ECLI:NL:RBNHO:2024:9877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
24/311
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten inkomstenbelasting en procesbelang

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van inkomstenbelasting, die zij hadden ingediend op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, met als argument dat de heffingskorting die aan eiser was toegekend, als inkomen werd gezien en verrekend met de ontvangen uitkering. De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig waren.

Eisers ontvangen sinds 30 maart 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet, ter aanvulling op een WAO-uitkering. Voor het jaar 2022 diende eiseres een bedrag van € 180,00 aan inkomstenbelasting te betalen, terwijl eiser een teruggave van € 667,00 ontving. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de belastingkosten werd afgewezen, ondanks erkenning van een fout door verweerder. De rechtbank moest beoordelen of eisers nog procesbelang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.

De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is, omdat de kosten van € 180,00 door een gecorrigeerde aanslag van de Belastingdienst zijn komen te vervallen. Hierdoor is er geen belang meer bij de beoordeling van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, maar verweerder moet wel het griffierecht en proceskosten aan eisers vergoeden, omdat de fout pas tijdens de beroepsprocedure is hersteld. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 1.750,00 voor de gemachtigde van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigden: P. Kamp en F.D. Colenbrander),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk

(gemachtigde: C. van Bodegom en P. Stut).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van inkomstenbelasting van eisers op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 november 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers ontvangen sinds 30 maart 2016 een uitkering op grond van de Pw, als aanvulling op een WAO [1] -uitkering van eiseres. De uitkering vult het inkomen aan tot de norm geldend voor gehuwden.
3. Over het jaar 2022 moet eiseres een bedrag van € 180,00 inkomstenbelasting betalen aan de Belastingdienst. Eiser krijgt een bedrag van € 667,00 terug wegens algemene heffingskorting minstverdienende partner. Dit bedrag van € 667,00 is door de Belastingdienst verrekend met een nog openstaande schuld bij de Belastingdienst.
4. Eiseres heeft bijzondere bijstand voor het bedrag van € 180,00 aangevraagd.
5. Verweerder heeft erkend dat het bedrag van € 180,00 is ontstaan door een fout van verweerder. Door verweerder is de aanvraag bijzondere bijstand wel afgewezen, omdat de aan eiser toegekende heffingskorting minstverdienende partner wordt gezien als inkomen, die verrekend mag worden met de ontvangen Pw-uitkering. Verweerder ziet af van haar bevoegdheid om dit bedrag terug te vorderen, maar verstrekt de bijzondere bijstand daarom niet.
6. Eisers hebben in bezwaar aangevoerd dat als er een correcte berekening was gemaakt van de brutering, er geen terugvordering was geweest. Daarnaast heeft eiser door de interne verrekening bij de Belastingdienst niet daadwerkelijk kunnen beschikken over de teruggave.
7. Verweerder is bij het oorspronkelijke besluit gebleven. In het bestreden besluit is vermeld dat separaat een gecorrigeerde jaaropgave wordt verstrekt.
8. Tijdens de beroepsprocedure is door verweerder een gecorrigeerde jaaropgave verstrekt. Ook is – op verzoek van de rechtbank – door eisers een nihilaanslag van de Belastingdienst overgelegd van 20 juni 2024 ten bedrage van € 180,00.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
9. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of eisers nog voldoende procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2020 [2] , is slechts van procesbelang sprake als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
10. Naar het oordeel van eisers blijft er – zolang verweerder deze werkwijze hanteert – een procesbelang. In het beroepschrift is door eisers uiteengezet dat zij het niet eens zijn met de wijze waarop verweerder de rekenregels ten aanzien van de uitvoering van de bijstand toepast.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Deze beroepsprocedure is gericht op de afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van € 180,00. Door verweerder is, onder meer in de rapportage afwijzing bijzondere bijstand, erkend dat verweerder de heffingskorting onjuist heeft toegepast. Verweerder heeft de € 180,00 verrekend met de niet teruggevorderde € 677,00. Vervolgens zijn de kosten van € 180,00 door de aangepaste aanslag van de Belastingdienst komen te vervallen.
12. Eisers hebben aangegeven het niet eens te zijn met de verrekening, maar met het vervallen van de aanslag van € 180,00 is er geen sprake meer van een verrekening. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand, omdat de kosten zich niet (meer) voor doen.
13. Het beroep dient, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank dan ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Verweerder moet wel het griffierecht aan eisers vergoeden, omdat verweerder de administratieve fout pas gedurende de beroepsprocedure heeft hersteld. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten.Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,00, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,00 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,00 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.