Geschil9.In geschil is of verweerder het verzoek om ambtshalve herziening en het teruggaveverzoek terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Voorts staat de door eiser verdedigde schadevergoeding ter discussie.
10. Eiser beroept zich op het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Hij heeft in dat verband naar voren gebracht dat dit beginsel is geschonden en dat het EU-recht voorschrijft dat een geschil op dat punt aan een rechter moet kunnen worden voorgelegd. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van verweerders beslissingen alsmede vernietiging van de uitspraken op bezwaar van 16 april 2020 en herroeping van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
11. Ten aanzien van de beslissing van 24 september 2021 heeft verweerder aangevoerd dat deze beslissing niet vatbaar is voor bezwaar of beroep. Verweerder stelt zich voor wat betreft het besluit van 13 oktober 2021 op het standpunt dat aan een aanvraag tot teruggaaf van bpm op grond van artikel 14a, tweede lid, van de Wet bpm voorwaarden en beperkingen zijn verbonden, zoals neergelegd in het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (UB bpm) en dat aan die voorwaarden niet is voldaan. Voor toekenning van een schadevergoeding ziet verweerder geen reden. Verweerder concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het beroep.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot verweerders beslissing van 24 september 2021
13. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb luidt als volgt:
“Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.”
Artikel 26, eerste lid, van de AWR (tekst geldend met ingang van 1 januari 2013) luidt als volgt:
“1. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.”
14. De beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering is geen belastingaanslag en evenmin een in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening. Ook is een dergelijke beslissing niet in de AWR aangeduid als een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit betekent dat het gesloten rechtsmiddelenstelsel van de AWR aan een inhoudelijke behandeling door de belastingrechter van de grieven van eiser tegen de weigering de naheffingsaanslag bpm en de boetebeschikking ambtshalve te verminderen in de weg staat. Verweerder dient dan ook te worden gevolgd in zijn standpunt dat het beroep voor zover het betrekking heeft op de beslissing van 24 september 2021 niet-ontvankelijk is.
Met betrekking tot verweerders beslissing van 13 oktober 2021
15. In artikel 4b, eerste lid, onder a en onder c, van het UB bpm is de voorwaarde gesteld, dat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en blijkens de registratie in het buitenlandse kentekenregister niet wordt aangemerkt als motorrijtuig bestemd voor sloop of motorrijtuig dat wacht op keuring en dat een aanvraag tot teruggaaf van belasting (ex artikel 14a, tweede lid, van de Wet bpm) moet worden gedaan binnen dertien weken na het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer in Nederland feitelijk ter beschikking staat van de in
Nederland wonende natuurlijke persoon.
16. Eiser heeft niet betwist dat hij voor het laatst op 12 augustus 2018 de feitelijke beschikking had over het betreffende motorrijtuig. Daarom had een aanvraag teruggaaf van de betaalde belasting binnen dertien weken na die datum moeten worden gedaan. Dat is niet gedaan. Eerst op 12 maart 2021 en 30 september 2021 heeft eiser zich met dergelijke verzoeken tot verweerder gericht. Dat is niet binnen de van toepassing zijnde wettelijke termijn. Voorts heeft verweerder ter zitting onbetwist gesteld dat de auto ten tijde van het verzoek nog steeds in Nederland was geregistreerd. Voor zover het beroep ziet op de afwijzing van het teruggaveverzoek is het dan ook ongegrond.
Met betrekking tot beide beslissingen van verweerder
17. Het betoog van eiser dat een gestelde schending van het Unierecht hoe dan ook ter toetsing aan een rechter moet kunnen worden voorgelegd vindt geen steun het recht. De opgelegde naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn immers onderwerp geweest van een door eiser geëntameerd geding. Dat eiser daarbij op formele gronden niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar betekent niet dat hij zijn standpunt niet aan een rechter heeft kunnen voorleggen. Het door eiser bedoelde recht is niet zodanig absoluut dat daaraan geen termijnen kunnen worden gesteld.
Met betrekking tot de schadevergoedingsverzoeken
18. Met betrekking tot eisers op artikel 8:73 (oud) van de Awb gestoelde verzoek om vergoeding van door hem geleden schade, merkt de rechtbank op dat voor de toekenning daarvan er sprake moet zijn van een onrechtmatig besluit, waardoor de gestelde schade is veroorzaakt. Zoals hiervoor overwogen, is de naheffingsaanslag thans rechtens onaantastbaar en deze kan dus in deze procedure niet worden aangemerkt als een onrechtmatig besluit. Nu ook het beroep ten aanzien van het teruggaveverzoek ongegrond is kan een verzoek om schadevergoeding reeds daarom niet worden toegewezen.
19. Ter zitting heeft eiser een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn.
20. De rechtbank neemt bij de beoordeling van dit verzoek het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, als uitgangspunt. Daaruit volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. 21. Het ter behandeling als beroep doorgezonden bezwaar is door verweerder op
4 november 2021 ontvangen. De rechtbank doet op 2 oktober 2024 uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak met afgerond 11 maanden overschreden
22. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen op grond waarvan het verzoek moet worden afgewezen.
23. Aan hetgeen eiser of althans diens advocaat-gemachtigde bij het indienen van zijn verzoeken en andere geschriften dan wel in de beroepsfase heeft aangevoerd kan de conclusie worden ontleend dat hij of althans zijn gemachtigde had kunnen en moeten weten dat de verzoeken niet konden slagen. Het simpelweg lezen van de hierboven aangehaalde wetsteksten had daartoe volstaan. Het betoog inzake het ‘Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel’ maakt dat niet anders. Deze grief ziet immers op de thans rechtens onaantastbare naheffingsaanslag en de boetebeschikking en mist relevantie in deze procedure. Eiser en diens advocaat-gemachtigde kan dan ook met recht worden verweten dat eiser zijn standpunten in beroep tegen beter weten in heeft ingenomen. Van voor immateriële schadevergoeding kwalificerende spanning en frustratie kan in een dergelijk geval – ondanks het tijdsverloop – geen sprake zijn. Voor een eiser te verwijten misbruik van recht, zoals door verweerder ter zitting verdedigd en waaraan andere juridische consequenties kunnen worden verbonden, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.