ECLI:NL:RBNHO:2024:900

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
23/7445
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluitingsbesluit van autobedrijf wegens onvoldoende onderbouwing van noodzaak en proportionaliteit

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een autobedrijf behandeld. Het betreft een besluit van de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer om het autobedrijf voor de duur van zes maanden te sluiten, omdat er op het terrein onderdelen van een gestolen auto zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat de sluiting noodzakelijk, proportioneel en evenredig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

De zaak begint met een last van de burgemeester aan het autobedrijf, dat op 12 december 2023 is opgelegd. De burgemeester heeft aangegeven dat bestuursdwang zal worden toegepast als het bedrijf niet aan het bevel voldoet. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester weliswaar bevoegd was om de sluiting te bevelen, maar dat de motivering voor deze maatregel niet voldoende is. Er zijn geen aanwijzingen dat het autobedrijf bekend staat als een locatie voor de handel in gestolen goederen, en de voorzieningenrechter wijst op het lange bestaan van het bedrijf zonder eerdere incidenten.

De voorzieningenrechter schorst het besluit van de burgemeester en bepaalt dat het autobedrijf open mag blijven tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de verzoekster. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7445

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2024 in de zaak tussen

V.O.F. [verzoekster] , uit Vijfhuizen, verzoekster

(gemachtigde: mr. E.C. Douma),
en

de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer

(gemachtigde: mr. M.P. Hoogewerf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen verweerders aan verzoekster gerichte last van 12 december 2023, om de door verzoekster gedreven inrichting (een autobedrijf) binnen één week voor de duur van 6 maanden te sluiten. Daarbij heeft verweerder aangegeven bestuursdwang toe te zullen passen als verzoekster niet aan dit bevel voldoet.
1.1.
Verzoekster heeft tegen het besluit van 12 december 2023 (het bestreden besluit) bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter in verband met dat besluit verzocht een voorlopige voorziening te treffen
1.2.
Verweerder heeft in zijn brief van 19 december 2023 aangegeven bereid te zijn om de uitvoering van bestuursdwang op te schorten totdat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (vennoot), de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 20 oktober 2023 is door de politie bij meerdere bedrijven in de gemeente Haarlemmermeer een integrale controle uitgevoerd onder regie van de afdeling Openbare Orde en veiligheid van de gemeente Haarlemmermeer. In dat kader is ook de inrichting van verzoekster bezocht. Van dat bezoek is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Daarin staat vermeld dat naast de garage meerdere auto-onderdelen zijn aangetroffen, waaronder vier portiedeuren en een achterklep van een Volkswagen Touran. Deze waren volgens een medewerker van het landelijk Intelligence- en expertisecentrum, die het bij de portieren en achterklep afkomstige kentekenbewijs in het pand had gevonden, afkomstig van diefstal. Op 8 november 2023 is genoemd proces-verbaal aangevuld, afgesloten en onder de aandacht van verweerder gebracht.
2.2.
Bij brief van 14 november 2023 heeft verweerder verzoekster vanwege de van de politie ontvangen informatie kenbaar gemaakt voornemens te zijn verzoeksters inrichting te sluiten voor de duur van 6 maanden.
2.3.
In reactie hierop heeft verzoekster op 22 november 2023 een zienswijze ingediend, aangevuld op 24 november 2023.
2.4.
Verweerder heeft ondank de zienswijze aanleiding gezien om te besluiten tot het bevelen van sluiting van de inrichting. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij gelet op hetgeen is aangetroffen bevoegd is om te sluiten, dat het noodzakelijk is om te sluiten en dat met de sluiting wordt beoogd om:
- de bekendheid van de inrichting als locatie waar van misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn (dan wel verworven of overgedragen)te doorbreken en te verhinderen dat de inrichting telkens opnieuw wordt gebruikt voor het plegen van (vermogens-) delicten door georganiseerde criminaliteit;
- een krachtig signaal af te geven richting de buitenwereld dat dit soort misdrijven niet wordt getolereerd, dat daartegen wordt opgetreden en dat misdaad niet loont;
- het leef- en ondernemersklimaat rondom de inrichting te beschermen en gevaar voor andere ondernemers en bezoekers te voorkomen. Verweerder wil onder meer voorkomen dat zich andere randverschijnselen uit het criminele milieu voordoen, zoal overvallen en berovingen. Dit levert niet alleen gevaar op voor mensen in de inrichting, maar ook voor mensen in de omgeving van de inrichting;
-de openbare orde en veiligheid te herstellen en rust te brengen in de omgeving van de inrichting.
Verweerder heeft in dit verband nog van belang geacht dat het noodzakelijk is om de ‘loop er uit te halen’. Bedrijventerrein ‘De Liede’ waar verzoekster gevestigd is wordt intensief gecontroleerd vanwege de vele eerdere ondermijnende activiteiten die daar zijn geconstateerd. Er wordt daarom streng opgetreden en dat weten de ondernemers ook.
Verweerder ziet daarom geen aanleiding voor een waarschuwing of een kortere sluitingsduur.
Verweerder heeft in dit verband voorts van belang geacht dat verzoekster een verwijt te maken valt, omdat verzoekster een professionele handelaar is die relatief eenvoudig kan achterhalen of onderdelen van diefstal afkomstig zijn.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.1
De voorzieningenrechter kan op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist.
4.2
De voorzieningenrechter beoordeelt de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast weegt zij de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan.
5. Artikel 2:80, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Haarlemmermeer (de Apv) luidt als volgt:
1.De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw en een daarbij behorend erf als daar:
b. door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;
6.1
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de hiervoor genoemde portieren en achterklep niet afkomstig zijn van een gestolen auto, maar van een auto die aan een gelegd beslag is onttrokken. Dat is ook een misdrijf.
6.2
Verweerder was daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om de inrichting van verzoekster te sluiten. Aan eisers stelling dat de auto waarvan de porteren en klep afkomstig zijn (de auto) mogelijk al bij verzoeker aanwezig was voordat de melding van onttrekking aan een gelegd beslag stond geregistreerd, gaat de voorzieningenrechter voorbij. Verzoekster heeft desgevraagd ter zitting aangegeven de komst van de auto niet te hebben geregistreerd en ook niet te hebben gekeken of de auto als van een misdrijf afkomstig geregistreerd stond. Dat niet kan worden vastgesteld wanneer de auto in het bezit van verzoekster is gekomen (voor of na de registratie van onttrekking aan een gelegd beslag) dient daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor risico van verzoekster te blijven.
7. Met betrekking tot de vraag of verweerder in dit geval redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken, stelt de voorzieningenrechter voorop dat verweerder ter zake geen beleid heeft geformuleerd. Een belastend besluit tot sluiting vergt daarom een voldoende draagkrachtige, op de individuele casus toegespitste, motivering.
8.1
Verweerder heeft in zijn besluitvorming en ter zitting gesteld dat de inrichting van verzoekster zich bevindt op het bedrijventerrein “de Liede”. Dit is volgens verweerder een groot autobedrijventerrein dat bekend staat om de vele ondermijnende criminele activiteiten die er in het verleden zijn geconstateerd en nog steeds worden geconstateerd. Om dit tegen te gaan heeft de burgemeester gekozen voor een strenge aanpak (controle en handhaving). Daarom is in dit geval ook gekozen voor de strenge maatregel in de vorm van een sluiting van de inrichting voor een duur van 6 maanden. Deze sluiting is noodzakelijk met name om een einde te maken aan de loop naar de inrichting en herstel van de openbare orde.
8.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de ondermijnende criminele activiteiten op bedrijventerrein “de Liede” op goede gronden streng wil aanpakken. Dit betekent echter niet dat verweerder in alle gevallen tot sluiting van een inrichting mag overgaan als bij een inrichting goederen zijn aangetroffen die van een misdrijf afkomstig zijn. Sluiting van een inrichting is immers een zwaar middel, waartoe alleen mag worden overgegaan indien dat noodzakelijk, proportioneel en evenredig is.
8.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de noodzaak van de sluiting in dit geval onvoldoende onderbouwd.
Verweerder heeft gesteld dat de sluiting noodzakelijk is om de criminele loop naar de inrichting er uit te halen en een einde te maken aan de bekendheid als inrichting waar gestolen spullen gekocht/verkocht worden. Er zijn echter geen aanwijzingen die er op duiden dat daadwerkelijk sprake is (geweest) van criminele loop naar de inrichting van verzoekster en/of die er op duiden dat de inrichting van verzoekster daadwerkelijk bekend staat als inrichting die gestolen spullen koopt/verkoopt. Nu ook vaststaat dat verzoekster geen antecedenten heeft op het gebied van heling had verweerder in dit geval nader moeten motiveren waarom niet kon worden volstaan met het geven van een waarschuwing. Verweerder wil terecht het ondernemersklimaat op het bedrijventerrein verbeteren en de openbare orde en rust daar herstellen. In dit geval voldoet de gegeven motivering echter niet aan het hiervoor onder 7. weergegeven vereiste van een voldoende draagkrachtige, op de individuele casus toegespitste, motivering.
8.4
Voor de voorzieningenrechter staat zonder nadere onderbouwing door verweerder ook onvoldoende vast dat de sluiting (voor de duur van 6 maanden) in dit geval proportioneel en evenredig is.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verzoekster onweersproken heeft gesteld dat de inrichting al ruim 20 jaar in bedrijf is, dat dit ondanks diverse eerdere controles pas de eerste keer is dat gestolen onderdelen zijn aangetroffen en dat het, anders dan in de door verweerder genoemde uitspraak van deze rechtbank van 16 maart 2023 [1] , om vijf onderdelen gaat afkomstig van één auto (en niet om een omvangrijke hoeveelheid gestolen goederen). Verweerders ter zitting ingenomen stelling dat bij andere controles wel andere overtredingen zijn geconstateerd doet aan het voorgaande niet af, omdat verweerder die overtredingen (nog) niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast staat ook niet vast dat die aan een besluit tot sluiting op grond van het bepaalde in artikel 2.80 van de Apv te grondslag kunnen worden gelegd.
Ook heeft de voorzieningenrechter daarbij in aanmerking genomen dat sluiting van de inrichting voor de duur van 6 maanden zwaar zal treffen, omdat dit tot gevolg zal hebben dat de inrichting gedurende een half jaar in het geheel geen inkomsten zal genereren.
9. Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter twijfels over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet hierin, mede gelet op de betrokken belangen, aanleiding om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist en die beslissing aan verzoekster bekend heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 12 december 2023 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de inrichting van verzoekster tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar open mag blijven
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.