Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
3.
[gedaagde 3] B.V.,
1.De procedure
2.Feiten
doelbewust een escalatie in prijsafstemming”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Partijen komen overeen dat [gedaagde 1] zich eind 2018/begin 2019 kan heroriënteren ten aanzien van een alternatieve leverancier van apparatuur. Indien PCI Nederland B.V. niet in staat is om een markconform alternatief te bieden voor de aanbieding die door een derde alternatieve leverancier aan [gedaagde 1] wordt gedaan, heeft [gedaagde 1] het recht om de overeenkomst op de oorspronkelijke einddatum op maart 2019 te beëindigen. Onder marktconform verstaan partijen apparatuur met een (nagenoeg) gelijke functionaliteit tegen een waarde die minder dan 5% afwijkt. Indien [gedaagde 1] zich beroept op een aanbieding van een derde partij terzake van de beëindiging van het contract per maart 2019, dan is zij gehouden om deze bieding aan PCI Nederland B.V. te openbaren. PCI Nederland B.V. heeft het recht om, alles afwegende, aan de hand van de aanbieding van deze derde een aanbieding te doen die wel als marktconform heeft te gelden.
“
Is er al iets bekend over de clausule?” Diezelfde dag heeft PCI aan [gedaagde 1] een voorstel gestuurd met daarin de marktconformiteitsclausule zoals hiervoor onder 2.4. weergegeven. In de begeleidende e-mail schrijft PCI:
“Hierbij stuur ik jullie het aangepaste voorstel toe. Op pagina 11 vinden jullie de allonge. Ik ga ervan uit dat deze allonge jullie voldoende vertrouwen geeft voor de toekomst. [betrokkene] en ik zien graag het akkoord tegemoet zodat we onze prettige samenwerking voort kunnen zetten.”[gedaagde 1] heeft daarop haar akkoord gegeven.
Hetzelfde geldt voor het debat tussen partijen over de vraag of [gedaagde 1] PCI al dan niet in de gelegenheid heeft gesteld om het aanbod van Ricoh te evenaren. Ook als [gedaagde 1] in die zin aan haar verplichtingen heeft voldaan, zoals zij stelt en PCI betwist, maakt dat niet dat zij de overeenkomst voortijdig kosteloos kon beëindigen.
Dat de wettelijke handelsrente bij het aangaan van de overeenkomst 8% was en daarmee (beduidend) lager lag dan de overeengekomen 18% maakt nog niet dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding. Het had op de weg van [gedaagde 1] gelegen om voor het aangaan van de overeenkomst aan PCI te laten weten niet akkoord te gaan met dit percentage. Dat heeft zij niet gedaan. Aangezien [gedaagde 1] in verzuim is met nakoming van haar betalingsverplichting maakt PCI terecht aanspraak op betaling van de overeengekomen vertragingsrente. Dit deel van de vordering wordt toegewezen.