ECLI:NL:RBNHO:2024:8684

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
11178488 \ AO VERZ 24-82
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer wegens het meenemen van onverkoopbare worsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Gepo Vleeswaren B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen omdat hij op 3 mei 2024 een aantal leverworsten mee naar huis had genomen zonder te betalen. De werkgever stelde dat dit een dringende reden voor ontslag vormde, aangezien het meenemen van worsten zonder betaling als diefstal werd beschouwd. De kantonrechter oordeelde echter dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Er was onvoldoende bewijs dat er een duidelijk beleid bestond omtrent het meenemen van worsten en het was aannemelijk dat er een gebruik was ontstaan waarbij werknemers onverkoopbare worsten mee naar huis mochten nemen. De kantonrechter kende de werknemer een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding toe, omdat het ontslag niet terecht was gegeven. De kantonrechter benadrukte dat ontslag op staande voet een ultimum remedium is en dat de persoonlijke omstandigheden van de werknemer in de beoordeling moeten worden meegenomen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van de vergoedingen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11178488 \ AO VERZ 24-82
Uitspraakdatum: 23 augustus 2024
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
hierna te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. R.M. Duijn (DAS Rechtsbijstand)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gepo Vleeswaren B.V.
gevestigd te Nieuw-Vennep
verwerende partij
hierna te noemen: Gepo
gemachtigde: mr. M.H.J. Provó Kluit (Rechtsagent)
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over een werknemer die door zijn werkgever op staande voet is ontslagen vanwege het mee naar huis nemen van worsten. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat onvoldoende gebleken is van een duidelijk beleid omtrent het meenemen van de worsten en omdat het aannemelijk is dat er sprake was van een gebruik ten aanzien van het meenemen door werknemers van onverkoopbare worsten. Aan de werknemer wordt een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding toegekend.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om het hem door Gepo gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, en subsidiair om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. Gepo heeft een verweerschrift en een (voorwaardelijk) tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
1.2.
Op 26 juli 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben partijen bij brieven van 17 en 19 juli 2024 nog stukken toegezonden. Ter zitting heeft [verzoeker] laten weten ‘te switchen’ en te berusten in het ontslag.

2.Feiten

2.1.
Gepo houdt zich bezig met de productie en levering van leverworsten.
2.2.
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1964 (nu 59 jaar), is op 14 september 1987 in dienst getreden bij Gepo. De functie van [verzoeker] is medewerker expeditie met een salaris van laatstelijk € 3.988,50 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.3.
[verzoeker] ontvangt daarnaast - onder meer - een maandelijks tegoed van € 44,- aan ‘worstengeld’.
2.4.
Op 3 mei 2024 heeft [verzoeker] een aantal leverworsten mee naar huis genomen.
2.5.
Op 6 mei 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. Dit ontslag is schriftelijk aan hem bevestigd. In de ontslagbrief staat onder meer:
“(…) Vandaag om 11:00 uur bent u door [betrokkene 1] in bijzijn van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] geconfronteerd met het feit dat u op vrijdag 3 mei 2024 bij het naar huis gaan worsten hebt meegenomen in een (plastic) tas zonder te betalen. U krijgt, in het kader van een vervallen regeling, per maand een bedrag van € 44,00 “worstengeld”. Verder staat er regelmatig een krat waarin worsten zitten die personeelsleden gratis mogen meenemen. Vrijdag bent u gezien met een (plastic) tas waar u worsten in gestopt hebt. Er stond vrijdag geen krat met worsten voor het personeel. Ook liggen er, als er wel een personeelskrat staat, nooit tassen naast. Kortom, u hebt kennelijk van te voren bedacht dat u zonder te betalen en zonder iets te zeggen worsten wilde meenemen en hebt voor dat doel kennelijk een tas meegenomen.
U bent afgelopen vrijdag gezien en bent vandaag met het stil meenemen van worsten zonder betalen geconfronteerd. U hebt erkend de worsten zonder te betalen te hebben meegenomen, maar u zag dat niet als stelen. Op de vraag hoe u het stil meenemen van de worsten zonder te betalen dan wel ziet, hebt u niet geantwoord. U hebt het vertrouwen van werkgever dusdanig beschaamd dat u werkgever geen andere keuze laat dan u te ontslaan.
Dit betekent dat uw dienstverband op en ingaande 6 mei 2024 met onmiddellijke ingang is geëindigd op grond van een dringende reden, te weten diefstal.(…)”
2.6.
[betrokkene 4] (van 1 september 2002 tot 31 mei 2024 werkzaam geweest bij Gepo in de functie van bedrijfsleider, hierna: [betrokkene 4]) heeft op 28 mei 2024 een schriftelijke verklaring afgelegd. [betrokkene 4] heeft – onder meer – verklaard:
“(…) Gedurende mijn werkzame periode bij Gepo Vleeswaren plaatste zowel ik als [verzoeker] weleens ’s middags bij de sanitaire sluis (uitgang productie) een krat met worst en vleeswaren zodat de collega’s hier iets van mee naar huis konden nemen. Deze konden niet verkocht worden om een aantal redenen:1) worsten waren na het verpakken “over”. Als een krat verkocht word met een inhoud van 10 worsten en er zijn 16 worsten geproduceerd dat zijn er 6 worsten “over”.
2) bij verkoop moet er nog minimaal 50 dagen zijn voordat er einde THT is. Zodra de THT minder dan 50 dagen is, dan zijn deze worsten onverkoopbaar. Echter zijn deze worsten nog wel goed voor consumptie.3) Als er in het kader van productontwikkeling worsten geproduceerd zijn, dan zijn er ook altijd worsten “over”.4) Van ZG-Slicing (dochteronderneming van Gepo Vleeswaren die in hetzelfde pand gevestigd is) ontvangen wij ook vleeswaren om uit te delen. Deze vleeswaren zijn ook “over” om dezelfde redenen zoals hierboven beschreven.De reden waarom wij dit deden was als extraatje voor het personeel. Ik kan mij daarom geen voorstelling maken dat [verzoeker] de worst met verkeerde intenties heeft meegenomen.”
2.7.
[betrokkene 5] (voormalig assistent bedrijfsleider bij Gepo, hierna: [betrokkene 5]) heeft op 13 juni 2024 een schriftelijke verklaring afgelegd. [betrokkene 5] heeft – onder meer – verklaard:
“(…) Ik heb [verzoeker] altijd gezien als een collega die met hart en ziel zijn afdeling in goede banen heeft geleid. Dit hield ook in dat de leverworsten die naar zijn mening niet meer verkocht konden worden te laten herverwerken of in een krat bij de uitgang van de hygiënesluis neergezet werden. Collega’s mochten dan worsten uit de krat die bij de uitgang van de hygiënesluis stonden mee naar huis nemen. (…) Dat leverworsten bij de hygiënesluis neer worden gezet in een krat is een gewoonte en dit gaat al jaren zo bij GEPO Vleeswaren. De directie en het managementteam komen nooit op de werkvloer en weten dus ook niet hoe het op de werkvloer gaat. (…)”
2.8.
[betrokkene 6] (van 17 augustus tot 12 april 2024 werkzaam geweest bij Gepo in de functie van medewerker, hierna: [betrokkene 6]) heeft een schriftelijke ongedateerde verklaring afgelegd. [betrokkene 6] heeft – onder meer – verklaard:
“Bij deze verklaar ik [betrokkene 6] dat als een krat leverworst die niet meer compleet is of om andere reden niet meer verkocht kan worden bij de uitgang wordt neergezet. Hier mag het personeel dan gratis worst uithalen.”
2.9.
[betrokkene 2] (directeur van Gepo, hierna: [betrokkene 2]) heeft op 8 juli 2024 een schriftelijke verklaring afgelegd. [betrokkene 2] heeft – onder meer – verklaard:
“Als Directie is er nooit toestemming gegeven om producten uit onze organisatie gratis mee te nemen. Ook niet als het gaat om “mis productie” of andere termen die eraan worden meegegeven. Daar zijn met het oog op voedselveiligheid vastgelegd, middels beschreven procedures, hoe hier mee om te gaan, leading. Dit is voor iedereen werkzaam bij Gepo Vleeswaren B.V. bekend en zeer zeker voor [verzoeker] in de functie op de afdeling expeditie.”
2.10.
[betrokkene 8] (huidige bedrijfsleider bij Gepo, hierna: [betrokkene 8]) heeft op 4 juli 2024 een schriftelijke verklaring afgelegd. [betrokkene 8] heeft – onder meer – verklaard:
“Ik, [betrokkene 8] heb ik mijn functie als leidinggevende over de productie nooit toestemming gegeven om een krat met worst bij de uitgang neer te zetten voor het personeel. Ook niet op de bewuste vrijdag 3 mei 2024.Het is mij ook nooit gevraagd of daar een krat neergezet mocht worden om worst mee te laten nemen door het personeel naar huis.”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter primair het ontslag op staande voet te vernietigen en Gepo te veroordelen tot doorbetaling van loon. Subsidiair heeft [verzoeker] een verzoek gedaan om een transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding toe te kennen.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [verzoeker] (samengevat) aangevoerd dat de dringende reden ontbreekt. [verzoeker] heeft niets anders gedaan dan wat normaal gesproken wel is toegestaan binnen Gepo, namelijk het meenemen van leverworsten die niet meer voor verkoop in aanmerking komen waarbij [verzoeker] de bevoegdheid heeft om te mogen bepalen of deze gratis mogen worden meegenomen.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Gepo verweert zich tegen het verzoek. Daartoe heeft zij – samengevat – het volgende aangevoerd. [verzoeker] heeft zonder toestemming en zonder te betalen een tas vol verkoopbare worsten uit de voorraad van Gepo meegenomen. Dat is diefstal. Daarmee heeft [verzoeker] het vertrouwen van Gepo dusdanig geschonden dat [verzoeker] niet langer expeditie medewerker kan zijn, waar hij vrije toegang tot de voorraad gereed product heeft. In dit verband is (mede) van belang dat het handelen van [verzoeker] in strijd is met de strenge wet- en regelgeving omtrent voedselveiligheid.
4.2.
Verder wordt bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek, voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden op de e-grond.

5.De beoordeling

5.1.
Ter zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat hij berust in het ontslag op staande voet omdat hij een terugkeer met alles dat in het verweerschrift over hem is gezegd, niet aankan en (dus) de switch maakt naar zijn subsidiaire verzoeken om toekenning van (onder andere) een billijke vergoeding. Daarmee staat vast dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 6 mei 2024. Dat heeft tot gevolg dat de primaire verzoeken van [verzoeker] (tot vernietiging van het ontslag op staande voet, loondoorbetaling en wedertewerkstelling) en het voorwaardelijk tegenverzoek van Gepo niet behandeld hoeven te worden. Het gaat in deze zaak dus nog om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend en zo nee, of Gepo vergoedingen aan [verzoeker] moeten betalen.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig
5.2.
De kantonrechter vindt dat een dringende reden in de zin van de artikelen 7:677 en 7:678 BW ontbreekt. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.3.
Ontslag op staande voet is een ultimum remedium dat, gelet op de verstrekkende gevolgen, slechts gegeven mag worden als van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij moeten ook in de beschouwing worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
5.4.
Gepo heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [verzoeker] op vrijdag 3 mei 2024 een plastic tas met worsten mee naar huis heeft genomen. [verzoeker] heeft deze worsten niet betaald met zijn worstengeld, en er stond ook geen krat met gratis worsten bij de uitgang waaruit hij de worsten gratis had mogen meenemen. Aldus is volgens Gepo sprake van diefstal. In dit verband heeft zij ter zitting aangevoerd dat het ook zonder strikt zerotolerancebeleid voor alle werknemers duidelijk moet zijn dat diefstal tot ontslag leidt.
5.5.
Volgens [verzoeker] is het al vele jaren de cultuur en gewoonte bij Gepo dat worsten die niet aan de verkoopstandaarden voldoen in een krat worden verzameld, en (gratis) mee naar huis mogen worden genomen door personeelsleden. [verzoeker] stelt dat hij over zijn jaren van trouwe dienst de bevoegdheid heeft verworven om te bepalen welke worsten al dan niet verkoopbaar zijn. [verzoeker] was van plan om het krat met niet-verkoopbare worsten op maandag 6 mei 2024 bij de uitgang neer te zetten voor zijn collega's. Het feit dat [verzoeker] de worsten op vrijdag 3 mei 2024 uit het krat heeft meegenomen voordat het krat bij de uitgang stond, betekent niet dat de worsten niet meegenomen mochten worden. Er is dan ook geen sprake van diefstal, aldus [verzoeker].
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Niet is gebleken dat het meenemen van worsten zonder daarvoor te betalen zoals [verzoeker] dat heeft gedaan niet was toegestaan. Uit de stukken en verklaringen is duidelijk geworden dat personeel op twee manieren worsten mee naar huis mocht nemen: door gebruik te maken van het zogenaamde worstengeld of door onverkoopbare worsten mee te nemen uit een krat dat bij de uitgang staat.
5.7.
[verzoeker] heeft kennelijk jarenlang bepaald welke worsten er in het weggeefkrat geplaatst mochten worden, zo leidt de kantonrechter af uit voornoemde verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Hoewel het aanwijzen van onverkoopbare worsten in beginsel niet aan [verzoeker] was, was er een gebruik ontstaan met instemming van zijn (voormalig) leidinggevende. Het is jarenlang gebruik en gedoogd geweest dat deze worsten gratis door werknemers meegenomen mochten worden, zo volgt uit de verklaringen van verschillende (oud)medewerkers. De kantonrechter ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Hoewel de directie van Gepo en de huidige bedrijfsleider anders hebben verklaard, is onvoldoende gebleken dat zij op de hoogte waren van de werkelijke gang van zaken op de werkvloer. Volgens [verzoeker] waren de meegenomen worsten onverkoopbaar omdat zij niet aan de verkoopstandaarden voldeden, en was hij van plan om de rest van de batch na het weekeinde bij de uitgang te zetten voor het personeel om mee te nemen. Het had gelet hierop op de weg van Gepo gelegen om haar stelling dat [verzoeker] ten onrechte verkoopbare worsten heeft meegenomen, nader te onderbouwen. De (enkele) stelling dat Gepo het bewuste krat na het weekeinde niet heeft gevonden, is in dit verband onvoldoende. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat [verzoeker] ter zitting heeft toegelicht dat er op de werkvloer overal kratten stonden en dat de kantonrechter niet is gebleken dat [verzoeker] de worsten heimelijk meenam. De kantonrechter acht voor de beoordeling van de dringende reden verder relevant dat onvoldoende is gebleken dat er duidelijke regels gelden omtrent het wel of niet mogen meenemen van worsten en wie daarover mag (of mocht) beslissen. Gezien het gebrek aan eenduidig, transparant en voor de werknemers ook kenbaar beleid (anders dan dat diefstal niet is toegestaan zoals beschreven is in het Huishoudelijk Reglement), kan niet worden vastgesteld dat [verzoeker] in strijd met de regels heeft gehandeld door op 3 mei 2024 een aantal worsten mee naar huis te nemen. Daarom komt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van, zoals Gepo dat ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag, diefstal van worsten.
5.8.
Dat [verzoeker] ook wordt verweten dat hij Gepo in gevaar heeft gebracht door de voedselveiligheidsregels te schenden heeft Gepo pas bij verweerschrift naar voren gebracht. In de ontslagbrief staat hierover niets vermeld, zodat dit aspect - als het al juist zou zijn waarvan onvoldoende is gebleken - niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd en niet zal worden meegewogen bij de beoordeling van de dringende reden.
5.9.
Naast het feit dat de aan [verzoeker] verweten diefstal niet is komen vast te staan, heeft Gepo er geen blijk van gegeven rekening te hebben gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker], zoals die door hem zijn aangevoerd (zoals zijn lange, vlekkeloze dienstverband en zijn leeftijd en eenzijdige werkervaring, waardoor zijn positie op de arbeidsmarkt mogelijk minder rooskleurig is) en de (financiële) gevolgen van het ontslag voor [verzoeker]. Ook ter zitting is niet gebleken dat Gepo hier in haar besluitvorming over de op te leggen sanctie oog voor heeft gehad.
Gefixeerde schadevergoeding
5.10.
De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn van 6 mei 2024 tot 1 juli 2024, te weten € 7.781,43 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 6 mei 2024.
Transitievergoeding
5.11.
Het verzoek om Gepo te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker]. Dat betekent dat Gepo de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 52.619,01 bruto. Dit is het bedrag dat door [verzoeker] is gevorderd en waartegen Gepo geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 6 juni 2024.
Billijke vergoeding
5.12.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] een billijke vergoeding toekomt. Daarbij wordt opgemerkt dat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
5.13.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.14.
[verzoeker] heeft een bedrag van € 404.912,52 bruto gevorderd, welk bedrag volgens hem gelijk is aan het loon bedrag dat Gepo aan [verzoeker] verschuldigd zou zijn indien hij tot aan zijn pensioendatum op 13 maart 2032 bij Gepo in dienst zou zijn gebleven. Gepo heeft hiertegen uitsluitend aangevoerd dat het, gelet op het meenemen van worsten door [verzoeker], geenszins aannemelijk is dat het dienstverband zou hebben voortgeduurd tot het pensioen. Het gevorderde bedrag staat bovendien in geen verhouding tot de ernst van de gedragingen van [verzoeker], aldus Gepo. Niet is betwist dat [verzoeker] eenzijdige werkervaring heeft en daardoor moeilijk aan een nieuwe baan zal komen en evenmin is aangevoerd dat Gepo een billijke vergoeding niet zou kunnen betalen.
5.15.
De kantonrechter een billijke vergoeding van € 150.000,- bruto redelijk en passend. Daarbij is tot uitgangspunt genomen dat niet onaannemelijk is dat [verzoeker] - het ontslag op staande voet weggedacht – tot zijn pensioen bij Gepo zou zijn blijven werken. [verzoeker] werkte er immers al 36 jaar zonder noemenswaardige problemen en het incident met de worsten zou ook geen geldige ontbindingsgrond hebben opgeleverd. De kantonrechter vindt echter niet aannemelijk dat [verzoeker] het door hem berekende bedrag aan inkomensschade zal leiden. Zijn inkomensschade wordt immers deels al gecompenseerd door de transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en WW-uitkering, waarop [verzoeker] naar verwachting aanspraak zal kunnen maken doordat is geoordeeld dat het hem gegeven ontslag niet terecht was. Verder vindt de kantonrechter het niet aannemelijk dat [verzoeker] tot zijn pensioendatum (maart 2032) geen enkele andere bron van inkomen zal kunnen vinden. Hoewel aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat zijn eenzijdige werkervaring een negatieve factor kan zijn bij het vinden van een nieuwe baan, is de arbeidsmarkt over het algemeen goed te noemen. Verder is in overweging genomen dat niet valt uit te sluiten dat de arbeidsovereenkomst, als het ontslag op staande voet wordt weggedacht, op enig moment om andere redenen (zoals ziekte, overlijden of ontslag wegens bedrijfseconomische redenen) zou zijn geëindigd. De kantonrechter vindt het niet redelijk om de financiële gevolgen van deze potentiële risico’s, vanwege een onterecht gegeven ontslag op staande voet én de keuze van [verzoeker] om in het ontslag te berusten, volledig bij Gepo neer te leggen. Tot slot heeft de kantonrechter de mate van verwijtbaarheid van Gepo meegewogen. Dat Gepo ervoor heeft gekozen om [verzoeker], na een 36-jarig onberispelijk dienstverband, per direct te ontslaan zonder dat daarvoor een dringende reden bestond, valt Gepo zwaar aan te rekenen.
5.16.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker], is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding (artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van Gepo, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Gepo om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 150.000,- bruto;
6.2.
veroordeelt Gepo om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 7.781,43 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Gepo om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 52.619,01 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 juni 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt Gepo tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.062‬,-, te weten:
griffierecht € 248,00;
salaris gemachtigde € 814,00;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.A. Charbon, kantonrechter en op 23 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter