ECLI:NL:RBNHO:2024:8942

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
15/001963-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed en zonder rijbewijs

Op 6 augustus 2022 vond een tragisch verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs, met een personenauto twee fietsers aanreed. De aanrijding resulteerde in de dood van één fietser, [slachtoffer 1], die onder water bekneld raakte onder de auto, en de andere fietser, [slachtoffer 2], raakte zwaar gewond. De verdachte verliet de plaats van het ongeval, maar werd later door de politie aangehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat leidde tot de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar wel zeer onvoorzichtig, en dat het causaal verband tussen zijn rijgedrag en het overlijden van [slachtoffer 1] aanwezig was. De verdachte werd vrijgesproken van het onderdeel dat hij anderen in hulpeloze toestand had achtergelaten, omdat omstanders al hulp boden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/001963-23 (P)
Uitspraakdatum: 29 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboortedatum 2],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Rademacher en van wat de verdachte en zijn raadslieden, mr. D.E. de Boer en
mr. G. Kaaij, advocaten te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Beschuldiging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 6 augustus 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor één persoon ([slachtoffer 1]) werd gedood en een ander persoon ([slachtoffer 2]) gewond raakte. Hem wordt daarnaast verweten dat hij onder invloed van alcohol heeft gereden, dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten en dat hij in een personenauto reed terwijl hij niet over een rijbewijs beschikte.
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Helling, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – zonder in het bezit te zijn van een voor het besturen van dat motorrijtuig geldend rijbewijs – roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een zodanige hoge snelheid een rotonde te naderen en/of die rotonde met een zodanige hoge snelheid te nemen en/of met een zodanig hoge snelheid naar rechts af te slaan dat hij niet in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig onder controle te houden en/of
- rechts de berm in is geschoten en/of een verkeersbord in die berm heeft geraakt en/of
- naar links de rijbaan van die weg over is geschoten en daar (met grote impact) tegen twee op het fietspad tegemoet rijdende fietsers is opgebotst of aangereden en met deze fietsers is beland in een naast die weg gelegen sloot,
waardoor een van de fietsers (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en aan de andere fietser (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel (te weten gecompliceerd letsel aan de rechter enkel, een klaplong en twee gebroken ribben) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Helling,
- met een zodanig hoge snelheid een rotonde is genaderd en/of met een zodanige hoge snelheid die rotonde heeft genomen en/of met een zodanige hoge snelheid rechtsaf is geslagen, dat hij de controle over het voertuig is kwijtgeraakt en/of
- via de rechterberm naar links de weg over is geschoten en in botsing of aanrijding is gekomen met twee tegemoetkomende fietsers,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 525 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard op/aan de Helling, op of omstreeks 6 augustus 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan (een) ander(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) letsel en/of schade was toegebracht en/of terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, die ander(en) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd(en) achtergelaten;
4.
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Helling, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring de onder 1 primair,
1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie de volgende standpunten ingenomen. Van roekeloos rijgedrag is geen sprake geweest, maar wel van een ernstige mate van verwijtbaarheid (de rechtbank begrijpt: zeer onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag). Het causaal verband tussen het rijgedrag van de verdachte en het overlijden van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) is aanwezig, gelet op de leer van de redelijke toerekening. Het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan ten aanzien van [slachtoffer 1] worden bewezen verklaard.
Het dossier bevat onvoldoende informatie om tot de conclusie te komen dat bij slachtoffer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daardoor kan het onder 1 primair ten laste gelegde feit, voor zover het op [slachtoffer 2] ziet, niet bewezen worden verklaard. Ten aanzien van [slachtoffer 2] kan wel het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen worden verklaard, nu de door de verdachte verrichte handelingen zeer gevaarlijk voor [slachtoffer 2] waren. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2187) is het in dit geval toegestaan om zowel het onder 1 primair ten laste gelegde feit ten aanzien van [slachtoffer 1] als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit ten aanzien van [slachtoffer 2] bewezen te verklaren.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie niet bewezen dat de verdachte anderen in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, aangezien omstanders al te hulp waren geschoten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van roekeloos of zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag.
Het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan bewezen worden verklaard maar alleen met betrekking tot [slachtoffer 1]. Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen, omdat dit subsidiaire feit niet alleen op [slachtoffer 2] betrekking heeft. Zij is niet expliciet in de tenlastelegging genoemd. Het door de officier van justitie aangehaalde arrest ziet op een ander type tenlastelegging, waarin bij het subsidiaire feit een slachtoffer specifiek werd benoemd. Dat is in de tenlastelegging in deze zaak niet het geval.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte anderen in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, nu omstanders te hulp waren geschoten en hulpdiensten ter plaatse waren toen de verdachte de plaats van het ongeval verliet.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1
3.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 augustus 2022 bestuurde de verdachte de auto van zijn zus. Zijn zus zat naast hem op de passagiersstoel, zijn moeder zat op de achterbank. De verdachte zou in de week erna rijexamen doen en was dus nog niet in het bezit van een rijbewijs. Tijdens zijn rijlessen had hij altijd in een handgeschakelde auto gereden. De auto waarin hij op 6 augustus 2022 reed, had een automatische versnellingsbak (automaat). De verdachte had nog nooit eerder een automaat bestuurd en heeft voorafgaand aan het rijden niet gevraagd om instructies voor het besturen van dit type auto.
De verdachte reed op de N245 in de richting van Schagen en sloeg bij stoplichten rechtsaf naar De Helling. Deze bocht nam de verdachte te ruim en iets te hard. In de auto ontstond onenigheid over het al dan niet doorrijden met de verdachte achter het stuur. De moeder van de verdachte wilde de auto uit en zijn zus wilde met hem van plek wisselen. De verdachte is desondanks verder gereden. Vervolgens naderden zij de rotonde op De Helling. Deze rotonde heeft de verdachte, gelet op de situatie ter plaatse, met een te hoge snelheid genomen. Hij is de macht over het stuur verloren. De rechtbank gaat er op basis van de verklaring van de zus van de verdachte van uit dat de verdachte het gaspedaal en het rempedaal met elkaar heeft verwisseld omdat hij niet gewend was in een automaat te rijden. Na de rotonde is de verdachte met de auto aan de rechterkant van de weg gebotst tegen een zogenoemd “portaal”, een hekwerk met een bord met de plaatsnaam Sint Pancras. Vervolgens is de auto van richting veranderd, schuin de weg overgestoken en aan de overkant in botsing gekomen met twee fietsers die hem op het fietspad tegemoet reden: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zowel de fietsers als de auto zijn in de naast het fietspad gelegen sloot terecht gekomen.
Dit alles gebeurde terwijl de verdachte onder invloed was van alcohol. Na onderzoek bleek dat het alcoholgehalte in zijn adem 525 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg, terwijl voor hem maximaal 88 microgram was toegestaan.
3.3.2.2 Mate van schuld
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW) is vereist dat het verkeersongeval door de schuld van de verdachte heeft plaatsgevonden. Bij ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW wordt onderscheid gemaakt tussen drie gradaties: 1) aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid, 2) zeer onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag en 3) roekeloosheid. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld. Van roekeloosheid is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 WVW zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Uit rechtspraak volgt dat roekeloosheid niet snel wordt aangenomen.
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor de schuldvorm 'roekeloosheid' geldt op zichzelf hetzelfde. Daarbij dient echter te worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als 'zwaarste vorm van het culpose delict' wordt aangemerkt die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van roekeloosheid, gaat de rechtbank uit van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden. Deze leiden volgens de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. Zij zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gereden. De verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte weliswaar te hard heeft gereden gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, maar dat niet is vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte kennelijk had willen afremmen, maar dat hij zich heeft vergist en per ongeluk op het gaspedaal heeft getrapt. Tot slot is van belang dat de afstand tussen de stoplichten op de N245 en de rotonde op De Helling ongeveer 300 meter is, wat betekent dat de omschreven feiten en omstandigheden zich in een relatief kort tijdsbestek hebben afgespeeld.
3.3.2.3 Causaal verband tussen rijgedrag van de verdachte en overlijden van [slachtoffer 1]
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] na de aanrijding onder water in een sloot naast de weg is beland, waarbij hij bekneld zat onder de auto. Na enige tijd is het omstanders gelukt hem te bevrijden en hem uit het water te halen. Door ter plaatse gekomen hulpdiensten is [slachtoffer 1] gereanimeerd en geïntubeerd. [slachtoffer 1] is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en nog enige tijd gereanimeerd. In het ziekenhuis is [slachtoffer 1] overleden. Na zijn overlijden bleek de beademingstube niet in zijn luchtpijp, maar in zijn slokdarm te zitten.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het overlijden van [slachtoffer 1] is veroorzaakt door handelingen van de verdachte. De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van die vraag dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of de dood van [slachtoffer 1]
redelijkerwijsals gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op de hierboven omschreven feiten en omstandigheden twijfelt de rechtbank er niet aan dat de gedragingen van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg. Daarbij merkt de rechtbank in het bijzonder nog op dat de noodzaak tot medisch ingrijpen is veroorzaakt door de gedragingen van de verdachte. Door de aanrijding is [slachtoffer 1] onder water bekneld geraakt en had hij medische hulp nodig. Niet duidelijk is geworden of de onjuiste positie van de beademingstube heeft bijgedragen aan de dood van [slachtoffer 1], maar vast staat wel dat [slachtoffer 1] door de gedragingen van de verdachte in levensgevaar is gekomen en medische interventie noodzakelijk was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ingetreden gevolg (de dood van [slachtoffer 1]) redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde, voor zover dat feit ziet op het overlijden van [slachtoffer 1].
3.3.2.4 Lichamelijk letsel [slachtoffer 2]
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen dat kan worden aangemerkt als letsel zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan dan ook niet worden bewezen verklaard, voor zover dat feit ziet op het toebrengen van het ten laste gelegde letsel aan [slachtoffer 2]. De verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.
3.3.2.5 Overweging ten aanzien van feit 1 subsidiair
Hierboven heeft de rechtbank geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, voor zover dat feit ziet op [slachtoffer 1]. Subsidiair is de verdachte overtreding van artikel 5 WVW ten laste gelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet ook het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit ten aanzien van [slachtoffer 2] kan worden bewezen verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de zaak waarnaar de officier van justitie verwijst, waren twee verschillende gedragingen van één verdachte op twee verschillende manieren ten laste gelegd, namelijk primair als zware mishandeling en subsidiair als poging zware mishandeling. Daardoor kon tot bewezenverklaring van primair de ene gedraging als zware mishandeling en subsidiair de andere gedraging als poging zware mishandeling worden gekomen. Dat is anders in dit geval. Hier zijn zowel onder 1 primair als onder 1 subsidiair dezelfde gedragingen van de verdachte tenlastegelegd. De rechtbank acht al die gedragingen onder 1 primair bewezen (met betrekking tot [slachtoffer 1]). In het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is geen onderscheid gemaakt tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hun namen staan niet in de tenlastelegging) en die beschuldiging heeft dus betrekking op hen beiden. Omdat de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit ten aanzien van [slachtoffer 1] bewezen heeft verklaard, en de subsidiair ten laste gelegde gedragingen mede betrekking hebben op [slachtoffer 1], en daarmee geheel binnen de reikwijdte van het primair bewezenverklaarde vallen, komt de rechtbank niet meer toe aan beoordeling van de gedragingen die ook onder het 1 subsidiair ten laste zijn gelegd. Anders gezegd: een bewezenverklaring van het subsidiaire feit zou dubbelop zijn met de bewezenverklaring van het primaire feit – omdat beide feiten (mede) betrekking hebben op [slachtoffer 1] – en dat kan niet.
3.3.2.6 Overweging ten aanzien van feit 3
Na de aanrijding schoten omstanders zowel de fietsers als de inzittenden van de auto te hulp. Nadat de verdachte de auto uit was geholpen is hij van de plaats van het ongeval weggerend. Op dat moment hadden omstanders zich reeds over de fietsers ontfermd. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het onderdeel ‘in hulpeloze toestand achterlaten van anderen’.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 6 augustus 2022 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, De Helling, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – zonder in het bezit te zijn van een voor het besturen van dat motorrijtuig geldend rijbewijs – zeer onvoorzichtig,
- met een zodanige hoge snelheid een rotonde te naderen en die rotonde met een zodanig hoge snelheid te nemen en met een zodanig hoge snelheid naar rechts af te slaan dat hij niet in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig onder controle te houden en
- rechts de berm in is geschoten en een verkeersbord in die berm heeft geraakt en
- naar links de rijbaan van die weg over is geschoten en daar tegen twee op het fietspad tegemoet rijdende fietsers is aangereden en met deze fietsers is beland in een naast die weg gelegen sloot,
waardoor een van de fietsers (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde en vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 6 augustus 2022 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 525 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard op De Helling, op 6 augustus 2022 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan anderen letsel en/of schade was toegebracht;
4.
hij op 6 augustus 2022 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, De Helling, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a en vierde lid, van deze wet
2.
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (525 microgram)
3.
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994
4.
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden die door de reclassering in het rapport van 29 april 2024 zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van drie jaren, waarvan anderhalf jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de overtredingen die hij bewezen acht – namelijk feit 1 subsidiair en feit 4 – schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn voor het afdoen van strafzaken is geschonden met drie weken maar dat kan worden volstaan met de constatering daarvan.
6.2
Standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar de overschrijding van de redelijke termijn, de eendaadse samenloop tussen feiten 1 primair, 2 en 4 en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de verdediging verzocht aan de verdachte een straf op te leggen waarvan een behoorlijk gedeelte voorwaardelijk is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feiten, waarbij de onder 1 primair, 2 en 4 bewezen verklaarde feiten in een onderlinge verhouding van eendaadse samenloop staan als bedoeld in artikel 55 Sr, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Op 6 augustus 2022 heeft een verkeersongeval met buitengewoon tragische afloop plaatsgevonden. De verdachte heeft onder invloed van alcohol gereden in een personenauto, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs. Op enig moment is hij de macht over het stuur verloren en heeft hij twee fietsers aangereden. De fietsers en de auto zijn in een sloot beland, waarbij één van de fietsers, [slachtoffer 1], onder water onder de auto bekneld lag. Hij moest door omstanders worden bevrijd en uit het water worden gehaald. Hij is uiteindelijk in het ziekenhuis overleden. Nadat het ongeval had plaatsgevonden, is de verdachte van de plaats van het ongeval weggerend en even verderop door de politie aangehouden.
De weduwe van [slachtoffer 1], zijn vader en zijn broers hebben tijdens de zitting op indrukwekkende wijze verwoord wat het verlies van hun man, zoon en broer voor hen betekent. Zij moeten leven met een onvoorstelbaar groot verdriet.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ter zitting een verdachte gezien die gebukt gaat onder de gevolgen die de aanrijding heeft gehad. Hij kampt met psychische problematiek die sinds het ongeval in ernst is toegenomen. Het ongeval heeft ook op zijn leven grote impact. Hij zal moeten leven met de gedachte dat door zijn rijgedrag een ander het leven heeft gelaten. Ter terechtzitting heeft de verdachte spijt betuigd richting de nabestaanden, wat op de rechtbank als een oprechte spijtbetuiging is overgekomen.
De rechtbank heeft gelet op het op naam van de verdachte staande strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 5 augustus 2024. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 29 april 2024, opgesteld en ondertekend door [reclasseringwerker]. Geadviseerd wordt aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, in combinatie met bijzondere voorwaarden. De reclassering acht een langdurige klinische opname van de verdachte noodzakelijk. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit zelf ook nodig vindt en hieraan zal meewerken.
Oriëntatiepunten
De rechtbank heeft onder meer gekeken naar de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht met betrekking tot overtreding van artikel 6 WVW. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van de categorie ‘ernstige schuld’, waarbij sprake is van een overleden slachtoffer en alcoholgebruik (categorie < 570 microgram). Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 8 WVW, en naar de straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van verdachten gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Het uitgangspunt is dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen. In beginsel moet overschrijding van de termijn worden gecompenseerd door strafvermindering. Dat wordt echter niet gedaan bij geringe termijnoverschrijdingen die niet langer dan een maand duren. In die gevallen wordt volstaan met de constatering van overschrijding van de redelijke termijn.
De verdachte is op 7 augustus 2022 in verzekering gesteld. Op die dag is de redelijke termijn aangevangen. Dat betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met 22 dagen is overschreden. Omdat het hier gaat om een geringe termijnoverschrijding zal de rechtbank hier volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en geen strafvermindering toepassen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank zal de duur daarvan bepalen op 15 maanden. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 5 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank acht het met name van belang dat de verdachte langdurig wordt opgenomen in een kliniek om daar de benodigde behandeling te ondergaan.
Ook zal de rechtbank ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor de duur van 36 maanden. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 18 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren.
Gelet op de voor de feiten 1 primair, 2 en 3 op te leggen straffen zal de rechtbank ten aanzien van de onder 4 bewezen verklaarde overtreding volstaan met schuldigverklaring en voor dat feit geen straf of maatregel aan de verdachte opleggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 55, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en
6, 7, 8, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor te Heerhugowaard. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
 zich laat opnemen in de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) van GGZ Noord-Holland Noord in Heiloo of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo snel mogelijk nadat de veroordeelde het onvoorwaardelijke deel van zijn detentie heeft uitgezeten. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan hier ook onder vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 zich na afloop van zijn klinische opname, indien geïndiceerd, laat behandelen door GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan hier ook onder vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 indien geïndiceerd, na afloop van zijn langdurige klinische opname, verblijft bij een instelling voor beschermd wonen of de maatschappelijke opvang, nader te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 meewerkt aan middelencontroles. De reclassering kan urine- en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
18 (achttien) maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 3 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mr. M. Neervoort en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2024.