ECLI:NL:RBNHO:2024:8676

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/348602 / HA ZA 24-57
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door gebruik van steeg door bovenwoning

In deze zaak vordert [eiser], huurder van een benedenwoning, dat [gedaagden], huurders van de bovenwoning, verboden wordt gebruik te maken van de steeg naast het pand. [eiser] stelt dat het gebruik van de steeg door [gedaagden] hinder veroorzaakt, waaronder inkijk in haar woning. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat de steeg op het perceel van een derde ligt en [gedaagden] deze met toestemming van de eigenaar mogen gebruiken. De rechtbank oordeelt dat de hinder die [eiser] ervaart niet onrechtmatig is, aangezien het gebruik van de steeg door [gedaagden] niet leidt tot een onredelijke inbreuk op haar privacy. De rechtbank wijst erop dat [eiser] zelf maatregelen kan nemen om de hinder te beperken, zoals het aanbrengen van ondoorzichtige ramen. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering en dat [eiser] in het ongelijk is gesteld, waardoor zij de proceskosten moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/348602 / HA ZA 24-57
Vonnis van 21 augustus 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. F.J.J. Baars,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. N.A.D. Bisseswar.
De zaak in het kort
[eiser] vordert als huurder van een benedenwoning dat het [gedaagden] als huurder van de daarboven gelegen woning verboden wordt om gebruik te maken van de steeg die naast het pand loopt, omdat dit hinder voor [eiser] veroorzaakt. De rechtbank wijst de vordering af omdat de steeg op het perceel van de buurman ligt en [gedaagden] die steeg met toestemming van die buurman mogen gebruiken. De hinder die dat voor [eiser] geeft wegens, onder andere, mogelijke inkijk in haar woning, is niet onrechtmatig.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 januari 2024 met 8 producties;
- de conclusie van antwoord met 12 producties;
- het tussenvonnis van 27 maart 2024;
- het rolbericht van 18 juli 2024 met de brief van 17 juli 2024 waarbij [eiser] haar eis heeft gewijzigd;
- de akte van [gedaagden] met producties 13 tot en met 16;
- het proces-verbaal van de descente van 1 augustus 2024;
- de mondelinge behandeling van 1 augustus 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. [gedaagden] hebben daarbij pleitaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De woningen aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats] bevinden zich in één pand (hierna ook aan te duiden als: het pand). Tot aan de splitsing van het pand op 1 februari 2022 werd de benedenwoning gebruikt als winkel/bedrijfsruimte. De eerste en tweede verdieping van het pand werden gebruikt als één woning.
2.2.
Na de splitsing van het pand is de benedenverdieping omgebouwd tot woning met het [adres 2] . [eiser] huurt sinds juli 2023 de op de benedenverdieping gelegen woning van haar vader, die tevens eigenaar is.
[gedaagden] huren sinds maart 2022 de op de eerste en tweede verdieping gelegen woning van de moeder van [gedaagde 1] , die tevens eigenaar is.
2.3.
Gezien vanaf de openbare weg staat aan de linkerkant, ter hoogte van de voorgevel van het pand, een poort die kan worden afgesloten (linkerfoto). Achter die poort loopt een steeg langs de gehele zijgevel naar achteren. De steeg is aan de straatzijde circa 80 centimeter breed en ter hoogte van de achtergevel circa 60 centimeter. Die poort en steeg liggen op het perceel [adres 3] , dat eigendom is van een zekere [naam] .
De achterkant van de steeg komt uit op een open plaatsje (linkerkant rechterfoto). Dat open plaatsje ligt aan de achterkant van het pand. Via dat plaatsje is een doorgang naar het perceel [adres 4] . [gedaagden] gebruiken het plaatsje om hun fiets te stallen. [eiser] en de bewoner van [adres 4] gebruiken het plaatsje om hun vuilcontainers (kliko’s) te stallen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, samengevat, [gedaagden] op straffe van een dwangsom te verbieden gebruik te maken van de poort aan de linkerzijde van het pand.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat [gedaagden] onrechtmatig hinder voor [eiser] veroorzaken. [gedaagden] hebben geen recht de steeg te gebruiken. De steeg loopt direct langs de twee ramen die vanuit de woning van [eiser] uitkijken op de steeg en aan de achterkant grenst de steeg aan de deur die toegang geeft tot de slaapkamer van [eiser] . [gedaagden] stallen rijwielen in de poort (de rechtbank begrijpt: in de steeg en op het plaatsje achter het pand). Hierdoor heeft [eiser] geluidsoverlast en het gebruik maken van de poort door [gedaagden] maken inbreuk op de privacy van [eiser] . Door de steeg te blokkeren, kan [eiser] daarvan geen gebruik maken - terwijl zij daartoe krachtens een gevestigde erfdienstbaarheid gerechtigd is - en is een vluchtroute afgesloten. [gedaagden] mogen ook geen gebruik maken van het plaatsje aan de achterkant van het pand. Dat plaatsje is eigendom van de vader van [eiser] .
3.3.
[gedaagden] voeren verweer tegen de vordering van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Afbakening van het geschil
4.1.
Nadat [eiser] haar eis heeft verminderd, rest in de kern de vordering van [eiser] om [gedaagden] te verbieden gebruik te maken van de poort gelegen aan de linkerzijde van de woning. Uit wat partijen verder naar voren hebben gebracht, blijkt echter dat hun geschil niet alleen gaat over de poort die vanaf de openbare weg toegang geeft tot de steeg, maar ook over het gebruik van de steeg zelf en een plaatsje aan de achterzijde van de steeg achter het pand. De vraag is of de vordering van [eiser] mede betrekking heeft op de steeg en genoemd plaatsje. De rechtbank zal de steeg wel in haar beoordeling betrekken. Het achter het pand (en de woning van [eiser] ) gelegen plaatsje niet. De rechtbank legt uit waarom.
4.2.
Bij de uitleg van een petitum moet niet slechts acht worden geslagen op de bewoordingen daarvan, maar komt ook betekenis toe aan de inhoud van hetgeen aan de eis ten grondslag is gelegd, de wijze waarop de wederpartij de eis heeft opgevat en redelijkerwijs heeft moeten opvatten, en het overige partijdebat (zie o.a. HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1070). Omdat de poort vanaf de openbare weg de enige toegang tot de steeg is, die poort slechts benut wordt om de steeg te betreden of te verlaten, de steeg in een rechte lijn naar achteren loopt en, bovendien, tussen partijen vast staat dat zowel de poort als de steeg behoren tot het naastgelegen perceel van [naam] , is onmiskenbaar dat [eiser] bedoeld heeft haar vordering ook betrekking te laten hebben op die steeg.
4.3.
Dat is anders waar het betreft het achter het pand gelegen plaatsje. Dat plaatsje is niet als onderdeel van de steeg te beschouwen. Het ligt aan de achterkant van de steeg naast de steeg. Bovendien behoort dat plaatsje niet tot dezelfde eigenaar als de steeg (partijen twisten over wie de eigenaar is). Partijen hebben wel gedebatteerd over de vraag of [gedaagden] dat plaatsje mogen gebruiken (mede in verband met de vraag of ten behoeve van de woning van [gedaagden] een erfdienstbaarheid op de steeg rust), maar [eiser] heeft aan haar stellingen ter zake van het plaatsje achter haar woning geen concrete vordering verbonden. Indien [eiser] haar vordering ook betrekking had willen laten hebben op dit plaatje, had zij haar vordering duidelijker moeten formuleren.
Gebruik van de poort en de steeg
4.4.
Dit geschil gaat tussen de huurders van de woningen aan [adres 1] en [adres 2] . Vast staat dat de poort en steeg eigendom van [naam] zijn. Niet van de verhuurders van partijen, al dan niet via de vereniging van eigenaars.
4.5.
De rechtbank ziet niet in waarom [eiser] zeggenschap zou hebben over wie er wel of niet van de poort en de steeg gebruik maken. [eiser] heeft ook niets aangevoerd waaruit blijkt dat zij die zeggenschap wel heeft. Dat betekent dat zij op zich niet kan optreden tegen het gebruik van de poort en steeg door [gedaagden] . De rechtbank kan daarom in het midden laten of [gedaagden] krachtens de ten laste van het perceel van [naam] gevestigde erfdienstbaarheid van pad de steeg mogen gebruiken of dat dit mag omdat [naam] dit goed vindt.
4.6.
Wel kan [eiser optreden] tegen onrechtmatige hinder door [gedaagden] . Ook als zij die hinder veroorzaken in de steeg. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder tussen buren afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, zoals de omstandigheden ter plaatse en de ernst, duur en frequentie van de hinder. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat uit wat [eiser] heeft aangevoerd niet blijkt dat de door [gedaagden] veroorzaakte hinder onrechtmatig tegenover [eiser] is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.7.
Het pand met daarin de woningen van partijen had oorspronkelijk op de begane grond een bedrijfsruimte en op de eerste en tweede verdieping een woning. Het pand is in 2022 gesplitst. De huidige eigenaar van de benedenwoning (de vader van [eiser] ) heeft vervolgens de bedrijfsruimte omgebouwd tot woning. Daarbij heeft hij er kennelijk voor gekozen de twee ramen met helder glas - die zich bevinden in de gevel direct naast de smalle steeg - in stand te laten dan wel te realiseren. Dit terwijl de steeg eigendom is van [naam] en ook anderen (zoals de eigenaar van [adres 4] ) toegang hebben tot die steeg. Ook aan de achterkant van de benedenwoning, vrijwel direct grenzend aan de steeg, is een deur met helder glas aangebracht of in stand gelaten. Dat [gedaagden] gebruik maken van de poort en steeg zal bij [eiser] ongetwijfeld leiden tot het gevoel dat er inbreuk wordt gemaakt op haar privacy, maar dat maakt het gebruik van de steeg door [gedaagden] niet onrechtmatig. Onvermijdelijk zullen gebruikers van de steeg enige inkijk hebben in de woning van [eiser] en ongetwijfeld is dat hinderlijk voor [eiser] , maar uit wat [eiser] heeft aangevoerd blijkt niet dat [gedaagden] bij de ramen stoppen om in de woning van [eiser] te kijken of daar in het voorbijgaan bewust langdurig naar binnen kijken. Van de gebruikers van de steeg kan en mag niet worden verwacht dat zij ter hoogte van de ramen en deur de blik afwenden om zo te vermijden dat zij in de woning van [eiser] kunnen kijken. Als [eiser] de hinder onacceptabel vindt, zal zij (of de verhuurder) zelf maatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld door de ramen ondoorzichtig te (laten) maken of deze van binnenuit af te schermen.
4.8.
Dat [eiser] [gedaagden] hoort als zij gebruik maken van de steeg is ook aannemelijk. Ook dat maakt het gebruik van de steeg nog niet onrechtmatig. Buren die dicht op elkaar leven, zullen immers sneller hinder van elkaar ervaren dan buren die op grotere afstand van elkaar wonen. Uit wat [eiser] heeft aangevoerd kan de rechtbank niet afleiden dat [gedaagden] dermate veel, vaak en langdurig lawaai maken dat dit onrechtmatig tegenover [eiser] is. Dat [gedaagden] de steeg gebruiken om een fiets mee te voeren en dat dit ook weleens ’s nachts gebeurt, maakt het gebruik van de steeg evenmin onrechtmatig. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij niet uitsluit dat [gedaagden] weleens de steeg hebben gebruikt en daarbij meer lawaai hebben gemaakt dan [eiser] hoeft te accepteren, maar dat dit gebeurt heeft [eiser] onvoldoende concreet gemaakt. Daar komt bij dat als het gaat om incidenten, die incidenten niet een algeheel verbod om de poort en steeg te gebruiken rechtvaardigen.
4.9.
Ook uit wat [eiser] verder heeft aangevoerd blijkt niet dat [gedaagden] onrechtmatige hinder hebben veroorzaakt. Wellicht dat zij soms een regenpijp raken, maar - gelet op de geringe breedte van de steeg - levert dat geen onrechtmatige hinder tegenover [eiser] op. Of [gedaagden] de steeg hebben belemmerd en of zij dat nog steeds doen, kan in het midden blijven. Als dat al zo is ( [gedaagden] betwisten dat zij dit de laatste maanden hebben gedaan), dan is dat tijdelijk geweest en niet meteen onrechtmatig tegenover [eiser] . Zo nodig kan [eiser] haar verhuurder zich dan wel wenden tot [naam] . [naam] moet immers krachtens de ten gunste van de door [eiser] gehuurde woning gevestigde erfdienstbaarheid vrije doortocht door de steeg realiseren.
4.10.
De conclusie is dat er geen grond is voor toewijzing van het gevorderde. De vordering wordt afgewezen.
4.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. In wat [gedaagden] hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding [eiser] te veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten van [gedaagden] . De proceskosten van [gedaagden] worden daarom begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.493,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.493,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op
21 augustus 2024.