ECLI:NL:RBNHO:2024:9493

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
15.119065.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne in Nederland met gevangenisstraf

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 8 april 2024 op Schiphol een hoeveelheid van 4.927,5 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De zaak kwam aan het licht na een controle van de koffers van de verdachte, waarin de cocaïne werd aangetroffen. De verdachte had de koffers ontvangen van een derde partij in Suriname en was zich bewust van de mogelijkheid dat er drugs in de koffers zaten. Tijdens de zitting op 4 juli 2024 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 37 maanden, maar de rechtbank heeft besloten om de straf te matigen naar 36 maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten en dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd is met de Opiumwet. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/119065-24 (P)
Uitspraakdatum: 18 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 juli 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol en aldaar ingeschreven, op het adres:
Duizendbladweg 100, 1171 VA Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, maar dat het opzet van de verdachte slechts gericht was op de invoer van 500 gram cocaïne.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2024;
- een proces-verbaal van bevinding en aanhouding van 8 april 2024 (dossierpagina 1 e.v.);
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 8 april 2024 (dossierpagina 49 e.v.);
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen NFiDENT van 9 april 2024 (dossierpagina 67 e.v.) met als bijlage het rapport NFiDENT van het Nederlands Forensisch Instituut van 9 april 2024 (dossierpagina 70);
- een proces-verbaal benoeming sporen identificatienummers (SIN) van categorie A en B van 12 juni 2024 (los in het dossier);
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport identificatie van drugs en gewichtsbepaling van het Nederlands Forensisch Instituut van 6 juni 2024 (los in het dossier).
3.3.2.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank begrijpt dat de raadsman zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de invoer van ‘een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne’, maar dat hij zich – gelet op het hierna vermelde strafmaatverweer – op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte slechts opzet heeft gehad op de invoer van 500 gram cocaïne. De rechtbank overweegt naar aanleiding van dat verweer als volgt in het kader van het bewijs.
De verdachte is op 8 april 2024 met een vlucht vanuit Suriname op Schiphol aangekomen. Uit het dossier blijkt dat in de koffers van de verdachte in totaal 4.927,5 gram cocaïne is aangetroffen. De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering, indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft in Suriname twee koffers ontvangen van een derde en hij wist dat zich daarin een hoeveelheid cocaïne bevond. Hij heeft deze koffers ingecheckt zonder kennis te nemen van de inhoud daarvan, terwijl hij voelde dat de koffers zwaar waren. Daarbij komt dat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij ermee bekend is dat drugskoeriers vaker worden voorgelogen over de hoeveelheid drugs die in koffers wordt meegegeven, en dat hij dat bij een eerdere drugssmokkel ook zelf al had ervaren. Door de inhoud niet te controleren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de koffers een grotere hoeveelheid cocaïne bevond dan hij stelt te hebben afgesproken met zijn opdrachtgever(s). De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet hierop, in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van de totale hoeveelheid cocaïne die in de koffers is aangetroffen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn familieomstandigheden en gezondheidsproblemen. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank primair verzocht om uit te gaan van de invoer van slechts 500 gram cocaïne. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om uit te gaan van de invoer van 2.672,5 gram cocaïne, aangetroffen in de mixpakketten. Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring van de gehele hoeveelheid cocaïne een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4.927,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse gevangenisstraffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Vertrekpunt van straftoemeting
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 4.000 tot 5.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op de invoer van de totale hoeveelheid cocaïne die in de koffers is aangetroffen, ziet de rechtbank geen reden om aansluiting te zoeken bij een lagere maatstaf, zoals verzocht door de raadsman.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 3 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden eerder voor opiumdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Echter gezien het feit dat die veroordelingen lang geleden hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank dit niet ten nadele van de verdachte meenemen.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om van bovengenoemd uitgangspunt voor straftoemeting af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.L. Hoogstraate, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. M. Rigter, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2024.