ECLI:NL:RBNHO:2024:9885

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
24_1239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015 na ontruiming en verblijf buiten de gemeente

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser had op 17 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 21 februari 2024. De rechtbank behandelde het beroep op zitting op 17 september 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser ten tijde van de aanvraag op 21 juni 2023 geen ingezetene was van de gemeente Medemblik, aangezien zijn huurwoning op 13 april 2023 was ontruimd en hij sindsdien in Egypte verbleef. Eiser had eerder meerdere aanvragen ingediend en stelde dat de gemeente haar zorgplicht niet had nageleefd, wat leidde tot zijn verhuizing en dakloosheid. Hij verzocht om toewijzing van de verhuiskostenvergoeding op medische gronden.

De rechtbank concludeert echter dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de gevraagde voorziening, omdat het resultaat van de aanvraag (een verhuisvergoeding) niet meer kan worden bereikt. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens en is openbaar uitgesproken op 30 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Medemblik, verweerder

(gemachtigde: K. van Waarden en W. Lam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft verweerder de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding afgewezen.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 21 februari 2024 is verweerder bij deze afwijzing gebleven.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op zitting van 17 september 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en de gemachtigden van verweerder.

Standpunt verweerder

2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag moet worden afgewezen, omdat eiser ten tijde van de aanvraag op 21 juni 2023 geen ingezetene was van de gemeente [plaats 1] . Eisers huurwoning in [plaats 2] is op 13 april 2023 ontruimd, met als gevolg dat hij daar na die datum niet meer woonde. Eiser vermeldt in het door hem ondertekende en op 21 juni 2023 gedateerde Perspectiefplan dat hij in Egypte verbleef.

Standpunt eiser

3. Eiser stelt dat hij voor 21 juni 2023 meerdere keren een aanvraag heeft ingediend te weten op 27 oktober 2022, 10 november 2022, 4 en 29 januari 2023. Op 1 maart 2022 heeft hij de burgemeester om hulp gevraagd. De gemeente heeft een zorgplicht voor hun ingezetenen maar hier is al die tijd niet aan voldaan. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij genoodzaakt was te verhuizen door de langdurige straling van de 4G en 5G zendmasten vlakbij zijn huis. Hierdoor liep hij schade op aan zijn gezondheid. Hij had geen inkomsten meer, er ontstond een huurachterstand en zijn huis werd ontruimd op 13 april 2023. Zijn inboedel is toen verdwenen en hij werd dakloos. Eiser voert aan dat hij noodgedwongen kosten moest maken en die kosten heeft hij nog steeds. Hij verzoekt om toewijzing van de verhuiskosten zodat hij een nieuwe start kan maken en dit doet hij ook op medische gronden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij de gevraagde voorziening. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat eiser met het maken van het bezwaar en het indienen van het beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. Dat betekent dat er pas aanleiding is om het beroep inhoudelijk te beoordelen indien eiser daarbij een actueel en reëel belang heeft. [1]
5. Naar het oordeel van de rechtbank is met de ontruiming van de woning van eiser op 13 april 2023 en het verblijf van eiser buiten de gemeente [plaats 1] , naar eigen zeggen in het buitenland en thans zonder vaste verblijfplaats, het genoemd belang komen te ontvallen. Het resultaat (een verhuisvergoeding) kan immers niet meer worden bereikt. Dit betekent dat in deze zaak geen procesbelang meer aanwezig is en komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is op grond van bovenstaande overwegingen niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.