ECLI:NL:RBNHO:2024:8563

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
11213305 \ AO VERZ 24-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding wegens onregelmatige opzegging na ontslag op staande voet

In deze zaak verzoekt een werknemer, [verzoeker], om zijn werkgever, [verweerders], te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging na een ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft op 22 augustus 2024 geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De werknemer was in dienst als verhuizer/chauffeur en is op 17 mei 2024 op staande voet ontslagen vanwege het ongeoorloofd gebruik van de bedrijfsbus voor privédoeleinden. De kantonrechter oordeelt dat er geen dringende reden voor het ontslag was, omdat de werkgever niet duidelijk had gemaakt dat privégebruik van de bus niet was toegestaan en er geen waarschuwing was gegeven. Bovendien was het ontslag niet onverwijld gegeven, aangezien de werknemer pas op 21 mei 2024 op de hoogte werd gesteld van het ontslag. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en achterstallig loon. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werknemer geen recht heeft op een billijke vergoeding, omdat hij al voldoende gecompenseerd wordt door de andere vergoedingen. De proceskosten komen voor rekening van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11213305 \ AO VERZ 24-20
Uitspraakdatum: 22 augustus 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. T. Koenders en mr. R. Vromans
tegen
de vennootschap onder firma
[verweerder 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en de vennoten
[verweerder 2]en
[verweerder 3],
die beiden mede woonplaats hebben op het kantoor van de vennootschap onder firma,
verwerende partijen,
verder gezamenlijk te noemen: [verweerders] ,
gemachtigde: [gemachtigde]
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer onder meer om een werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, na een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoek toe. Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag namelijk niet (rechts)geldig.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om [verweerders] onder meer te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. [verweerders] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 12 augustus 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] met een e-mail van 7 augustus 2024 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] geboren [geboortedatum], is op [datum indiensttreding 2] in dienst getreden bij [verweerders] . De functie van [verzoeker] is verhuizer/chauffeur met een salaris van € 2.727,67 bruto per maand.
2.2.
Met een brief van 17 mei 2024 heeft [verweerders] [verzoeker] op staande voet ontslagen.
2.3.
In de brief van 17 mei 2024 staat de volgende reden voor het ontslag op staande voet:
“Middels dit schrijven bevestigen wij uw ontslag op staande voet met onmiddellijke ingang. De reden voor dit ontslag is de constatering dat er op Koningsdag (‘s nachts in Amsterdam), op 28 april en een aantal van de daarop volgende dagen het ongeoorloofde gebruik van de bedrijfsbus [kenteken], eigendom van [verweerder 1] , heeft plaatsgevonden. Dit is zonder ons medeweten, zonder zakelijke aanleiding en zonder uitdrukkelijke toestemming vooraf gebeurd. Het beschreven feit schaadt de vertrouwensrelatie die we dachten te hebben opgebouwd over de jaren. Op grond hiervan hebben wij uw arbeidsovereenkomst per direct beëindigd.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om [verweerders] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, om een billijke vergoeding toe te kennen, en om [verweerders] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en achterstallig loon. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen en dat hij nog recht heeft op een transitievergoeding en loon.
3.2.
[verweerders] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen, omdat hij de bedrijfsbus van [verweerders] zonder toestemming heeft gebruikt voor privéritten. Verder stelt [verweerders] dat [verzoeker] weliswaar nog recht heeft op loon, maar dat dit is verrekend met openstaande kosten, waaronder de kosten voor een opleiding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of [verweerders] moet worden veroordeeld tot betaling van vergoeding wegens onregelmatige opzegging en of aan [verzoeker] daarnaast ook een billijke vergoeding moet worden toegekend. Voor het antwoord op die vraag is bepalend of het ontslag op staande voet (rechts)geldig is of niet.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet (rechts)geldig. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3.
Een ontslag op staande voet is op grond van de wet alleen geldig als daarvoor een dringende reden is. [1] De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.
4.4.
De wet vereist ook dat er onverwijld wordt opgezegd en dat de dringende reden onverwijld wordt meegedeeld aan de werknemer. [2] Onverwijld betekent dat dit direct of zo snel mogelijk moet gebeuren. Het moet voor de werknemer onmiddellijk duidelijk zijn welke eigenschappen of gedragingen de dringende reden waren voor het ontslag op staande voet. [3]
4.5.
Dat betekent ook dat bij de beoordeling van het ontslag moet worden uitgegaan van de dringende reden die de werkgever heeft meegedeeld. De werkgever kan dus in beginsel niet achteraf en na het ontslag nieuwe of andere redenen daaraan ten grondslag leggen.
4.6.
[verweerders] heeft in de ontslagbrief van 17 mei 2024 als dringende reden voor het ontslag op staande voet alleen genoemd dat [verzoeker] de bedrijfsbus voor privédoelen heeft gebruikt op 28 april 2024 en een aantal daarop volgende dagen, zonder medeweten en toestemming van [verweerders] .
4.7.
[verzoeker] heeft erkend dat hij de bedrijfsbus van [verweerders] privé heeft gebruikt in de periode van 28 april 2024 tot half mei 2024.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter levert het privégebruik door [verzoeker] van de bedrijfsbus geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet. Er is niet gesteld en ook niet gebleken dat [verweerders] beleid heeft of aan [verzoeker] duidelijk heeft gemaakt dat privégebruik van de bedrijfsbus door een werknemer nooit wordt toegestaan. Er is ook niet gesteld of gebleken dat [verzoeker] door [verweerders] is gewaarschuwd dat dit privégebruik niet was toegestaan en tot ontslag op staande voet kon leiden. Alleen al hierom is ontslag op staande voet een te vergaande maatregel voor het privégebruik van de bus.
4.9.
[verzoeker] heeft toegelicht dat hij ervan uitging dat het privégebruik van de bedrijfsbus was toegestaan, omdat zijn directe collega, de zoon van [verweerder 2], de bedrijfsbus ook privé mocht gebruiken. [verweerders] heeft dit erkend, maar heeft erop gewezen dat de positie van de zoon van [verweerder 2] anders is dan die van [verzoeker] . Echter, dat die positie anders is, kan niet wegnemen dat [verweerders] in ieder geval geen duidelijke boodschap heeft gegeven dat privégebruik van de bus nooit is toegestaan. Daarbij komt dat [verzoeker] op de zitting heeft toegelicht dat hij de bedrijfsbus in het verleden ook wel eens privé heeft gebruikt en dat daartegen nooit bezwaar is gemaakt. Die toelichting is niet weersproken door [verweerders] . Ook gelet hierop is geen sprake van een dringende reden voor het ontslag op staande voet.
4.10.
In het verweerschrift en op de zitting is door [verweerders] opgemerkt dat er meer en nog andere redenen zijn voor het ontslag op staande voet. Maar in de brief van 17 mei 2024 is alleen het privégebruik van de bedrijfsbus als dringende reden genoemd en daarbij zijn geen andere dringende redenen aan [verzoeker] meegedeeld. Zoals hiervoor al is overwogen, moeten die andere redenen daarom buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van het ontslag op staande voet en kunnen die andere redenen geen rol spelen.
4.11.
Het ontslag op staande voet is niet alleen ongeldig vanwege het ontbreken van een dringende reden, maar ook omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Vast staat dat [verweerders] op 15 mei 2024 op de hoogte was van het privégebruik door [verzoeker] van de bedrijfsbus. [verweerders] heeft die dag immers in een whatsappbericht aan [verzoeker] gevraagd om de bedrijfsbus terug te brengen. Niet betwist is de stelling van [verzoeker] dat de brief van 17 mei 2024, waarin het ontslag op staande voet wordt meegedeeld, door hem pas is ontvangen op 21 mei 2024. Die brief heeft dus pas werking gekregen op 21 mei 2024. Dat betekent dat [verweerders] pas zes dagen nadat zij bekend was met het privégebruik van de bedrijfsbus, tot ontslag op staande voet is overgegaan. Dat is onvoldoende voortvarend. [verweerders] heeft ook niet toegelicht of uitgelegd waarom het ontslag niet eerder kon worden meegedeeld, bijvoorbeeld via een e-mail of een whatsappbericht.
4.12.
De stelling van [verweerders] dat het ontslag al op 17 mei 2024 mondeling is meegedeeld, is door [verzoeker] betwist en niet komen vast te staan. Die stelling is ook niet te rijmen met het whatsappbericht van [verzoeker] aan [verweerders] van 27 mei 2024, waarin [verzoeker] erop wijst dat op 17 mei 2024 niets tegen hem is gezegd over een ontslag, en waarop door [verweerders] niet is gereageerd.
4.13.
De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en er is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. [4] Die vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn van 17 mei 2024 tot 1 juli 2024, te weten € ‭3.959,52 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding is niet weersproken en wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 17 mei 2024.‬‬‬‬‬
4.14.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding is in beginsel toewijsbaar, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De kantonrechter zal echter geen bedrag aan billijke vergoeding toekennen, omdat [verzoeker] met de hiervoor genoemde vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de hierna te noemen transitievergoeding al voldoende wordt gecompenseerd voor het ongeldige ontslag op staande voet. Daarbij is van belang dat het ontslag op staande voet weliswaar onterecht is, maar dat [verzoeker] ook een verwijt kan worden gemaakt, namelijk dat hij de bedrijfsbus gedurende een langere periode privé heeft gebruikt, zonder daarvoor toestemming te vragen of dit te melden aan [verweerders] , terwijl hij daartoe wel de mogelijkheid had. Verder weegt mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerders] al haar bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt en geen of slechts beperkte financiële middelen heeft. Ook van belang is dat [verzoeker] op de zitting heeft toegelicht dat hij kort na het ontslag ander werk heeft gevonden en daaruit inkomsten heeft die ongeveer gelijk zijn aan de inkomsten bij [verweerders] .
4.15.
Het verzoek om [verweerders] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt wel toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Dat betekent dat de transitievergoeding verschuldigd is. [5] [verweerders] wordt veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 5.182,20 bruto, zoals door [verzoeker] berekend en gevorderd. De hoogte van de transitievergoeding is ook niet betwist door [verweerders] . De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 17 juni 2024.
4.16.
Het verzoek van [verzoeker] om [verweerders] te veroordelen tot betaling van € 732,79 netto aan achterstallig salaris over de periode 1 januari 2024 tot 1 mei 2024, € 1.495,82 bruto aan achterstallig salaris over de periode 1 mei 2024 tot 17 mei 2024, en € 396,93 netto aan achterstallig koffiegeld en rijvergoeding, wordt ook toegewezen. [verweerders] heeft immers erkend dat zij deze bedragen nog moet betalen, dan wel heeft zij die vorderingen onvoldoende gemotiveerd weersproken. De gevorderde wettelijke rente daarover is verschuldigd, omdat [verweerders] te laat betaalt. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%.
4.17.
Naar de kantonrechter begrijpt, voert [verweerders] nog als verweer dat zij de bedragen genoemd onder 4.16 niet hoeft te betalen, omdat zij nog bedragen tegoed heeft van [verzoeker] , te weten opleidingskosten, een lening of betaling in verband met schulden, een voorschot en een niet afgedragen betaling van € 900,00. Dat verweer moet worden gezien als een beroep op verrekening. [verweerders] heeft geen tegenverzoek ingediend.
4.18.
Dit beroep op verrekening door [verweerders] kan niet slagen. [verzoeker] heeft gemotiveerd betwist dat hij die kosten verschuldigd is en hij heeft op de zitting nog nader toegelicht dat de vorderingen van [verweerders] onjuist zijn. Dat betekent dat de kantonrechter niet eenvoudig kan vaststellen dat het beroep op verrekening door [verweerders] terecht is. Op grond van de wet kan de kantonrechter daarom voorbijgaan aan dit beroep op verrekening. [6]
4.19.
[verzoeker] heeft op de zitting zijn verzoek uitgebreid, namelijk met de vordering om [verweerders] te veroordelen tot betaling van € 957,31 bruto aan vakantiegeld en € 7.244,16 bruto aan niet-genoten vakantie-uren. De kantonrechter constateert dat het hier gaat om een vermeerdering van eis op de zitting. Die vermeerdering van eis wordt buiten beschouwing vanwege strijd een goede procesorde, omdat [verweerders] in haar verweermogelijkheden wordt geschaad doordat deze vordering pas op de zitting naar voren is gebracht. Wel toewijsbaar is het al eerder ingediende verzoek om [verweerders] te veroordelen tot betaling van een correcte eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke verhoging die ook hier zal worden gematigd tot 10%, en de wettelijke rente.
4.20.
Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen voor de duur van procedure. Deze procedure is echter al geëindigd doordat een beslissing wordt genomen op het verzoek van [verzoeker] . [7]
4.21.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerders] , omdat [verweerders] overwegend ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerders] om aan [verzoeker] te betalen de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € ‭3.959,52 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;‬‬‬‬‬
5.2.
veroordeelt [verweerders] om aan [verzoeker] te betalen de transitievergoeding van € 5.182,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 juni 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerders] om aan [verzoeker] te betalen € 732,79 netto aan achterstallig salaris over de periode 1 januari 2024 tot 1 mei 2024, en € 1.495,82 bruto aan achterstallig salaris over de periode 1 mei 2024 tot 17 mei 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerders] om aan [verzoeker] te betalen € 396,93 netto aan achterstallig koffiegeld en rijvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerders] tot betaling van een correcte eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van de gehele betaling;
5.6.
veroordeelt [verweerders] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 248,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] , te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking, en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
5.7.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 22 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:677 lid 1 BW.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 26 september 2014, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2014:2806 (
4.Artikel 7:672 lid 11 BW.
5.Artikel 7:673 lid 1 BW.
6.Artikel 6:136 BW.
7.Artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.