ECLI:NL:RBNHO:2024:9507

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
11233573 \ VV EXPL 24-59
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ontruiming wegens overlast door huurder met psychische aandoening

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting Parteon, in kort geding de ontruiming van een huurwoning vanwege overlast veroorzaakt door een van de huurders, [eiser sub 1]. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de verhuurder onvoldoende heeft aangetoond dat de overlast ook aan de andere huurder, [eiser sub 2], kan worden toegerekend. De overlast door [eiser sub 1] is weliswaar erkend, maar deze huurder is inmiddels gedwongen opgenomen in een zorginstelling, waardoor hij niet meer in de woning verblijft. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende grond is om de ontruiming toe te wijzen, gezien de omstandigheden en de impact van een gedwongen ontruiming. De rechter benadrukt dat in kort geding grote terughoudendheid moet worden betracht bij ontruimingsvorderingen, vooral als er sprake is van psychische problemen bij de huurder. De vordering van Parteon wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11233573 \ VV EXPL 24-59 / MdV
Vonnis in kort geding van 19 september 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING PARTEON,
te Wormerveer,
eisende partij,
hierna te noemen: Parteon,
gemachtigde: mr. A. Ekkel,
tegen

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
gemachtigde: [gemachtigde]
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
procederend in persoon
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen [eisers] en ieder afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een verhuurder in kort geding ontruiming van een huurwoning, omdat één van de huurders overlast veroorzaakt. Deze vordering wordt afgewezen, omdat de verhuurder onvoldoende onderbouwd heeft gesteld in hoeverre de overlast ook aan de andere huurder kan worden toegerekend en de overlast veroorzakende huurder inmiddels gedwongen is opgenomen waardoor deze niet meer in de woning verblijft.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de door Parteon op 13 augustus 2024 toegestuurde aanvullende stukken
- de mondelinge behandeling van 20 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van Parteon
- de pleitnota van [eisers]

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] huurt vanaf 26 april 2001 van Parteon een woning aan de [adres] (hierna: de woning). [eiser sub 2] is de echtgenoot van [eiser sub 1] en daardoor medehuurder.
2.2.
Sinds 2009 heeft Parteon van buurbewoners van [eisers] diverse overlastmeldingen ontvangen. Deze overlast bestond met name uit geluidsoverlast, overlast door duiven, en het onheus en onbeschoft bejegenen van omwonenden.
2.3.
Op 30 juli 2024 is een zorgmachtiging ten behoeve van [eiser sub 1] afgegeven. Vanaf begin augustus verblijft [eiser sub 1] daarom op een gesloten afdeling van de [kliniek] .

3.Het geschil

3.1.
Parteon vordert samengevat - dat de kantonrechter [eisers] bij wijze van voorlopige voorziening veroordeelt om de woning te ontruimen en te verlaten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarnaast vordert Parteon dat [eisers] worden veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 323,03 per maand voor iedere maand dat zij nalaten de woning te ontruimen en tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
Parteon legt aan de vordering ten grondslag dat [eiser sub 1] in strijd handelt met zijn wettelijke en contractuele verplichtingen als huurder door het veroorzaken van overlast. De grenzen van wat van de omgeving in redelijkheid gevergd mag worden te accepteren van [eiser sub 1] zijn duidelijk ver en duurzaam overschreden. De omwonenden van [eisers] zijn veelal ook huurders van Parteon. Parteon kan haar verplichting jegens die huurders om hen het rustig huurgenot te verschaffen niet nakomen door de handelingen en gedragingen van [eiser sub 1] . Parteon heeft dan ook de plicht om tegen [eisers] als overlast veroorzakende huurders op te treden. Het belang van Parteon dient dan ook te prevaleren boven het belang van [eisers]
3.3.
[eisers] erkennen dat [eiser sub 1] in het verleden overlast heeft veroorzaakt. Dit komt omdat hij lijdt aan een psychische aandoening waarvoor hij inmiddels gedwongen is opgenomen en waarvoor hij behandeld wordt. Een dreigende uitzetting is niet bevorderlijk voor zijn herstel. [eiser sub 2] voert verder aan dat zij zich altijd als een goed huurder heeft gedragen en het niet verdient om op straat te komen staan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of er voldoende grond bestaat om de vordering van Parteon tot ontruiming in kort geding toe te wijzen. Bij de beantwoording van die vraag stelt de kantonrechter voorop dat weliswaar uitgangspunt dient te zijn dat de in kort geding beslissende rechter zich heeft te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure, maar dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming. In het geval van ontruiming wegens overlast moet er daarom sprake zijn van ernstige overlast en concrete klachten, zonder dat er uitzicht op verbetering bestaat.
Daarnaast moet de vordering voldoende spoedeisend zijn, in die zin dat van een eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Vast staat dat er geruime tijd sprake is geweest van ernstig en omvangrijk overlastgevend gedrag door [eiser sub 1] . Deze overlast rechtvaardigt op zich ontbinding van de huurovereenkomst en vooruitlopend daarop een ontruiming van het woning. In zoverre heeft Parteon dan ook een spoedeisend belang bij haar vordering.
4.3.
Vast staat echter ook dat de overlast alleen door [eiser sub 1] wordt veroorzaakt en niet door [eiser sub 2] . De vraag is dan ook of en in hoeverre de door [eiser sub 1] veroorzaakte overlast [eiser sub 2] kan worden toegerekend en zo ja, of dat ook ten aanzien van haar een ontruiming rechtvaardigt.
4.4.
Op grond van art. 7:213 BW moet een huurder zich als een goed huurder gedragen. Deze verplichting brengt onder andere met zich mee dat onder omstandigheden ook overlast aan een huurder kan worden toegerekend indien niet hijzelf maar iemand van zijn gezin, of iemand anders die met zijn goedvinden het gehuurde gebruikt of zich daarin of daaromheen bevindt, deze overlast veroorzaakt. Daarbij is beslissend of geoordeeld moet worden dat de huurder zich, in het licht van de gedragingen van die personen, zelf niet als een goed huurder heeft gedragen. Bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of er een voldoende verband bestaat tussen die gedragingen en het gebruik van het gehuurde. Daarvan is in elk geval sprake indien de huurder van (het voornemen tot) die gedragingen op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had te houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen. [1]
4.5.
Parteon heeft in de dagvaarding en ook in haar pleitaantekeningen niet onderbouwd of toegelicht dat en in hoeverre de door [eiser sub 1] veroorzaakte overlast ook aan [eiser sub 2] kan worden toegerekend. Op de vraag van de kantonrechter op de zitting heeft Parteon desgevraagd geantwoord dat zij van mening is dat [eiser sub 2] onvoldoende heeft gedaan om de overlast door [eiser sub 1] te stoppen en te voorkomen. [eiser sub 2] heeft dit echter weersproken en heeft aangevoerd dat zij wel van alles heeft geprobeerd om de overlast stoppen. Omdat Parteon onvoldoende heeft toegelicht wat [eiser sub 2] meer of anders had moeten doen om de overlast door [eiser sub 1] te stoppen, in onvoldoende vast komen te staan dat [eiser sub 2] tekort is geschoten in haar verplichting zich als een goed huurder te gedragen. Daar komt bij dat op de zitting is vastgesteld dat [eiser sub 1] sinds begin augustus op grond van een op 30 juli 2024 afgegeven zorgmachtiging gedwongen is opgenomen. Deze zorgmachtiging is afgegeven voor de duur van zes maanden. Hoewel onduidelijk is hoe dit verder zal gaan verlopen, heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] die werkzaam is bij [kliniek] , op de zitting aangegeven dat niet te verwachten is dat [eiser sub 1] op korte termijn zal terugkeren naar de woning of met verlof mag. De kans op overlast is de komende periode dan ook beperkt.
4.6.
Al deze omstandigheden afwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat er zoveel grond voor twijfel is over het te verwachten oordeel van de bodemrechter, terwijl een gedwongen ontruiming een zeer ingrijpende en over het algemeen onomkeerbare maatregel is, dat de gevorderde ontruiming (op straffe van een dwangsom) moet worden afgewezen. Omdat de ontruiming wordt afgewezen, komt de gevorderde gebruiksvergoeding ook niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7.
Hoewel de vordering van Parteon wordt afgewezen, ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Dit omdat voldoende is komen vast te staan dat het toenmalige overlast gevende gedrag van [eiser sub 1] Parteon heeft genoodzaakt om deze procedure te starten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Parteon af,
5.2.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2024.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Hoge Raad van 22 juni 2007 en 29 mei 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2007:AZ8743 en ECLI:NL:HR:2009:BH2952.