ECLI:NL:RBNHO:2024:9654

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/15/330931 FT RK 22-485 HO
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de afkoelingsperiode in het kader van de WHOA

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, is op 3 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1]. Het verzoek betreft de verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] belangrijke vooruitgang heeft geboekt in de totstandkoming van een akkoord met haar schuldeisers. Dit blijkt onder andere uit het feit dat op 28 augustus 2024 een concept akkoord ter consultatie aan de stemgerechtigde schuldeisers is voorgelegd. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de Belastingdienst positief tegenover het voorstel staat, wat de kans op een succesvolle herstructurering vergroot.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de verlenging van de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming van [bedrijf 1] voort te zetten en om te voorkomen dat crediteuren incassomaatregelen nemen die de totstandkoming van het akkoord in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zijn bij de verlenging, aangezien een akkoord hen een hogere uitkering kan bieden dan in het geval van een faillissement. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode met vier maanden toegewezen, van 2 september 2024 tot 2 januari 2025, en heeft daarbij de voorwaarden voor de uitoefening van bevoegdheden door schuldeisers tijdens deze periode vastgesteld.

De beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
rekestnummer: C/15/330931 FT RK 22-485 HO
uitspraakdatum: 3 september 2024
beschikking op grond van artikel 376 lid 5 Faillissementswet (Fw) (verlenging afkoelingsperiode)
in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1],
gevestigd te [plaats],
hierna [bedrijf 1],
advocaat: mr. J. van den Dolder te Oud-Beijerland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking ex artikel 376 Fw van 2 mei 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • het tussentijds verslag van [bedrijf 1] van 13 juni 2024, met bijlagen;
  • het verzoekschrift strekkende tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Fw van 28 augustus 2024, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van mr. Van den Dolder van 29 augustus 2024, met een overzicht van de gerealiseerde liquiditeit tot en met 24 juli 2024 en de geprognotiseerde liquiditeit van augustus 2024 tot en met december 2024;
  • het e-mailbericht van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]) van 2 september 2024, met de mededeling dat zij zich terzake refereert aan het oordeel van de rechtbank.
1.2.
Gezien de inhoud van het verzoek en de referte van [bedrijf 2], is de rechtbank van oordeel dat het verzoek geen nadere mondelinge toelichting behoeft. De rechtbank zal op de stukken beslissen. De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek en de stellingen van [bedrijf 1]

2.1.
verzoekt de rechtbank om de afkoelingsperiode te verlengen voor een periode van vier maanden. Ter onderbouwing van het verzoek wordt onder meer het volgende aangevoerd.
2.2.
Sinds het gelasten van de initiële afkoelingsperiode heeft [bedrijf 1] belangrijke vooruitgang geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Zij heeft op 28 augustus 2024 het concept akkoord ter consultatie aan al haar stemgerechtigde schuldeisers voorgelegd. De schuldeisers zullen tot en met 13 september 2024 in de gelegenheid worden gesteld het voorstel te bestuderen en daarover vragen te stellen en eventuele bezwaren kenbaar te maken. Er zijn tot 28 augustus 2024 slechts enkelen reacties en vragen binnen gekomen waaronder voornamelijk aangaande hoogte van de vorderingen en vragen over het al dan niet zijn van MKB-schuldeiser. Met de Belastingdienst is nauw contact over het voorstel en zij heeft aangegeven positief tegenover het voorstel te staan. [bedrijf 1] is wellicht genoodzaakt één of meerdere (deel)geschillen voor te leggen aan de rechtbank middels een aspectenverzoek. Eind november 2024 kan desgewenst een homologatieverzoek worden gedaan. In december 2024 kan naar verwachting een homologatievonnis worden verkregen.
2.3.
Daarnaast zijn de belangen van de gezamenlijke schuldeisers volgens [bedrijf 1] gediend bij de afkoelingsperiode. In het akkoord zal een bedrag van EUR 701.093 toekomen aan de gezamenlijke schuldeisers. [bedrijf 1] is voornemens meer uit te keren dan de totale reorganisatiewaarde (van EUR 688.000). De reorganisatiewaarde is beduidend hoger dan de opbrengst die naar verwachting gerealiseerd kan worden bij vereffening van haar vermogen in faillissement. Dit zal echter enkel het geval zijn wanneer zij haar onderneming kan voortzetten en dit is ook waarop het verzoek tot (verlenging van de) afkoelingsperiode is gericht. In een faillissement zal slechts de fiscus een uitkering ontvangen. Ook de boedelkosten zullen aanzienlijk zijn in een faillissement, nog los van de gevolgen voor de werknemers. In het akkoord kunnen er ook uitkeringen worden gedaan aan de (overige) concurrente schuldeisers en MKB-crediteuren van 20%. De gezamenlijke schuldeisers zijn derhalve veel beter af in het akkoord onder de WHOA dan in een faillissement. De gezamenlijke schuldeisers worden niet in hun belangen geschaad door de verlenging van een afkoelingsperiode. De individuele schuldeisers zoals in het bijzonder de Belastingdienst worden evenmin in hun belangen geschaad. In het akkoordvoorstel zal de Belastingdienst een groot deel van de reorganisatiewaarde ontvangen, te weten EUR 556.315 (zijnde 49,5 %).
Een afkoelingsperiode voorkomt dat schuldeisers zich tijdens de afkoelingsperiode op vermogensbestanddelen zoals creditsaldi en voor de bedrijfsvoering essentiële zaken (zoals inventaris) kunnen verhalen. Een afkoelingsperiode bewerkstelligt ook dat leveranciers onder de lopende overeenkomsten blijven leveren en wordt voorkomen dat zij vleugellam wordt, aldus [bedrijf 1].

3.De beoordeling

Rechtsmacht en bevoegdheid
3.1.
Nu de rechtbank zich in het kader van deze akkoordprocedure buiten faillissement eerder (relatief) bevoegd heeft verklaard, is zij gelet op artikel 369 lid 8 Fw eveneens bevoegd kennis te nemen van het voorliggende verzoek.
Verlenging afkoelingsperiode
3.2.
[bedrijf 1] heeft tijdig, dat wil zeggen vóórdat de lopende afkoelingsperiode was verstreken, om verlenging van de afkoelingsperiode verzocht. [bedrijf 1] is dan ook ontvankelijk in haar verzoek. De rechtbank overweegt in dit verband dat voor een verlenging van de gelaste afkoelingsperiode niet noodzakelijk is dat zij over de verzochte verlenging beslist voordat de termijn van de eerder gelaste afkoelingsperiode is verstreken. Noodzakelijk en voldoende is dat voorafgaand aan het aflopen van de eerdere gelaste afkoelingsperiode een verzoek tot verlenging is ingediend. De rechtbank kan dan (bij toewijzing van het verzoek) de eerdere gelaste afkoelingsperiode verlengen, waarbij de verlenging direct aansluit op de eerdere gestelde termijn.
Belangrijke vooruitgang geboekt
3.3.
Ingevolge artikel 376 lid 5 Fw moet de rechtbank beoordelen of aannemelijk is gemaakt dat belangrijke vooruitgang is geboekt bij de totstandkoming van het akkoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bedrijf 1] dit voldoende aannemelijk gemaakt, hetgeen bijvoorbeeld volgt uit het feit dat [bedrijf 1] inmiddels het concept akkoord ter consultatie aan al haar stemgerechtigde schuldeisers heeft voorgelegd en dat de Belastingdienst heeft aangegeven positief tegenover het akkoord te staan.
Noodzakelijkheid en belangen schuldeisers
3.4.
Voorts is summierlijk gebleken dat verlenging van de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door [bedrijf 1] gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten. [bedrijf 1] heeft voldoende toegelicht dat nog steeds een dreiging van incassomaatregelen, zoals beslaglegging, door crediteuren bestaat waardoor de totstandkoming van een akkoord in gevaar kan komen..
3.5.
Ook is summierlijk gebleken dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] bij verlenging van de afkoelingsperiode zijn gediend. Uit de onderbouwde stellingen van [bedrijf 1] volgt dat – indien de herstructurering slaagt – een hogere uitkering aan schuldeisers zal volgen dan ingeval van een faillissement en dat een faillissement zonder totstandkoming van een akkoord waarschijnlijk onafwendbaar zal zijn.
3.6.
Daarnaast is duidelijk dat de schuldeisers niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad. Uit de door verzoekster overgelegde stukken, waaronder een recente liquiditeitsprognose, blijkt dat zij haar lopende verplichtingen kan voldoen gedurende de periode van de verzochte verlenging.
3.7.
De rechtbank zal het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode dan ook toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst toe het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw tot verlenging van de afkoelingsperiode met vier maanden, van 2 september 2024 tot 2 januari 2024, die inhoudt:
- dat elke bevoegdheid van schuldeisers tot verhaal op goederen die tot het vermogen van [bedrijf 1] behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van [bedrijf 1] bevinden, gedurende de (verlengde) afkoelingsperiode niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt voorbereid;
- dat de behandeling van een verzoek tot verlening van surseance van betaling, een eigen aangifte of een door een schuldeiser jegens [bedrijf 1] ingediend verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. de Valk, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. S. Boot, rechters en in aanwezigheid van mr. M.F. Backx, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.