ECLI:NL:RBNHO:2024:9157

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
15/047086-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot ontploffing met vuurwerk in Alkmaar

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte en zijn medeverdachten hadden de intentie om een Cobra 6 vuurwerk op een raam van een woning in Alkmaar te plakken en deze tot ontploffing te brengen. Dit gebeurde in een periode waarin er al meerdere ontploffingen in de stad hadden plaatsgevonden. De politie heeft ingegrepen voordat de ontploffing daadwerkelijk plaatsvond. De rechtbank heeft overwogen dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf, medeplegen en gevaar voor anderen. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 250 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder diagnostiek en een contactverbod met medeverdachten. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 15 augustus 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/047086-24 (P)
Uitspraakdatum: 29 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte 1](hierna ook: [verdachte 1] )
,
geboren op [geboortedatum en -plaats 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Vroegindeweij, advocaat te Katwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Beschuldiging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met anderen betrokken is geweest bij een poging om op 10 februari 2024 een stuk vuurwerk bij een woning aan de [adres 2] in Alkmaar tot ontploffing te brengen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [adres 2] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) en/of hulpverleners
te duchten was
met dat opzet
- met een of meer anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en/of (vervolgens)
- een explosief (een cobra 6) en/of een aansteker mee heeft genomen en/of (vervolgens)
- naar de woning aan de [adres 2] is gelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer anderen op of omstreeks 10 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [adres 2] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) en/of hulpverleners
te duchten was
met dat opzet
- met een of meer anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en/of (vervolgens)
- een explosief (een cobra 6) en/of een aansteker mee heeft genomen en/of (vervolgens)
- naar de woning aan de [adres 2] is gelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk voorgenomen misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- het plan van aanpak (mede) te bepalen/ af te stemmen en/of
- een of meer personen te zoeken/benaderen voor de uitvoering van de voornoemde (poging tot) brandstichting en/of het teweegbrengen van de ontploffing en/of
- op zoek te gaan naar cobra’s/explosieven ten behoeve van de voornoemde (poging tot) brandstichting en/of het teweegbrengen van de ontploffing en/of
- een of meer dader(s) met een auto te vervoeren naar (de omgeving van) voornoemd pand en/of
- ( voor hem/hen) op de uitkijk te staan en/of
- zich met voornoemde auto gereed te houden teneinde voornoemde personen/persoon en zichzelf van een spoedige vlucht van de plaats van voornoemde ontploffing/brandstichting te verzekeren
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing en/of brandstichting in/bij het pand gelegen aan de [adres 2] , waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (artikel 157 Sr), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een explosief (een cobra 6) en/of een aansteker waarmee een ontploffing teweeg kan worden gebracht en/of waarmee brand kan worden gesticht en/of een voertuig bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Het voornemen om een ontploffing teweeg te brengen door een cobra op het raam van een woning te plakken, heeft zich geopenbaard door een begin van uitvoering.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar het Grenswisselkantoor-arrest (Hoge Raad 8 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0501) op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing met behulp van een Cobra 6. De medeverdachte die de ontploffing teweeg moest brengen, liep nog op straat met de Cobra 6. Hij had het vuurwerk nog niet op de beoogde woning geplakt en ook niet in de voortuin van die woning gegooid. Nu geen sprake is van een begin van uitvoering, moet de verdachte worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Het meer subsidiair ten laste gelegde feit (voorbereiding van een ontploffing of brandstichting) kan wel bewezen worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis staan.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
3.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is geweest van
1) een begin van uitvoering,
2) medeplegen van de verdachte met (een) ander(en) en
3) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en).
Bij die beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 februari 2024, net na middernacht, hebben zowel [verdachte 1] als medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) via hun Snapchat-accounts contact met de gebruiker van Snapchat-account [accountnaam] , gebruikersnaam [naam 1] (hierna: [naam 1] ). In opdracht van [naam 1] gaan zowel [verdachte 1] als [medeverdachte 1] op zoek naar een ‘speler’/‘bully’, oftewel naar iemand die een Cobra 6 tot ontploffing zal brengen bij de woning aan de [adres 2] . Met [naam 1] spreken ze over de betaling voor de opdracht. [naam 1] geeft [verdachte 1] en [medeverdachte 1] de opdracht de Cobra tegen het raam te (laten) plakken en schrijft dat er gefilmd moet worden.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) wordt bereid gevonden om tegen betaling de Cobra op de woning te plakken. [verdachte 1] en [medeverdachte 1] halen [medeverdachte 2] samen met de auto op, waarbij [verdachte 1] de bestuurder is. [verdachte 1] heeft het adres [adres 2] opgezocht in een navigatieapp. Samen met nog twee anderen rijden ze in één auto richting Alkmaar. In de auto is ook een Cobra 6. [medeverdachte 1] heeft de Cobra gezien en aangeraakt. [medeverdachte 1] informeert [naam 1] over het feit dat ze de ‘bully’ gaan ophalen en onderweg zijn. Om 02:35 uur stuurt hij dat ze er zijn. Dit komt overeen met de bevindingen van een verbalisant die om 02:32 uur de auto in de buurt van de [adres 2] in Alkmaar ziet rijden en parkeren. [medeverdachte 2] stapt uit de auto met in zijn handen een Cobra en een aansteker. Ook heeft hij een rol plakband bij zich. Hij loopt in de richting van de woning aan de [adres 2] . Wanneer hij politie ziet, loopt hij de woning voorbij en gooit de Cobra weg in de voortuin van de woning aan de [adres 2] 21. Op de behuizing van de Cobra zit plakband. Op de broek van [medeverdachte 1] zit een stuk plakband.
[medeverdachte 2] verklaart tegenover de politie dat hij een Cobra tot ontploffing moest brengen bij een woning waarvan hij het adres niet meer weet, maar het adres [adres 2] komt hem wel bekend voor. Gelet op de Snapchat-gesprekken en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte 1] , gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 2] de instructie had gekregen de Cobra tot ontploffing te brengen bij [adres 2] . [medeverdachte 2] verklaart verder dat hij plakband mee had om de Cobra ergens op te plakken. Dit komt overeen met de instructie die [naam 1] aan [verdachte 1] en [medeverdachte 1] heeft gegeven. [medeverdachte 2] verklaarde verder dat hij de Cobra meteen in de bosjes gooide toen hij de opvallende politieauto zag.
De woning aan de [adres 2] was door de burgemeester gesloten en de officier van justitie heeft ter zitting bevestigd dat de bewoner op 10 februari 2024 niet in de woning aanwezig was. Uit het dossier wordt niet duidelijk of bewoners van nabijgelegen woningen thuis waren en, zo ja, waar zij zich bevonden op het moment dat [medeverdachte 2] de woning met nummer [nummer] naderde. Evenmin volgt op welke afstand tot de woning aanwezige verbalisanten zich bevonden en of zich nog andere personen in de (directe) omgeving van de woning bevonden.
3.3.2.2 Ad 1 – Begin van uitvoering
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering in het geval de door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf. Dit criterium is algemeen geformuleerd en de jurisprudentie ter zake is dan ook erg casuïstisch. Het komt uiteindelijk aan op de beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld. [1]
Gelet op de onder 3.3.2.1 omschreven feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een begin van uitvoering. De verdachten wilden met plakband een Cobra aan de woning aan de [adres 2] in Alkmaar bevestigen en deze tot ontploffing brengen. [medeverdachte 2] is met dit doel in de buurt van de [adres 2] de auto uit gestapt en richting de woning aan de [adres 2] gelopen met in zijn handen een Cobra met plakband erop en een aansteker. Toen hij de politie zag, is hij voorbij de woning aan de [adres 2] gelopen en heeft de Cobra in de voortuin van [adres 2] 21 gegooid. Deze handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van het misdrijf. De gedragingen van [medeverdachte 2] lagen in tijd en plaats heel dicht bij de voltooiing van het misdrijf en hij zou het misdrijf hebben voltooid als hij niet was gestoord door de politie. Dat de lont van de Cobra nog niet was aangestoken, doet hieraan niets af.
3.3.2.3 Ad 2 – Medeplegen
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
In dit geval heeft de verdachte samen met anderen een plan gemaakt om een Cobra te laten ontploffen bij een bepaalde woning, samen met een medeverdachte een uitvoerder voor dat plan gezocht, hebben zij samen die uitvoerder opgehaald, zijn zij samen vanuit Amsterdam naar Alkmaar gereden, hebben zij samen de uitvoerder in de buurt van de beoogde woning afgezet en gewacht tot de uitvoerder terug zou komen naar de auto.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.3.2.4 Ad 3 – Levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en)
Nu de woning aan [adres 2] op 10 februari 2024 niet bewoond was en uit het dossier onvoldoende blijkt van potentieel gevaar voor andere personen, zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 februari 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [adres 2] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen
te duchten was
met dat opzet
- met anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en vervolgens
- een explosief (een cobra 6) en een aansteker mee heeft genomen en vervolgens
- naar de woning aan de [adres 2] is gelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht op de verdachte dient te worden toegepast en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van [nummer] juli 2024. In aanvulling daarop heeft de officier van justitie ook gevorderd dat als bijzondere voorwaarden worden opgelegd het ondergaan van diagnostiek bij Inforsa en een contactverbod met [medeverdachte 1] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het jeugdstrafrecht op de verdachte toe te passen. Onder verwijzing naar de manier waarop de verdachte zijn leven heeft vorm gegeven sinds het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst, heeft de raadsman verzocht aan de verdachte jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte en zijn medeverdachten hadden de bedoeling een Cobra 6 op een raam van een rijtjeswoning te plakken en deze tot ontploffing te brengen. De verdachte heeft hierbij een aansturende rol gehad. Dat het niet daadwerkelijk tot een ontploffing is gekomen, is te danken aan ingrijpen door de politie.
Dit feit gebeurde in een periode waarin bij meerdere woningen in Alkmaar ontploffingen plaatsvonden of pogingen daartoe werden ondernomen. Deze incidenten hebben een enorme impact gehad op de stad Alkmaar en de bewoners van de stad. Onder meer tijdens bewonersbijeenkomsten is gebleken dat veel inwoners erg bang zijn. Meerdere locaties in Alkmaar zijn aangewezen als veiligheidsrisicogebied, er werd ingezet op permanent cameratoezicht en observatie op de betreffende woningen. De woning aan de [adres 2] is door deze incidenten op last van de burgemeester gesloten, hetgeen impact moet hebben gehad op de bewoner(s) van die woning.
Dat de verdachte hieraan een bijdrage heeft geleverd, rekent de rechtbank hem zeer aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van de verdachte van 24 juni 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadviezen van [nummer] juli 2024, opgesteld en ondertekend door [naam 2] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, en van [nummer] januari 2024, opgesteld en ondertekend door [naam 6] , reclasseringswerker bij Leger des Heils.
De verdachte heeft gedeeltelijk openheid van zaken gegeven over zijn rol bij het strafbare feit. Ter terechtzitting heeft hij ook verklaard over de positieve wijze waarop hij zijn leven heeft ingericht sinds het bevel tot zijn voorlopige hechtenis is geschorst. [naam 3] , jeugdzorgwerker bij Jeugdreclassering William Schrikker en [naam 4] , coach bij Levvel (IFA), hebben ter terechtzitting bevestigd dat de verdachte intrinsiek gemotiveerd is en de nodige stappen zet om zijn leven een positieve draai te geven. [naam 3] heeft hierbij opgemerkt dat de verdachte wel verwikkeld is in de ‘straatcultuur’. De rechtbank acht het onwenselijk voor de verdachte en voor de maatschappij om de positieve ontwikkeling die de verdachte doormaakt te doorkruisen.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 21 jaar oud. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of het volwassenenstrafrecht, dan wel het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast. Dat is anders als de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen vanwege de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering heeft in voornoemd rapport van [nummer] januari 2024 geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, bij welk advies is aangesloten in het rapport van [nummer] juli 2024. Ter onderbouwing van het advies is onder meer het volgende gerapporteerd:
“Op basis van de indruk die rapporteur heeft uit de gesprekken met betrokkene en de referenteninformatie maken wij de inschatting dat er mogelijk sprake is van beperkte handelingsvaardigheden, te weten beïnvloedbaarheid, impulsief gedrag en het onvoldoende overzien van de gevolgen van zijn gedrag. Daarnaast is de continuering van de schoolgang noodzakelijk. Dit betreffen duidelijke indicaties voor het jeugdstrafrecht. Wij adviseren om de begeleiding te laten uitvoeren door de jeugdreclassering. Er dient in ogenschouw genomen te worden dat betrokkene waarschijnlijk niet aan de voorwaarden van een volwassen reclasseringstoezicht kan voldoen omdat hij deze onvoldoende begrijpt en kan overzien en doelen daardoor niet bereikt zullen worden. Daarnaast lijkt betrokkene nog sterk afhankelijk te zijn van aansturing en intensieve begeleiding, hetgeen er vanuit de volwassenreclassering niet in die intensiviteit geboden kan worden.”
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat pedagogische beïnvloeding van de verdachte nog mogelijk lijkt en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Toepassing van het jeugdstrafrecht is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en in het belang van de maatschappij, om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 250 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 180 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. In aanvulling op de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden ook het ondergaan van diagnostiek en een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alsmede aan [naam 5] opleggen.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die telefoon, die aan de verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
250 (tweehonderdvijftig) dagen. Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 meewerkt aan toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak als de jeugdreclassering dat nodig vindt;
 diagnostiek ondergaat bij en zich laat behandelen door FPP Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan hier ook onder vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 zich inspant voor het vinden en behouden van zijn opleiding, dagbesteding en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
 meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
 de jeugdreclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
 meewerkt aan intensieve en persoonsgerichte ambulante begeleiding door Levvel (IFA) of een soortgelijke zorgverlener. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de ambulant begeleider;
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met
o [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum en -plaats 2] ;
o [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum en -plaats 3] ;
o [naam 5] , geboren [geboortedatum en -plaats 4].
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
De politie ziet toe op handhaving van de contactverboden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd 1 GSM (omschrijving PL1100-2024029698-1573441, zwart, merk Apple).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Neervoort, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2024.