ECLI:NL:RBNHO:2024:8577

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
23/3573 en 23/3578
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de AVG in registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) door de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, worden de beroepen van twee eisers tegen besluiten van de Belastingdienst behandeld. De eisers, broers en vennoten van een vennootschap onder firma, hebben op 10 december 2021 verzocht om inzage in hun persoonsgegevens die door de Belastingdienst zijn verwerkt in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). De Belastingdienst heeft de verzoeken gedeeltelijk ingewilligd, maar heeft geweigerd om nadere persoonsgegevens te verstrekken, wat leidde tot bezwaar van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de eisers voldoende inzage heeft gegeven in hun persoonsgegevens in de FSV, maar dat de proceskosten voor de bezwaarfase ten onrechte niet zijn vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor het beslissen op het rechtsmiddel is overschreden en kent een schadevergoeding toe aan de eisers. De rechtbank vernietigt het besluit van de Belastingdienst voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, maar bevestigt dat de inzage in de FSV correct is verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de eisers recht hebben op vergoeding van hun proceskosten en immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3573 en HAA 23/3578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats 1] , eiser 1

en
[eiser 2], uit [woonplaats 2] , eiser 2,
tezamen eisers
gemachtigde: mr. P.W. Kok,
en

de minister van Financiën, verweerder

gemachtigde: mr. A. Strooper, in dienst van de Belastingdienst.
en

de Staat der Nederlanden, minister voor Rechtsbescherming, niet verschenen.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluiten op hun verzoeken van 10 december 2021 op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om inzage in door verweerder verwerkte persoonsgegevens. Hun inleidende verzoeken zagen op registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) [1] .
1.2
Verweerder heeft de aanvragen met de (primaire) besluiten van 23 maart 2022 (eiser 2) en 31 maart 2022 (eiser 1) (gedeeltelijk) ingewilligd. Met de bestreden besluiten op bezwaar [2] van 26 mei 2023 heeft verweerder alsnog inzicht verschaft in de reden van registratie, maar de bezwaren wel ongegrond verklaard, omdat hij van mening was geen nadere persoonsgegevens te verstrekken. Vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase heeft hij afgewezen. De in de bezwaarschriften verzochte inzage in andere systemen (“zwarte lijsten”), heeft verweerder opgevat als nieuwe verzoeken en daarop bij afzonderlijk besluiten beslist.
1.3
Eisers hebben beroep ingesteld. Het beroep van eiser 1 is geregistreerd onder zaaknummer 23/3573 en het beroep van eiser 2 onder nummer 23/3578. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4
De rechtbank heeft verweerder verzocht een schermafbeelding van de formulieren toe te zenden met de in de FSV over eisers vermelde (persoons)gegevens. Verweerder heeft die schermafbeeldingen toegezonden, maar daarbij voor een deel van de daarin vermelde gegevens verzocht om beperking van de kennisneming tot de rechtbank. Eisers hebben zich daarna uitgelaten.
1.5
De rechtbank heeft in andere samenstelling bij beslissingen van 19 december 2023 de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. Eisers hebben de rechtbank geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om bij de verdere beoordeling in dit beroep van de delen van de schermafbeeldingen van de formulieren kennis te nemen, waarvan de geheimhouding gerechtvaardigd is geacht.
1.6
Eisers hebben verzocht om schadevergoeding op grond van overschrijding van de redelijke termijn voor beslissen op het rechtsmiddel. De rechtbank heeft er van afgezien de minister voor Rechtsbescherming in de gelegenheid te stellen verweer te voeren [3] .
1.7
De rechtbank heeft de beroepen, anders dan eisers hebben verzocht, niet gevoegd, maar wel op 15 mei 2024 gezamenlijk op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder vergezeld door mr. [naam] , ook in dienst van de Belastingdienst.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
In deze zaak ligt enerzijds de vraag voor of verweerder de door eisers verlangde inzage in (verwerking van) hun persoonsgegevens in de FSV heeft verstrekt en anderzijds of verweerder naar aanleiding van hun verzoek van 10 december 2021 ook inzage moest geven in verwerking van persoonsgegevens in andere systemen bij de Belastingdienst. Voorts zijn eisers opgekomen tegen de weigering een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen.
2.2
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder naar aanleiding van de verzoeken van 10 december 2021 geen inzage in verwerking van (persoons)gegevens in andere systemen dan de FSV hoefde te verstrekken, dat verweerder de verlangde inzage in verwerking van hun persoonsgegevens in de FSV heeft verstrekt, maar dat hij de proceskosten ten onrechte niet heeft vergoed, die eisers hebben gemaakt in bezwaar. Voorts is er grond voor een vergoeding voor het overschrijden van een redelijke termijn voor het beslissen op een rechtsmiddel ingevolge artikel 6 van het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden3.1 Eisers zijn broers en vennoten van de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam 1] in [woonplaats 2] . Eiser 1 is daarnaast 50% aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] B.V. Eiser 2 exploiteert daarnaast de eenmanszaak [bedrijfsnaam 3] en hij is enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 4] B.V. De Belastingdienst heeft een drietal keren bij eisers boekenonderzoeken uitgevoerd die ook hebben geleid tot een of meer naheffingen/navorderingsaanslagen, waartegen eisers een of meer rechtsmiddelen hebben ingesteld, waarop nog niet in alle gevallen is beslist. Op 10 december 2021 hebben zij gezamenlijk het verzoek gedaan bij verweerder met de vraag of zij geregistreerd stonden in de FSV. Dat verzoek heeft geleid tot het thans bestreden besluit.
3.2
Eisers vermoeden dat de extra aandacht, die zij ervaren van de Belastingdienst, te maken heeft met hun Turkse nationaliteit.
Bestreden besluiten
4.1 Met de primaire besluiten van 23 maart 2022 (eiser 2) en 31 maart 2023 (eiser 1) heeft verweerder de verzoeken van eisers gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft eisers medegedeeld dat zij staan/stonden vermeld in de FSV. Hij heeft in die besluiten overzichten opgenomen van gegevens die over eisers in de FSV staan/hebben gestaan.
4.2
In de besluiten op bezwaar van 26 mei 2023 stelt verweerder dat hij aan beide eisers in de primaire besluiten alle persoonsgegevens heeft verstrekt die hij van hen in de FSV heeft verwerkt. In de primaire besluiten had hij echter niet verstrekt de informatie die in de FSV bij eisers was vermeld in het ‘aantekeningenveld’. Daar stond in het geval van eisers de reden van hun FSV-registratie vermeld. In het aantekeningenveld stond de volgende tekst:
‘Riec [4] casus wordt ingebracht op het informatieplein 30-3-2018 door ’.
Deze gegevens had verweerder, zo voert hij aan, in de primaire besluiten niet vermeld, omdat verweerder als uitgangspunt heeft deze informatie op grond van artikel 23, eerste lid, onder e, AVG en artikel 41, eerste lid, onder e, van de Uitvoeringswet AVG niet te verstrekken. Na heroverweging in bezwaar is verweerder tot de conclusie gekomen dat het belang van eisers om te weten waarom zij geregistreerd stonden, zwaarder weegt dan het belang van verweerder om deze informatie niet te verstrekken. Daarom heeft hij voormelde tekst uit het aantekenveld alsnog aan eisers verstrekt. Verweerder stelt voorts dat met het RIEC-signaal in het geval van eisers niets gedaan is.
4.3
Naar aanleiding van de bezwaarschriften heeft verweerder bij afzonderlijke besluiten van 13 april 2023 beslist op verzoeken van eisers tot inzage van verwerkte persoonsgegevens in andere systemen dan de FSV.
Verzoek aanvullende stukken en verzoek tot geheimhouding ex artikel 8:29 Awb5. Op 20 november 2023 heeft de rechtbank verweerder verzocht om onderliggende stukken te verstrekken, bestaande uit de formulieren waaraan de in het primaire en bestreden besluiten verstrekte gegevens zijn ontleend. Op 6 december 2023 heeft verweerder de schermafbeeldingen toegezonden van de registraties van eisers in het systeem FSV. Daarbij heeft verweerder een verzoek om beperking van de kennisneming tot de rechtbank gedaan als bedoeld in artikel 8:29 Awb voor een deel van de in de schermafbeelding voorkomende gegevens, omdat hij niet wil dat in dat stuk vermelde namen van medewerkers van de Belastingdienst bekend worden bij eisers.
Op 15 december 2023 hebben eisers hierop gereageerd en aangevoerd dat het overleggen van de schermafbeeldingen niet voldoet aan het verzoek dat de rechtbank heeft gedaan. Mocht de rechtbank menen dat dit wel het geval is, dan kunnen eisers zich er niet in vinden dat deze schermafbeeldingen volledig opgeschoond zijn. Eisers stemmen er niet mee in dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van de ongelakte versies.
Op 19 december 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank beslist dat de beperking van de kennisneming van de ongelakte versies, gerechtvaardigd is.

Bespreking beroep

Moet verweerder in het kader van onderhavige besluitvorming op grond van de AVG ook (persoons)gegevens van eisers verstrekken die niet in de FSV zijn verwerkt, maar (mogelijk) in andere (registratie)systemen die verweerder aanhoudt, en had verweerder het verzoek van 10 december 2021 ook zo op moeten vatten?6.1 In beroep voeren eisers aan dat verweerder hun bezwaarschriften ten onrechte heeft gesplitst en zodoende daarop ook ten onrechte twee verschillende besluiten heeft genomen. In de besluiten van 23 maart 2022 en 31 maart 2022 heeft verweerder het verzoek van 10 december 2021 aangemerkt als verzoek in de zin van de AVG, waarbij het verzoek inhoudt inzage te verkrijgen in de persoonsgegevens die van eiser zijn verwerkt in de FSV (hierna: het FSV-verzoek). In het naar aanleiding van deze besluiten ingediende bezwaren, voeren eisers aan dat hun verzoek te beperkt is opgevat en dat zij bedoeld hadden inzage te verzoeken in alle bestanden en applicaties waarin verweerder de persoonsgegevens van eisers heeft verwerkt. [5] Verweerder heeft, aldus eisers, dit onderdeel van hun bezwaren ten onrechte opgevat als een apart verzoek, waar hij op 13 april 2023 ten onrechte afzonderlijk een (primair) besluit op heeft genomen. Eisers verzoeken de rechtbank in haar uitspraak ook een oordeel te geven over het besluit van 13 april 2023.
6.2
De rechtbank volgt eisers daarin niet. In het verzoek van 10 december 2021verzoeken eisers om hen mede te delen of zij dan wel één van hen geregistreerd stond(en) in de FSV. Ook verzoeken eisers, als blijkt dat één of meer van hen in de FSV geregistreerd stonden, om een afschrift van hetgeen was vastgelegd. Op dat verzoek heeft verweerder bij de primaire besluiten van 23 en 31 maart 2022 beslist. Verweerder heeft het deel van de bezwaarschriften dat zag op registratie in andere systemen, gelet op de stellige formulering van de verzoeken van 10 december 2021, terecht opgevat als een nieuw verzoek om inzage in persoonsgegevens die verweerder in andere systemen heeft verwerkt. Verweerder heeft zich in de besluiten op bezwaar van 26 mei 2023 daarom kunnen beperken tot een beoordeling van de bezwaren van eisers omtrent inzage in de gegevens uit de FSV. Verweerder neemt daarnaast terecht het standpunt in dat het besluit van 13 april 203 een primair besluit is op een ander verzoek, waartegen eisers bezwaar kunnen maken, zoals zij ook hebben gedaan. De rechtbank kan het besluit van 13 april 2023 daarom niet in deze uitspraak beoordelen. Daar loopt immers nog bezwaar tegen.
Heeft verweerder voldaan aan het inzageverzoek?
7.1
Eisers voeren aan dat verweerder niet alle persoonsgegevens heeft verstrekt, die hij heeft verwerkt. In het bestreden besluit deelt verweerder mede dat de FSV-registraties het gevolg zijn geweest van een RIEC-melding, terwijl daar eerder in de primaire besluiten, in de voorgenomen beslissing op bezwaar en tijdens de hoorzitting in bezwaar nooit iets over gezegd is. Volgens verweerder zijn er geen gevolgen geweest van de RIEC-melding, heeft de Belastingdienst daar ook niets mee gedaan en zijn de gegevens niet met derden gedeeld. Het zou alleen een vastlegging betreffen en niet gebruikt zijn voor boekenonderzoek. In het bestreden besluit staat dat RIEC staat voor Regionaal Informatie- en Expertise Centrum en dat het dient ter ondersteuning van partners bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Eisers wijzen op het Bestuurlijk Akkoord Geïntegreerde Decentrale Aanpak Georganiseerde Misdaad, waarin staat te lezen dat de geïntegreerde aanpak staat of valt met een doelmatige en doeltreffende samenwerking tussen de deelnemende partijen onder andere door het op rechtmatige wijze delen van informatie. Hier leiden eisers uit af dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de inhoud van de vermelding in de FSV gedeeld is met de partners binnen het RIEC.
Eisers willen weten wat de inhoud is van dit RIEC-signaal en wat de bron daarvan is. Ook willen eisers weten aan wie de gegevens uit de FSV zijn verstrekt.
Eisers vinden het opvallend dat verweerder stelt dat de vermelding is opgevoerd op 27 maart 2018 en dat deze ook op dezelfde dag weer is afgedaan, terwijl enige tijd na deze datum weer een boekenonderzoek is aangekondigd bij de vof waarvan eisers vennoten zijn.
Eisers voeren aan dat verweerder een onzorgvuldige en onjuiste belangenafweging heeft gemaakt door geen nadere gegevens te verstrekken over de RIEC-melding. Nu verweerder in het bestreden besluit meerdere keren bevestigt dat met de inhoud van de FSV-melding niets gedaan is en dat de FSV-melding geen nadelige gevolgen heeft gehad voor eisers, zou een juiste belangenafweging ertoe moeten leiden dat verweerder alle gevraagde gegevens omtrent de FSV-melding verstrekt. Daarbij geldt ook dat vaststaat dat geen toezicht- en/of opsporingsbelangen in het spel zijn of zijn geweest.
Verder stellen eisers, onder verwijzing naar artikel 4 van de AVG en arresten van het (EU) Hof van Justitie [6] , dat verweerder het begrip ‘persoonsgegevens’ te beperkt uitlegt. Het begrip persoonsgegevens is niet beperkt tot gevoelige of persoonlijke informatie, maar strekt zich potentieel uit tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene betreft. Eisers zijn op basis daarvan van mening dat verweerder de onderliggende stukken van de RIEC-melding dient over te leggen en ook dat zij recht hebben op inzage in het verslag van de vergadering van de RIEC-partners waarin hun casus is besproken.
Ook zijn eisers nog steeds van mening dat de FSV-registratie heeft geleid tot extra boekenonderzoek. Daartoe wijzen zij op het inzageverzoek dat zij hebben gedaan in het kader van het bezwaar tegen de aan eisers en aan de [bedrijfsnaam 1] opgelegde naheffingsaanslag, die is opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek. Daarbij heeft verweerder geweigerd inzage te verlenen in de controleopdracht. Eisers overleggen inhoudsopgaven van de controledossiers met daarop handgeschreven aantekeningen van een medewerker van de Belastingdienst. Zij voeren voorts aan ervan overtuigd te zijn dat hun (Turkse) afkomst een rol heeft gespeeld bij de FSV-registratie en de bejegening door de overheid die daar uit is voortgevloeid.
7.2
Verweerder voert aan dat hij alle persoonsgegevens die over eisers in de FSV vermeld staan, aan eisers heeft verstrekt. Hoewel hij op grond van artikel 23, eerste lid, sub e, AVG, gelezen in samenhang met artikel 41, eerste lid, sub e van de Uitvoeringswet AVG in de regel niet de reden van de registratie in de FSV verstrekt wanneer die reden een ‘RIEC-melding’ betreft, heeft hij ook dit gegeven uit de FSV-registratie over eisers na heroverweging in bezwaar alsnog aan eisers verschaft. Verweerder begrijpt dat eisers geschrokken zijn van deze informatie, maar stelt dat er niet meer informatie in de FSV over die RIEC-melding staat dan de tekst die in het aantekeningenveld staat, zoals ook aan eisers is verschaft. Wat betreft het standpunt van eisers dat een onzorgvuldige en onjuiste belangenafweging is gemaakt door niet meer informatie te verstrekken, stelt verweerder zich op het standpunt dat nergens in de besluitvorming vermeld staat dat er wel meer informatie is, maar dat deze niet zou worden verstrekt. Alle beschikbare informatie heeft hij aan eisers verstrekt. Van de over eisers in de FSV geregistreerde gegevens heeft hij alleen niet de naam verstrekt van de (belasting)ambtenaar die daarin is vermeld. Dat blijkt ook uit het formulier waarvan hij de schermafbeelding in beroep heeft verstrekt. Andere (persoons)gegevens van eisers zijn niet in de FSV vermeld, ook niet hun nationaliteit of herkomst. Wat betreft het standpunt van eisers dat het zeer aannemelijk is dat de persoonsgegevens van eisers met derden zijn gedeeld, stelt verweerder dat de RIEC-vermelding een interne notitie betreft, die niet met derden is gedeeld. Meer gegevens over (verwerking van) het RIEC-signaal in de FSV heeft verweerder niet en kan hij dus ook niet verstrekken. Wat betreft de bron van de vermelding van het RIEC-signaal in de FSV heeft verweerder ter zitting toegelicht dat dit een medewerker van de Belastingdienst geweest is, waarvan hij de naam in het kader van een AVG-inzageverzoek niet wil en niet hoeft te verstrekken.
Voorts voert verweerder aan dat het RIEC niet als ontvanger in de zin van artikel 4 aanhef en onder 9, AVG, kan worden beschouwd, zodat hij niet verplicht is verwerking van gegevens richting RIEC aan eisers kenbaar te maken. RIEC betreft namelijk een overheidsinstantie die mogelijk persoonsgegevens ontvangt in het kader van een bijzonder onderzoek overeenkomstig het Unierecht of het lidstatelijke recht. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder c, AVG, omvat het inzagerecht weliswaar ook informatie met betrekking tot de ontvanger aan wie persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, maar omdat het RIEC niet als ontvanger kan worden beschouwd, omvat het inzagerecht van eisers geen gegevens over uitwisseling met het RIEC. Verweerder merkt nog op dat uit niets blijkt dat de FSV-registratie op enige wijze van invloed is geweest op het boekenonderzoek dat eisers noemen. Aanleiding voor dit boekenonderzoek is geweest een discrepantie tussen de aangegeven omzet in verband met Inkomensheffing en de aangegeven Omzetbelasting. Dat is een volkomen legitiem selectiecriterium voor een boekenonderzoek. Ook de nationaliteit van eisers heeft hier niets mee te maken. Over de nationaliteit heeft niets in de FSV gestaan, aldus steeds verweerder.
Inzage in de persoonsgegevens van eisers in de FSV7.3 De rechtbank stelt voorop dat alle persoonsgegevens van eisers die in de FSV waren vermeld en dus verwerkt, door verweerder aan hen zijn verstrekt. Die gegevens staan op de schermafbeelding van het formulier uit de FSV. Bij de primaire besluiten, nog aangevuld bij de besluiten op bezwaar, heeft verweerder alle daarin over eisers vermeldde (persoons)gegevens verstrekt. De rechtbank heeft, nu eisers geen toestemming aan de rechtbank hebben verleend om de schermafbeelding van het formulier met hun gegevens uit de FSV in zijn geheel te vergelijken, dat niet zelf kunnen vaststellen. Door die weigering komt dat voor hun risico. De rechtbank gaat er daarom ook vanuit dat alleen persoonsgegevens van anderen – belastingambtenaren - bij verstrekking van de gegevens aan eisers uit dat formulier zijn weggelaten. In wezen is dat ook niet meer in geschil.
7.4
Wel in geschil is of verweerder meer gegevens had moeten verstrekken over de herkomst van het RIEC-signaal en verwerking van de gegevens in de FSV richting derden.
De bron van gegevens en de aanleiding voor de verwerking
7.5
Op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder f, AVG verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de bron waar de persoonsgegevens vandaan komen. Dat gegeven heeft verweerder ook verstrekt: dat was een ambtenaar van de Belastingdienst die de persoonsgegevens van eisers inclusief de aanleiding daarvoor (de aangekondigde inbreng van de RIEC-casus op het informatieplein) in de FSV heeft geregistreerd. Wat betreft de bron en de inhoud van het RIEC-signaal heeft verweerder voorts gesteld dat hij, anders dan dat het signaal is ingevoerd door een medewerker van de Belastingdienst, niet meer gegevens heeft. Niet valt in te zien dat verweerder daarmee niet zou hebben voldaan aan artikel 14, tweede lid, aanhef en onder f, AVG. Anders dan eisers kennelijk betogen, is verweerder bij die stand van zaken niet gehouden om in het kader van een inzageverzoek verdergaande verantwoording af te leggen over de achtergrond van die registratie en met name niet op welke wetenschap die ambtenaar die mededeling zou hebben gebaseerd. Thans ligt immers een verzoek om beoordeling van de juistheid van dat verwerkte persoonsgegeven op grond van bijvoorbeeld de artikelen 16 AVG of toepassing van artikel 17 AVG niet voor. Verweerder kan naar aanleiding van het inzageverzoek volstaan met het vermelden van de bron.
Inzage in de verstrekking in de persoonsgegevens uit de FSV aan ontvangers
7.6
Voor zover het verzoek van eisers om inzage ook begrepen kan worden als een verzoek om informatie over de verwerking van de gegevens in de zin van verstrekking aan derden, geldt enerzijds dat eisers op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, AVG recht hebben op informatie over de ontvanger, maar anderzijds dat het begrip ontvanger, zoals verweerder heeft aangevoerd, beperkt is in artikel 4, aanhef en onder 9, AVG tot degene aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt, maar niet een overheidsinstantie is die persoonsgegevens ontvangt in het kader van een bijzonder onderzoek overeenkomstig het Unierecht of het lidstatelijk recht [als] de verwerking van die gegevens strookt met de gegevensbeschermingsregels die op het betreffende verwerkingsdoel van toepassing zijn.
7.7
Op de vraag met wie de gegevens over eisers uit de FSV, waaronder het “RIEC-signaal” zijn gedeeld, heeft verweerder geantwoord dat de gegevens niet aan anderen zijn verstrekt. Bovendien zou op verstrekking aan het RIEC volgens verweerder de uitsluiting in de definitie van ontvanger van toepassing zijn. Verweerder heeft voorts betwist dat het laatste boekenonderzoek verband zou houden met de FSV-registratie en het daarin vermelde “RIEC-signaal”.
7.8
Dat de vermelding van de persoonsgegevens van eisers in de FSV zelf de basis zou vormen voor inbreng van enige casus over eisers in het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) is niet aannemelijk reeds gelet op de aard van de vermelding. Daar staat immers in wezen niet meer dan dat het voornemen was de casus bij RIEC in te brengen, maar niet waarom. Hiervoor heeft de rechtbank reeds overwogen dat een nader onderzoek naar de achtergrond van die registratie het onderhavige geschil over inzage te buiten gaat. Maar ook al zou die enkele vermelding uit de FSV in het RIEC zijn ingebracht, dan zou het op de AVG gebaseerde verzoek om informatie over die ontvanger, bij gebreke van overtuigende weerlegging door eisers, gelet op artikel 4, aanhef en onder 9, AVG niet via een AVG-verzoek kunnen worden verkregen, maar zal dat hooguit op basis van de verwerking binnen RIEC kunnen geschieden. Of daar in het kader van op het RIEC toepasselijke regels – en dus niet de AVG - aanspraak op bestaat, gaat dit geschil te buiten.
7.9
Voorts hebben eisers de stelling van verweerder dat hun persoonsgegevens uit de FSV op een andere wijze aan anderen zijn verstrekt, niet overtuigend weerlegd. Dat het boekenonderzoek zou zijn gestart (enkel) als gevolg van de FSV-vermelding en verwerking van gegevens daaruit, heeft verweerder met zijn verwijzing naar de niet in geschil zijnde – en ter zitting nog erkende discrepantie tussen afdracht omzetbelasting en loonheffingen – voldoende aannemelijk gemaakt. Dat de FSV-registratie aan nog anderen zou zijn verstrekt, waaronder gemeentelijke instanties, hetgeen voor eisers tot nadelige behandeling zou hebben geleid, hebben zij – ter zitting – nog wel gesteld, maar tegenover de betwisting door verweerder niet (overtuigend) onderbouwd. Tot slot valt, zoals verweerder terecht aanvoert, niet in te zien dat hun (Turkse) afkomst desalniettemin onderbouwt dat hun gegevens uit de FSV aan anderen zijn verstrekt, omdat een dergelijk herkomstgegeven niet in de FSV was opgenomen. Verweerder heeft dus ook op juiste wijze voldaan aan het verzoek om inzage in verwerking naar derden. Het beroep treft ook in zoverre geen doel.
Proceskosten in bezwaar
8.1
De rechtbank ziet aanleiding om het beroep wel gegrond de verklaren omdat verweerder, zoals hij ter zitting ook heeft erkend, eisers ten onrechte geen vergoeding voor proceskosten in de bezwaarfase heeft toegekend. Naar aanleiding van de bezwaren van eisers heeft verweerder aanvullende gegevens uit de FSV-registratie verstrekt over de RIEC-melding. Verweerder heeft aldus het primaire besluit (gedeeltelijk) herroepen wegens een een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, zodat eisers ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb, recht hebben op vergoeding van de kosten die zij gemaakt hebben in verband met hun bezwaar.
Overschrijding redelijke beslistermijn9.1 In de brief van 15 december 2023 en in de reactie van 27 februari 2024 op het verweer doen eisers ook een verzoek tot vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn om te beslissen op het door hen ingestelde rechtsmiddel.
9.2
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. [7] De behandeling van een zaak als deze mag in de regel maximaal twee jaar in beslag nemen, te rekenen vanaf de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend tot de uitspraak op het beroep bij de rechtbank. Er is geen aanleiding in dit geval van een andere termijn uit te gaan of een deel van de termijn aan eisers toe te rekenen. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt, een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden. De hoofdregel is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd als verweerder meer dan een half jaar heeft gebruikt om tot een beslissing te komen; voor de beroepsfase is de termijn anderhalf jaar. Vanaf het indienen van de bezwaarschriften van eisers op respectievelijk 10 mei 2022 en 29 april 2022 tot deze uitspraak, zijn meer dan twee jaar, maar minder dan tweeëneenhalf jaar verstreken. Eisers hebben daarom beide recht op een schadevergoeding van € 500,-. De bezwaarprocedure heeft – tot de besluiten op bezwaar van 7 maart 2023 – langer dan 6 maanden geduurd en de procedure bij de rechtbank is binnen de termijn van anderhalf jaar gebleven. De termijnoverschrijding is daarom in zijn geheel toe te rekenen aan verweerder. De rechtbank zal verweerder dan ook veroordelen tot betaling van € 500,- schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Conclusie en gevolgen

10.1
Het beroep is gegrond, maar uitsluitend omdat verweerder geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend, en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover het verzoek van eisers tot vergoeding van hun kosten gemaakt in bezwaar door verweerder is afgewezen. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand en heeft verweerder dus aan het verzoek om inzage in de in de FSV verwerkte gegevens voldaan.
10.2
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75 Awb alsnog een proceskostenveroordeling uitspreken. De hoogte is als volgt bepaald. Er is sprake van samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor de vaststelling van de proceskostenveroordeling worden op grond van dit artikel samenhangende zaken beschouwd als één zaak. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaarfase vast op € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,- (tarief ten tijde van het besluit op bezwaar) en een wegingsfactor 1).
10.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder ook de kosten die eisers in verband met het beroep hebben gemaakt vergoeden. Ook hier past de rechtbank artikel 3 Bpb toe, omdat sprake is van samenhangende zaken. De vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook moet verweerder het griffierecht vergoeden, dat beide eisers betaald hebben. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
10.4
Tot slot dient verweerder aan beide eisers de immateriële schade te vergoeden ter hoogte van € 500,- zoals is overwogen in overweging 9.2.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 26 mei 2023, doch uitsluitend voor zover daarbij de verzoeken van eisers tot vergoeding van hun in bezwaar gemaakte proceskosten zijn afgewezen;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eisers van hun in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten, tot een (gezamenlijk) bedrag van € 1.194,-;
- bepaalt dat verweerder het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van tweemaal € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers gezamenlijk, voor de behandeling van de beroepen;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan beide eisers van de immateriële schade als gevolg van het overschrijden van de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep tot een bedrag van € 500,- voor elk van de eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.De FSV is/was een digitaal systeem waarin (medewerkers van) de Belastingdienst over belastingplichtigen (risico)signalen registreerden.
2.Verweerder bezigt daarbij de term uit het fiscale procesrecht: uitspraak op bezwaarschrift.
3.Zie de Beleidsregel van de minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 over het voeren van verweer in dit soort zaken, Staatscourant nr. 20210, 18 juli 2014.
4.Zoals hierna ook nog wordt besproken, staat RIEC of Riec voor Regionaal Expertise- en Informatiecentrum. Het RIEC ondersteunt partners, waaronder de Belastingdienst, bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit.
5.Eisers verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, 22 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2434.
6.Arrest van 17 juli 2014, C-141/12, arrest van 20 december 2017, C-434/16 en arrest van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:369
7.Vgl. jurisprudentie van de Hoge Raad en ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.