretten. Want dan maak ik je wel echt dood" (zie pagina 73 van het proces-dossier) en/of
- "Bluf het en ik blaas je achterhoofd weg babey" (zie pagina 77 van het proces-dossier) en/of
- "Wil je kanker dood" (zie pagina 78 van het proces-dossier) en/of
- "Wil je kanker dood ofzo?" en/of "Beter kom je dit kanker weekend want ik zweer ik vermoord je" (zie pagina 86 van het proces-dossier) en/of
- "Ik maak je af hè" (zie pagina 115 van het proces-dossier), althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Feit 9 (feit 1 van parketnummer 15/169829-23)hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes meermaals, althans eenmaal, in te hebben gehakt en/of te hebben gestoken in en/of op de vingers, althans handen, van [benadeelde 4], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 10 (feit 2 van parketnummer 15/169829-23)hij op of omstreeks 7 september 2022 te Hoorn, althans in Nederland, [benadeelde 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 5] dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb een pistool, ik ga ze neerschieten, ik heb een hamer met een punt erop en ik steek ze neer!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bijlage 2: de bewijsmiddelen