ECLI:NL:RBNHO:2024:8985

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24 _ 3059
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ambtshalve uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP) van een kwetsbare inwoner met psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een kwetsbare inwoner van 70 jaar met psychische en lichamelijke klachten, was per 28 september 2023 ambtshalve uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam. Verweerder had dit besluit genomen na een onderzoek dat volgens verzoekster onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Verzoekster stelde dat zij op haar BRP-adres woonde en dat de uitschrijving ernstige gevolgen voor haar zou hebben, waaronder dakloosheid en een verslechtering van haar gezondheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat er aanzienlijke twijfels bestonden over de zorgvuldigheid van het onderzoek dat door verweerder was uitgevoerd. Er was onvoldoende bewijs dat verzoekster niet op haar geregistreerde adres woonde, en het onderzoek was niet gedegen genoeg om tot uitschrijving over te gaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit en de eerdere besluiten van verweerder zijn geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3059

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Doorn).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 15 december 2023, gepubliceerd op 22 januari 2024, verzoekster per 28 september 2023 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). Met het besluit van 5 maart 2024 heeft verweerder dat besluit herzien met een nadere motivering.
1.2.
Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij dit besluit gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder. Tevens waren aanwezig mr. [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (medewerkers van de gemeente Edam-Volendam).

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster is huurster van de woning aan de [adres] te [plaats 1] . Zij kampt met psychische en lichamelijke klachten. Verzoekster heeft in verband daarmee een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor begeleiding.
3. Op 7 september 2023 verzoekt de Wmo-consulente het adres van verzoekster in onderzoek te zetten. Bij brief van 8 september 2023 verzoekt verweerder verzoekster haar verhuizing door te geven.
4. Op 28 september 2023 stuurt verweerder verzoekster het voornemen om haar uit de BRP uit te schrijven.
5. Namens verzoekster wordt daarop gereageerd door haar hulpverlener (van Mentrum) op 23 oktober 2023. Gevraagd wordt om een gesprek met verweerder. Verzoekster heeft haar zienswijze gegeven op het voornemen.
6. Op verzoek van burgerzaken van 27 november 2023 hebben toezichthouders/boa’s onderzoek verricht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit van 15 december 2023 genomen. Met het besluit van 5 maart 2024 heeft verweerder het primaire besluit vervangen, omdat het besluit van 15 december 2023 beter gemotiveerd had moeten worden.
7. Met het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar ongegrond verklaard.

Standpunt verzoekster

8. Verzoekster voert aan dat zij woont op haar BRP-adres en dat zij immer op het adres heeft gewoond. De bevindingen van de afdeling BRP bieden onvoldoende grondslag om tot uitschrijving uit de BRP over te gaan. Er wordt niet aan de 3 voorwaarden van artikel 2.22 Wet brp voldaan. Verder stelt verzoekster dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
9. Daarnaast voert verzoekster aan dat verweerder wel haar bijzondere omstandigheden, zeker in het licht van de grote gevolgen van de uitschrijving voor haar, bij zijn onderzoek en besluit had moeten betrekken. Verweerder heeft op geen enkele wijze gemotiveerd waarom het in dit geval noodzakelijk is om tot uitschrijven uit de BRP over te moeten gaan.
10. Verzoekster voert verder aan dat het onbegrijpelijk is dat verweerder een kwetsbare inwoonster van 70 jaar, die kampt met ernstige medische problemen zo in de kou laat staan door haar uit te schrijven uit de BRP. Verzoekster heeft recht op een veilig onderkomen en de nodige medische en maatschappelijke ondersteuning. Verzoekster dreigt op straat te komen staan en dakloos te worden, met alle problematiek van dien, zoals een toename van haar psychische klachten. Verzoekster heeft gewezen op de brief van haar huisarts van 26 januari 2024, waarin deze verweerder dringend verzoekt niet tot uitschrijving over te gaan, vanwege de gevolgen. Verzoekster stelt dat er dringend een ondersteuningsplan moet komen om haar te helpen en te zorgen dat ze in de woning kan blijven wonen. De handelwijze van verweerder is volgens verzoekster onverantwoordelijk en getuigt van een gebrek aan medeleven en zorg. Verzoekster verdient hulp, geen uitsluiting.

Standpunt verweerder

11. Verweerder stelt zich – heel kort samengevat – op het standpunt dat gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden waaruit hij heeft kunnen concluderen dat verzoekster niet meer woonachtig is op het BRP-adres. Verder wijst verweerder erop dat sprake is van een gebonden besluit, waardoor aan een belangenafweging niet wordt toegekomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

12. De voorzieningenrechter acht de kans aanzienlijk dat in de beroepsprocedure het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden en overweegt daartoe als volgt.
13. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meermaals heeft overwogen, [1] is het doel van de Wet brp dat de in de BRP vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de BRP. Er zijn drie voorwaarden: (1) de ingezetene kan niet worden bereikt; (2) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen; en (3) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brp volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve uitschrijven als ingezetene uit de BRP mag worden overgegaan, omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat hij niet meer in Nederland verblijft en zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten.
14. Niet in geschil is dat verzoekster geen adreswijziging heeft doorgegeven. Zij stelt zich immers op het standpunt dat zij niet is verhuisd. Aan voorwaarde (2) is dus voldaan. In geschil is of ook aan de voorwaarden (1) en (3) is voldaan.
(1) Niet bereikbaar
15. De eerste voorwaarde houdt in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont op zijn in de BRP geregistreerde woonadres en daarom niet in persoon bereikbaar is. Het adresonderzoek strekt er onder meer toe te onderzoeken of aan dit vereiste is voldaan. Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp vereist dat dit onderzoek gedegen is (derde voorwaarde). Voor het uitvoeren van het adresonderzoek is de Circulaire Adresonderzoek BRP (hierna: de Circulaire) ontwikkeld.
16. Uit de omstandigheid dat verzoekster niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder haar verhuizing door te geven kan niet worden afgeleid dat verzoekster niet bereikbaar was op haar adres. Verzoekster is immers van mening dat zij niet is verhuisd, zodat geen aanleiding bestond te reageren op het schrijven van verweerder. Verder is namens en door verzoekster wel een zienswijze ingediend naar aanleiding van het voorgenomen besluit tot uitschrijving, zodat niet zonder meer geoordeeld kan worden dat zij niet bereikbaar was op het adres.
(3) Gedegen onderzoek
17. Het primaire besluit lijkt te zijn gebaseerd op mondeling ontvangen informatie van een Wmo-consulente en het proces-verbaal van bevindingen van de boa van 8 december 2023. Daaruit volgt dat in één week tijd deze boa drie keer en een collega-boa een keer bij verzoekster heeft aangebeld, die niet heeft opengedaan. Verder vermeldt de boa slechts dat hij buren heeft gesproken die zouden hebben gezegd dat verzoekster nauwelijks aanwezig is, maar van citaten is geen sprake, laat staan een deugdelijk opgestelde verklaring. Dat daarvoor geen mogelijkheid bestond, is gesteld noch gebleken. Gezien de specifieke omstandigheden die in dit geval gelden, had naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter meer zorgvuldigheid moeten worden betracht met betrekking tot het vastleggen van verklaringen van buren. Zoals dit thans is vastgelegd, is dat veel te summier en niet toetsbaar. Ook ontbreekt informatie omtrent de inrichting van de woning, terwijl gebruikelijk is dat een toezichthouder vermeldt wat is geconstateerd bij het kijken door de ramen.
18. Het staat verder vast dat verzoekster in het kader van het adresonderzoek niet is verzocht om op gesprek te komen, terwijl daar nadrukkelijk om was gevraagd. Een gesprek heeft niet plaatsgevonden, omdat – zo is namens verweerder ter zitting verklaard – de behandelaar van verzoekster (Mentrum) niets meer van zich liet horen. De voorzieningenrechter vindt dit geen correcte handelwijze, te meer omdat de behandelaar aangeeft hoe belangrijk het is dat verzoekster haar woning kan behouden. Onder die omstandigheden had verweerder verzoekster per brief kunnen en moeten uitnodigen alvorens tot een dergelijk belastend besluit te komen. Dit geldt te meer, omdat verweerder bekend was met de psychiatrische problematiek van verzoekster. Daarbij kan van verweerder verlangd worden dat hij meer moeite doet, dan het langs sturen van een boa in één week tijd. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de woningbouwvereniging er wel in is geslaagd verzoekster te bereiken en het gesprek met haar aan te gaan.
19. Zoals uit het dossier volgt, lag er kennelijk een afspraak met de woningbouwvereniging om vooralsnog geen adrescontrole te verrichten. Wat hierin is veranderd, kon verweerder desgevraagd niet toelichten. In de Circulaire, meer in het bijzonder hoofdstuk 8, wordt gesproken over het signaleren van sociale problematiek tijdens BRP-adresonderzoek. Dat betekent dat als deze informatie bekend is, en dat is in het onderhavige geval zeker aan de orde, verweerder die in het onderzoek en besluitvorming zal dienen te betrekken. Dat is niet gebeurd, terwijl daar – gezien de berichten van Mentrum en de huisarts – alle aanleiding toe was.
20. In de Circulaire is verder als onderdeel van het adresonderzoek opgenomen dat er nadere inlichtingen ingewonnen worden. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om een gesprek met verzoekster aan te gaan en haar te vragen om bijvoorbeeld bankafschriften, zodat bekeken kon worden of verzoekster wel in de gemeente verblijft. Ook is gebruikelijk dat in een dergelijk geval informatie wordt opgevraagd omtrent energie- en waterverbruik. Het is onduidelijk gebleven waarom dit onderzoek niet is verricht, terwijl gesteld noch gebleken is dat hiervoor geen gelegenheid was.
21. Verder is geen enkel onderzoek verricht naar waar verzoekster dan wel zou verblijven. Dit is in dit geval van belang, gelet op hetgeen de huisarts heeft verklaard in de brief van 26 januari 2024. Als verzoekster op straat belandt, vreest de huisarts dat zij zal komen te overlijden, omdat haar medicijngebruik gecontroleerd moet kunnen worden. Zelfs deze toch zeer serieuze waarschuwing is voor verweerder geen aanleiding geweest om nader onderzoek te verrichten, terwijl verweerder wel aanleiding heeft gezien om informatie op te vragen bij de woningbouwvereniging en de Wmo-consulente en tot een herziening van het primaire besluit is gekomen. De voorzieningenrechter kan niet volgen dat de Wmo-consulente vooral informatie aanlevert ter onderbouwing dat verzoekster niet in haar woning verblijft, maar, wetende dat zij vaak bij de heer [naam 4] in [plaats 2] of bij haar zoon in [plaats 3] verblijft, deze informatie niet verstrekt noch daarop enig vervolgonderzoek wordt gedaan. Terwijl uit niets is gebleken dat er noodzaak was om snel tot besluitvorming te komen. Verweerder wist immers al langere tijd van de omstandigheden van verzoekster.
22. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat het hier gaat om een dwingendrechtelijke bepaling en dat persoonlijke belangen daarbij niet worden betrokken. Verweerder gaat er daarbij aan voorbij dat de persoonlijke omstandigheden wel degelijk van belang zijn in het kader van de beantwoording van de vraag of aan de voorwaarden voor uitschrijving is voldaan. Zoals uit de voorgaande overwegingen mag blijken heeft de voorzieningenrechter ernstige twijfels aan de zorgvuldigheid en volledigheid van het verrichte onderzoek en (dus) aan de juistheid van de door verweerder getrokken conclusies daaruit.
23. De voorzieningenrechter merkt verder nog het volgende op. Namens verzoekster is erop gewezen, en dit volgt ook uit het dossier, dat ten tijde van zowel het primaire besluit als de herziening daarvan verzoekster nog een Wmo-indicatie had en wel tot 27 maart 2024. Naast de verstrekte informatie door Mentrum, de huisarts en de Wmo-consulente, volgt uit de brief van 19 maart 2024 van Leviaan dat verzoekster in aanmerking zou moeten komen voor een Beschermd Wonen indicatie. De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat zij niet kan volgen waarom verweerder geen probleem heeft met het gebruik maken van Wmo-informatie voor de uitschrijving uit Brp, maar het niet als zijn taak ziet om – terwijl de Wmo-indicatie nog geldt – maatregelen te nemen om verzoekster zo goed mogelijk te begeleiden en deze indicatie om te zetten in Beschermd Wonen, althans daar onderzoek naar te laten verrichten. Het moge zo zijn dat verweerder zich op het standpunt stelt dat vanaf de uitschrijving verzoekster bij hem geen Wmo-voorzieningen meer kan aanvragen, hier geldt dat de indicatie liep tot 27 maart 2024.
24. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen.

Conclusie en gevolgen

25. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit en de besluiten van 15 december 2023 en 5 maart 2024 zijn geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
25.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit en de primaire besluiten tot zes weken na de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:764