In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, wordt de zaak behandeld tussen Parking aan Zee B.V. en een gedaagde partij. Parking aan Zee heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die wordt beschuldigd van het niet betalen van parkeergeld door middel van 'treintje rijden'. De kantonrechter heeft de vordering van Parking aan Zee in behandeling genomen, waarbij de gedaagde zijn verweer heeft gevoerd. De gedaagde stelt dat hij op het moment van de overtreding in het casino was en dat hij geen uitrijkaart heeft ontvangen, wat hij als reden aanvoert voor zijn handelen. Parking aan Zee heeft echter betwist dat het casino enige relatie heeft met de parkeeraccommodatie en stelt dat de gedaagde op de hoogte was van de boete bij het inrijden van de parkeerfaciliteit.
De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van Parking aan Zee getoetst op mogelijke oneerlijke bedingen, in het licht van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De artikelen 5.6, 5.8, 7.5, 8.1, 8.2 en 8.3 van de algemene voorwaarden zijn onder de loep genomen. De kantonrechter concludeert dat deze bedingen mogelijk oneerlijk zijn, omdat ze het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk verstoren ten nadele van de consument. De kantonrechter heeft Parking aan Zee in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de mogelijke oneerlijkheid van de bedingen, en houdt verdere beslissingen aan tot de volgende rol.