3.3.2Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling ter zitting het volgende vast.
Op 11 april 2023 omstreeks 10:30 uur is de verdachte naar het politiebureau in Grootebroek gegaan. Hij maakte melding van de vermissing van zijn echtgenote [het slachtoffer] .
Op 12 april 2023 meldde getuige [getuige 1] , de werkgeefster van [het slachtoffer] , zich bij de politie en vertelde zich zorgen te maken over [het slachtoffer] . Zij was namelijk zonder bericht niet op haar werk verschenen. Diezelfde dag heeft de politie contact gezocht met onder meer de moeder van [het slachtoffer] , die zei haar dochter al enkele dagen niet te hebben gesproken. Ook is er op die dag contact gezocht met [getuige 2] , een man die [het slachtoffer] had leren kennen en op wie [het slachtoffer] verliefd was geworden. [getuige 2] verklaarde aan de politie dat hij op 9 april 2023 voor het laatst via WhatsApp contact met [het slachtoffer] heeft gehad. De politie startte daarom een onderzoek en heeft vanaf 12 april 2024 omstreeks 15:20 uur de woning van de verdachte en [het slachtoffer] geobserveerd. Om 18:40 uur werd gezien dat de verdachte iets gebukt naar de op de oprit geparkeerde [personenauto] liep en iets voortduwde. Vervolgens bewoog de auto en de auto zakte iets naar beneden. De verdachte sloot daarna de achterklep van de auto en liep weg met een kar of kruiwagen. Om 18:45 uur reed de verdachte in de auto weg. Om 19:18 uur keerde hij terug bij de woning. Omstreeks 20:19 uur heeft de politie de woning, de schuur en de auto doorzocht. Omstreeks 21:40 uur vonden zij een lichaam in de kofferbak van de [personenauto] . Op basis van DNA-verwantschapsonderzoek is geconcludeerd dat de overleden persoon [het slachtoffer] kan zijn.
Er is een neuropathologisch onderzoek verricht. De conclusie van dat onderzoek, opgenomen in het rapport van 5 september 2023, is als volgt: het onderzoek van de hersenen toont kort voorafgaande aan en/of in het kader van het overlijden opgetreden hypoxische/ischemische beschadiging van ganglioncellen (de rechtbank begrijpt: hersenschade door zuurstoftekort). Er werden geen aanwijzingen voor traumatische hersenbeschadiging en geen ziekelijke veranderingen aangetroffen.
De forensisch patholoog heeft in het rapport van 23 oktober 2023 vastgesteld dat het lichaam van [het slachtoffer] brandschade had. De huid van de hals toonde uitgesproken brandschade. De brandschade heeft het letselonderzoek bemoeilijkt. Rond de mond en aan de lippen waren oppervlakkige huidbeschadigingen. Verder waren er bloeduitstortingen en slijmvliesbeschadigingen aan de linker mondhoek en in het mondslijmvlies van de lippen. De neus toonde een oppervlakkige huidbeschadiging en bloeduitstorting (bij een intact neusbeen). Het letsel aan de neus en mond is volgens de deskundige het gevolg van stomp botsende, schavende en/of (met de handen of een structuur) (samen)drukkende krachtinwerking. In het slijmvlies van het slokdarmhoofd was een bloeduitstorting ter hoogte van de rechter onderste hoorn van het schildkraakbeen. Dit letsel is volgens de deskundige het gevolg van stomp botsende, (samen)drukkende en/of toesnoerende krachtinwerking. Verder waren er oppervlakkige huidbeschadigingen en bloeduitstortingen aan de achterzijde van de schouders, stuit en ledematen. Ook waren er bloeduitstortingen in de hoofdhuid. Het letsel aan de romp en de bloeduitstortingen op het hoofd zijn volgens de deskundige ontstaan door stomp botsende krachtinwerking (zoals slagen, stoten of vallen). Er waren geen schedelbreuken of zichtbare traumatische afwijkingen in de schedelholte en bij het gedetailleerd neuropathologisch onderzoek werden geen aanwijzingen voor traumatische hersenbeschadiging aangetroffen. Het overlijden kan op basis van de krachtinwerking op het hoofd niet verklaard worden. Uit het aanvullend bericht, waarin de forensisch patholoog aanvullende vragen heeft beantwoord, blijkt dat de schedelhuid bloeduitstortingen toonde ter hoogte van het achterhoofd.
De conclusie van deze deskundige is dat het overlijden van [het slachtoffer] kan worden verklaard als gevolg van (samendrukkende) krachtinwerking ter hoogte van de neus en mond (en romp) en/of hals. Een andere oorzaak van het overlijden is niet gebleken. Er waren geen aanwijzingen dat [het slachtoffer] nog in leven was ten tijde van de brand.
De telefoon van [het slachtoffer] is onderzocht en hieruit is gebleken dat er na 9 april 2023 om 15:05 uur alleen nog berichten, telefoontjes en e-mails zijn binnengekomen, maar dat er geen uitgaande activiteiten meer zijn geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij op 9 april 2023 in de avond een woordenwisseling heeft gehad met [het slachtoffer] en haar telefoon toen heeft afgepakt. De aanleiding zou volgens de verdachte zijn geweest dat [het slachtoffer] met [getuige 2] zat te appen. Getuige [getuige 3] , de zoon van verdachte, heeft een woordenwisseling gehoord en bevestigde dat er ’s avonds een ruzie heeft plaatsgevonden tussen zijn ouders. De verdachte heeft gezegd dat [het slachtoffer] op 10 april 2023 in de ochtend de woning heeft verlaten en naar de schuur is gegaan. De verdachte is toen achter haar aan gegaan en is de schuur binnengelopen. De verdachte heeft verklaard dat [het slachtoffer] in de schuur is komen te overlijden.
3.3.3Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Scenario van de verdachte
De verdachte is meermalen bij de politie verhoord en heeft ook ter terechtzitting verklaard over wat er volgens hem heeft plaatsgevonden in de schuur. In de kern komt dit op het volgende neer. De verdachte heeft [het slachtoffer] van achteren bij haar middel vastgepakt waarna [het slachtoffer] zich los wilde rukken. Hierdoor zijn de verdachte en [het slachtoffer] in een worsteling terecht gekomen en op de betonnen vloer gevallen. [het slachtoffer] is volgens de verdachte voorover op haar gezicht gevallen, de verdachte viel op haar en heeft haar vervolgens omgedraaid. Daarna realiseerde de verdachte zich dat [het slachtoffer] niet meer bewoog en niet meer reageerde. Hij heeft nog geprobeerd haar mond-op-mondbeademing te geven en is enige tijd op haar lichaam blijven liggen. De verdediging stelt dat niet kan worden uitgesloten dat [het slachtoffer] is komen te overlijden als gevolg van de val, onjuiste mond-op-mondbeademing of het op het lichaam van [het slachtoffer] liggen door de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de wijze waarop [het slachtoffer] is overleden om meerdere redenen terzijde moet worden geschoven. Zij licht dit hieronder toe.
De verdachte heeft in verschillende verhoren bij de politie en tijdens de zitting verklaringen afgelegd over wat er precies in de schuur is gebeurd. Wanneer deze verklaringen worden vergeleken valt op dat ze van elkaar verschillen. De resultaten van het forensisch pathologisch onderzoek en het neuropathologisch onderzoek naar de doodsoorzaak van het slachtoffer passen echter bij geen van de door verdachte beschreven scenario’s.
Zo heeft de verdachte verklaard dat het slachtoffer voorover op haar gezicht op de betonnen vloer is gevallen en dat haar gezicht bloedde. In het forensisch pathologisch rapport staat geen letsel beschreven dat bij dit scenario past. De huidbeschadigingen aan de mond en neus waren oppervlakkig en in het rapport wordt niet gesproken van een open wond of bloedverlies. Uit het aanvullend bericht van de deskundige blijkt dat de schedelhuid bloeduitstortingen toonde ter hoogte van het achterhoofd, en dus blijkbaar niet aan de voorzijde van het hoofd. De verklaring van de verdachte komt op dit punt dus niet overeen met de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek.
De verdediging heeft erop gewezen dat de forensisch patholoog in een rapportage heeft vermeld: ‘De krachtinwerking op het hoofd kan aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen’ en aan de hand daarvan bepleit dat de door verdachte beschreven val aanleiding kan hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen. De rechtbank stelt vast dat voornoemd citaat uitsluitend in het
voorlopigrapport forensisch pathologisch onderzoek van 15 april 2023 staat opgenomen. Dit betreft dus een voorlopig rapport, met uitdrukkelijk voorlopige interpretaties en conclusies. In dezelfde alinea als voornoemd citaat staat vermeld dat een gedetailleerd neuropathologisch onderzoek zal volgen. Dat onderzoek is vervolgens ook verricht en de resultaten daarvan, gerapporteerd op 5 september 2023, zijn door de forensisch patholoog betrokken in haar definitieve rapport van 23 oktober 2023. De forensisch patholoog heeft in dat rapport geconcludeerd dat het overlijden op basis van de krachtinwerking op het hoofd niet verklaard kan worden. De rechtbank ziet in het definitieve rapport van de forensisch patholoog geen aanwijzingen voor een val die heeft geleid tot bewustzijnsverlies.
Daarnaast stelt de verdediging dat het letsel aan de mond en neus kan worden verklaard door de mond-op-mondbeademing die de verdachte heeft gegeven. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij daarbij alleen de neus van het slachtoffer korte tijd heeft dichtgeknepen en lucht in de mond van [het slachtoffer] heeft geblazen. Volgens de forensisch patholoog is het letsel aan neus en mond echter het gevolg van stomp botsende, schavende en/of (met de handen of een structuur) (samen)drukkende krachtinwerking en was er ook inwendig letsel (bloeduitstortingen en slijmvliesbeschadigingen aan het mondslijmvlies van de lippen). De rechtbank stelt vast dat dat niet past bij de door de verdachte beschreven toedracht.
In het slijmvlies van het slokdarmhoofd was een bloeduitstorting ter hoogte van de rechter onderste hoorn van het schildkraakbeen. Dit letsel is volgens de forensisch patholoog het gevolg van stomp botsende, (samen) drukkende en/of toesnoerende krachtinwerking. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij even aan de hals van het slachtoffer heeft gevoeld of er een hartslag was. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de verdachte geen verklaring biedt voor het letsel dat is vastgesteld. De verdediging heeft nog de mogelijkheid geopperd dat het letsel bij het slachtoffer kan zijn ontstaan door de seks die het slachtoffer de avond voor haar dood met de verdachte heeft gehad. De verdachte heeft hierover zelf echter geen enkele verklaring afgelegd tijdens zijn verhoren en deze mogelijkheid is pas ter terechtzitting door de raadslieden naar voren gebracht. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten voor dit scenario. Dit scenario acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij enige tijd op het slachtoffer is blijven liggen en mogelijk toen per ongeluk haar de adem heeft ontnomen. Dat sprake is geweest van het per ongeluk smoren van [het slachtoffer] (dat wil zeggen: het afsluiten van de ademwegen door (samen)drukkende krachtinwerking op de mond en neus) acht de rechtbank uitgesloten. De forensisch patholoog heeft namelijk uitgelegd dat het veroorzaken van het overlijden door smoren vereist dat de mond en neus minutenlang aangehouden afgesloten blijven. De rechtbank ziet niet in hoe de verdachte dat per ongeluk zou kunnen hebben bewerkstelligd door op het slachtoffer te liggen. Bovendien heeft de verdachte in de politieverhoren verklaard dat hij over het slachtoffer heen heeft gelegen met zijn hoofd naast het hoofd van het slachtoffer en dus niet op haar mond en neus. Ook past het aangehouden afsluiten van mond en neus niet bij het door de verdediging geopperde verkeerd uitvoeren van de mond-op-mondbeademing. De verdachte heeft immers bij de politie en tijdens de zitting verklaard dat hij drie keer lucht in haar mond blies en daarna haar neus weer los liet. Dat sprake is geweest van versmachting (dat wil zeggen een drukkende krachtinwerking op de borstkas waardoor de ademhalingsbeweging wordt belemmerd) past naar het oordeel van de rechtbank evenmin bij de conclusie van de forensisch patholoog dat het overlijden van [het slachtoffer] kan worden verklaard door een krachtinwerking ter hoogte van de neus en mond (en romp) en/of hals.
In de tweede plaats is van belang dat de verdachte over de door hem gestelde toedracht voortdurend (tot en met de zitting) wisselend heeft verklaard op meerdere punten. Hij verklaarde onder meer wisselend over:
- de wijze waarop hij het slachtoffer heeft vastgepakt,
- hoe stevig hij haar heeft vastgepakt (‘hartstikke stevig’, ‘lichtjes’),
- het moment waarop hij op haar lichaam heeft gelegen (of dat voor of na de poging tot mond-op-mondbeademing was),
- hoe lang hij op haar lichaam heeft gelegen (een halve minuut, vijf minuten, 10 minuten, 10 a 15 minuten),
- de positie waarin hij op/bij haar lichaam heeft gelegen,
- waar op haar lichaam hij bloed heeft gezien en
- op welk moment hij dat bloed zag.
Bovendien is het opvallend dat de verdachte na het overlijden van [het slachtoffer] geen hulpdiensten heeft ingeschakeld en aan iedereen deed voorkomen alsof zij hem had verlaten voor een andere man. Hij heeft niet direct verteld dat haar overlijden een ongeluk was. Sterker nog, in zijn eerste twee verhoren heeft hij volgehouden dat hij niet wist waar [het slachtoffer] was en niet wist wat er met haar was gebeurd. In het tweede verhoor suggereerde hij dat een ander, mogelijk [getuige 2] , verantwoordelijk was voor haar verdwijning. Ook in het derde verhoor ontkende de verdachte aanvankelijk iedere betrokkenheid bij de dood van [het slachtoffer] . Pas toen hij werd geconfronteerd met camerabeelden die de politie op 12 april 2023 van zijn woning had gemaakt verklaarde de verdachte dat hij ‘dit allemaal niet wilde’, dat hij spijt heeft, dat [het slachtoffer] thuis had moeten blijven, dat hij in paniek is geraakt, omdat hij haar kwijt zou raken en dat het ‘in een opwelling’ gebeurde. Pas in het vierde verhoor vertelde hij voor het eerst over een val in de schuur. De rechtbank heeft de verdachte op de terechtzitting geconfronteerd met deze wisselende verklaringen, en de verdachte heeft daar geen overtuigende verklaring voor kunnen geven.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de verklaring van de verdachte ten aanzien van de vraag hoe het slachtoffer is overleden niet geloofwaardig acht.
Tussenconclusie
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot de conclusie dat de verdachte in de ochtend van 10 april 2023 achter het slachtoffer de schuur is ingegaan en dat zij overleden is toen de verdachte ook in de schuur was. Er was op dat moment verder niemand in de schuur aanwezig. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van (samendrukkende) krachtinwerking ter hoogte van de neus, mond en hals. De rechtbank concludeert dat verdachte deze krachtinwerking moet hebben uitgeoefend. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank de verklaring van verdachte over hoe het slachtoffer zou zijn komen te overlijden ongeloofwaardig.
Juridisch kader
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als moord (het impliciet primair tenlastegelegde) of als doodslag (het impliciet subsidiair tenlastegelegde).
Voor een bewezenverklaring van moord moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De verdachte moet zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Vrijspraak moord (impliciet primair tenlastegelegde)
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte van tevoren het plan heeft gemaakt om zijn echtgenote van het leven te beroven en dat hij voorafgaand aan of tijdens zijn handelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord.
Bewezenverklaring doodslag (impliciet subsidiair tenlastegelegde)
Voor een bewezenverklaring van doodslag moet de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen. ‘Voorwaardelijk opzet’ is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Vol opzet is een hogere gradatie van opzet dan voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zulke handelingen heeft verricht dat hij daarmee vol opzet moet hebben gehad op de dood van het slachtoffer. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft door een (samendrukkende) krachtinwerking ter hoogte van in ieder geval de neus, mond en hals de zuurstoftoevoer naar de hersenen van het slachtoffer gedurende langere tijd afgesloten waardoor het slachtoffer is overleden. Het langdurig blokkeren van de zuurstoftoevoer door het afsluiten van de mond en neus is niet iets wat de verdachte per ongeluk kan hebben gedaan. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen, kan het niet anders dan dat verdachte vol opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank acht de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.3.4Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling ter zitting het volgende vast.
De verdachte heeft vanaf het moment dat het slachtoffer is overleden verschillende handelingen met het stoffelijk overschot verricht, zoals onder meer blijkt uit zijn eigen verklaring. Op 10 april 2023 heeft de verdachte het lichaam van [het slachtoffer] in een kruiwagen in de schuur gezet en het afgedekt met een zeil. Omstreeks 22:00 uur diezelfde dag heeft de verdachte de kruiwagen met daarin het lichaam van [het slachtoffer] de tuin ingereden. Vervolgens heeft hij benzine uit de schuur gepakt en dit over haar heen gegooid. Daarbij heeft hij twee doeken gedrenkt in benzine, waarbij hij één doek over haar lichaam heeft gelegd en de andere doek in haar mond heeft gestopt. De verdachte heeft geprobeerd het vuur aan te steken, eerst met een lucifer en daarna met een aansteker. De lucifers heeft hij in de kruiwagen gegooid. Op dat moment is volgens de verdachte een grote steekvlam ontstaan. Dit duurde maar kort. De verdachte zag dat zijn zoon, getuige [getuige 3] , door zijn slaapkamerraam naar buiten keek. Toen het vuur was gedoofd heeft de verdachte de kruiwagen met daarin het lichaam van [het slachtoffer] verder de tuin ingereden om haar lichaam te laten afkoelen. Daartoe heeft hij nog wat aarde over haar heen gegooid. Nadat het lichaam was afgekoeld heeft hij de kruiwagen met daarin het lichaam van [het slachtoffer] weer de schuur ingereden. Vervolgens heeft hij haar lichaam weer afgedekt met een zeil. De verdachte heeft in de schuur nog een paar bakjes azijn neergezet in verband met de geur van de brand.
Op 12 april 2023 rond 15:20 uur heeft de politie de verdachte onder observatie genomen. Uit de beschrijving van de camerabeelden van de voorzijde van de woning, is gebleken dat de verdachte om 17:48 uur een kliko (vuilnisbak) tussen de auto en de muur van zijn woning heeft gezet. Vervolgens heeft hij de kofferbak van de auto geopend en verdween hij uit beeld. Om 18:40 uur werd gezien dat de verdachte iets gebukt naar de op de oprit geparkeerde [personenauto] liep en iets voortduwde. Vervolgens bewoog de auto en de auto zakte iets naar beneden. De verdachte sloot daarna de achterklep van de auto en liep weg met een kar of kruiwagen. Om 18:45 uur reed de verdachte in de auto weg. Om 19:18 uur arriveerde de auto weer bij de woning en de verdachte stapte uit de auto.
De verdachte heeft gezegd dat hij omstreeks 18:30 uur de kruiwagen met daarin het lichaam van [het slachtoffer] uit de schuur heeft gehaald en naar zijn auto heeft gereden. Hij heeft een kliko naast de auto gezet om het zicht te ontnemen. De verdachte verklaarde dat hij het lichaam van [het slachtoffer] in de kofferbak heeft gelegd. Daarna is hij met de auto weggereden naar het terrein van de voetbalvereniging [naam vereniging] . Volgens de verdachte waren daar te veel mensen aanwezig. Hij is toen met de auto weggereden en teruggekeerd naar zijn woning met het lichaam van [het slachtoffer] in de kofferbak. Omstreeks 21:40 uur diezelfde dag werd het lichaam van [het slachtoffer] door de politie gevonden in de kofferbak van de [personenauto] die stond geparkeerd op het oprit van de woning.
3.3.5Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het onttrekken van een lijk aan nasporing, als bedoeld in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen. Daarvan is sprake zodra die handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm of naar opgave van de verdachte erop zijn gericht te voorkomen dat anderen het lijk waarnemen. Hoe lang die handelingen gaande zijn en of zij ertoe leiden dat het lijk definitief aan elke waarneming wordt onttrokken doet niet ter zake
.
Oogmerk
De verdediging heeft gesteld dat de handelingen die de verdachte ten aanzien van het stoffelijk overschot heeft verricht vanaf het moment dat het slachtoffer is overleden, tot doel hadden (de in de ogen van de verdachte juiste) omstandigheden in het leven te roepen om te komen tot zelfmoord in de nabijheid van het lichaam van [het slachtoffer] . Zijn oogmerk was niet om het overlijden van het slachtoffer of de oorzaak daarvan te verhullen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
De verdachte heeft meerdere keren verklaard dat hij vanaf het moment dat zijn vrouw was overleden maar één ding aan zijn hoofd had, te weten het plegen van zelfmoord. Na het overlijden van zijn echtgenote heeft het echter nog bijna drie dagen geduurd voordat hij werd aangehouden door de politie en in die periode heeft hij geen poging tot zelfmoord gedaan.
In die drie dagen heeft de verdachte wel alles in werking gesteld om iedereen te laten denken dat het slachtoffer is weggelopen na een ruzie. Zelfs nadat hij door de politie was aangehouden, bleef hij iedere betrokkenheid bij haar dood ontkennen en heeft hij nog de suggestie proberen te wekken dat een ander verantwoordelijk zou kunnen zijn voor haar overlijden.
Verder heeft de verdachte in die periode van drie dagen dingen gedaan die niet goed lijken te passen bij het voornemen om op korte termijn zijn leven te beëindigen. Op 11 april 2023 is de verdachte naar de politie gegaan om zijn echtgenote als vermist op te geven en deed hij boodschappen in de supermarkt. Ook heeft de verdachte een lijstje gemaakt met abonnementen en afspraken die opgezegd dan wel geannuleerd moesten worden. Op dat lijstje stonden alleen abonnementen en afspraken van [het slachtoffer] . Een lijstje met abonnementen of afspraken voor hemzelf ontbreekt. Verder heeft de verdachte bij de werkgever een jaaropgave van [het slachtoffer] opgevraagd ten behoeve van het doen van belastingaangifte. Met familieleden besprak hij in die dagen de mogelijkheid van een nieuwe liefdesrelatie via een datingsite. De spijkerbroek die hij droeg op het moment dat [het slachtoffer] om het leven kwam, bewaarde hij naar eigen zeggen om later te kunnen gebruiken als klusbroek. De kofferbak van de [personenauto] heeft de verdachte eerst met dekens bekleed zodat er geen bloed in kwam, vertelde hij de politie. Dit zijn in de ogen van de rechtbank geen handelingen van iemand die op korte termijn zijn leven wil beëindigen, maar handelingen van iemand die kennelijk een toekomst voor zich ziet.
De rechtbank ziet verder in het dossier, afgezien van de verklaringen van de verdachte achteraf, ook geen andere indicaties dat de verdachte bezig was om zijn leven op korte termijn te beëindigen. De rechtbank acht het scenario dat hij de ten laste gelegde handelingen ten aanzien van het lichaam van [het slachtoffer] heeft verricht om te komen tot zelfmoord, dan ook niet geloofwaardig. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De rechtbank kan de handelingen van verdachte, zoals hiervoor onder 3.3.4 uitgebreid weergegeven, niet anders uitleggen dan dat de verdachte daarmee het overlijden van het slachtoffer heeft willen verbergen. Daarbij is onder meer van belang dat de verdachte het slachtoffer dagenlang in een kruiwagen in de schuur heeft afgedekt met een zeil, de geur heeft geprobeerd te maskeren met bakjes azijn, het lichaam heeft geprobeerd te verbranden door het te besprenkelen met benzine en vervolgens in brand te steken en het lichaam heeft vervoerd in een auto met het plan om het ergens achter te laten. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het voorkomen dat anderen het lijk waarnemen, dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen.
Delictsbestanddelen ‘verbranden’ en ‘wegvoeren’
Onder ‘verbranden’ in de zin van artikel 151 Sr wordt door de Hoge Raad verstaan ‘het door vuur doen verteren, ook zonder dat sprake behoeft te zijn van een volledig tot as reduceren’. Het is volgens de Hoge Raad in strijd met het doel en strekking van deze bepaling als aan het begrip ‘verbranden’ een zodanig specifieke betekenis zou toekomen dat daaronder alleen is begrepen het volledig tot as reduceren van het lijk
.Een dergelijke beperkte uitleg is niet verenigbaar met de strekking van artikel 151 Sr als misdrijf tegen de openbare orde, gelet op het door de wetgever beoogde doel van ‘het behoud van lijken als bewijsmateriaal in strafzaken’ en met het, de kern van het delict weergevende, oogmerk om het overlijden te verhullen.Onder ‘wegvoeren’ in de zin van artikel 151 Sr wordt verstaan: het vervoeren naar een andere plaats.
De verdediging heeft aangevoerd dat het handelen van verdachte in een poging tot verbranding dan wel wegvoering is blijven steken. Daarbij wijst de verdediging erop dat het terrein van de voetbalvereniging [naam vereniging] geen afgelegen locatie was en dat de verdachte de auto met daarin het stoffelijk overschot van het slachtoffer weer heeft teruggebracht naar zijn woning.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Uit het hierboven aangehaalde arrest volgt dat voor verbranding niet is vereist dat het stoffelijk overschot volledig tot as is gereduceerd. Het gaat erom of de verbrandingshandeling het met artikel 151 Sr beoogde doel van het behoud van lijken als bewijsmateriaal kan doorkruisen. De verdachte heeft het lichaam van het slachtoffer in brand gestoken. Het lichaam van [het slachtoffer] vertoonde brandschade op vele plaatsen en in diverse intensiteiten. Voor de rechtbank is duidelijk dat daardoor het gebruik van het lichaam als bewijsmateriaal kan worden verhinderd en uit de overwegingen ten aanzien van feit 1 volgt dat het sporenonderzoek ook daadwerkelijk is bemoeilijkt door de verbranding. De verdachte heeft het lichaam van het slachtoffer op 12 april 2023 in de kofferbak van de auto gelegd en is vervolgens naar een andere locatie gereden. Daarmee is ook het bestanddeel wegvoeren bewezen. Het verbranden en wegvoeren van het lichaam zijn naar het oordeel van de rechtbank voltooid en dus kan er geen sprake zijn van een poging daartoe.
De rechtbank is in het licht van het vorenstaande van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.