ECLI:NL:RBNHO:2024:853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
10894930 \ VV EXPL 24-10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen huurder en verhuurder met belangenafweging voor schorsing van ontruiming

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in kort geding, verzoekt eiser om schorsing van de tenuitvoerlegging van een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest, gewezen op 21 november 2023, betreft een ontruimingsvordering van de verhuurder, Stichting Leviaan, tegen eiser, die onder bewind is gesteld. Eiser stelt dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder bij ontruiming. De kantonrechter oordeelt dat de belangen van eiser, die extra zorg nodig heeft, zwaarder wegen, vooral gezien de gevolgen van ontruiming voor zijn behandeltraject en omgang met zijn kinderen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en schorst de tenuitvoerlegging van het arrest totdat er onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van eiser vergoed door de verhuurder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10894930 \ VV EXPL 24-10
Uitspraakdatum: 30 januari 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
[woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P. Wieringa
tegen
de stichting
Stichting Leviaan
gevestigd te Purmerend
gedaagde
verder te noemen: Leviaan
gemachtigde: mr. R.W. Nederveen
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een executiegeschil, waarin eiser de kantonrechter verzoekt de tenuitvoerlegging van een arrest van het hof te schorsen. Dit verzoek wordt toegewezen, omdat het belang van eiser bij schorsing van de tenuitvoerlegging totdat in de bodemprocedure is beslist zwaarder weegt dan het belang van gedaagde om het arrest nu ten uitvoer te mogen leggen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft Leviaan op 24 januari 2024 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] op 25 januari 2024 nog stukken toegezonden. Leviaan heeft voorafgaande aan de zitting eveneens stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Leviaan heeft met [eiser] een zorgovereenkomst gesloten per 1 augustus 2021. Daarnaast zijn Leviaan en [eiser] een ‘huurovereenkomst woonruimte en zorgbepaling Housing First Zaanstad’ aangegaan met betrekking tot de woning aan [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). Bij brief van 28 februari 2023 heeft Leviaan de zorgovereenkomst opgezegd tegen 3 april 2023.
2.2.
Leviaan heeft [eiser] en zijn voormalige bewindvoerder op 11 mei 2023 in kort geding gedagvaard. In deze procedure heeft Leviaan gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 7 juni 2023 Leviaan niet ontvankelijk verklaard tegen [eiser] , omdat [eiser] onder bewind is gesteld. De vordering tegen de bewindvoerder is vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen.
2.3.
Leviaan heeft op 23 juni 2023 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam tegen het vonnis van 7 juni 2023. Leviaan heeft alleen hoger beroep ingesteld tegen de toenmalig bewindvoerder van [eiser] . De toenmalig bewindvoerder is in deze procedure niet verschenen.
2.4.
Op 17 augustus 2023 is het bewind van [eiser] opgeheven.
2.5.
In zijn arrest van 21 november 2023 heeft het hof het vonnis in kort geding van 7 juni 2023 vernietigd en de voormalig bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de proceskosten van zowel de procedure in eerste aanleg als van het hoger beroep.
2.6.
Op 26 oktober 2023 is Leviaan een bodemprocedure bij de kantonrechter te Zaandam tegen [eiser] gestart, die ertoe strekt dat voor recht wordt verklaard dat de zorg- en de huurovereenkomst zijn geëindigd op 3 april 2023 dan wel dat de huurovereenkomst wordt ontbonden. De mondelinge behandeling in deze zaak zal op 21 maart 2024 plaatsvinden.
2.7.
Leviaan heeft het arrest van het hof op 17 januari 2024 aan [eiser] laten betekenen, waarbij de ontruiming van het gehuurde is aangezegd tegen 1 februari 2024.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam dd. 21 november 2023 (zaaknummer: 200.329.261/01 KG) voor wat betreft de ontruiming van het gehuurde schorst totdat er onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist. Verder vordert [eiser] dat de tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde arrest wat betreft de proceskosten definitief wordt geschorst.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de tenuitvoerlegging allereerst moet worden geschorst, omdat het arrest is gewezen tegen de voormalige bewindvoerder en niet tegen [eiser] zelf. [eiser] stelt dat het vonnis om die reden niet tegen hem ten uitvoer kan worden gelegd. Mocht dit betoog falen dan stelt [eiser] dat de tenuitvoerlegging van het arrest moet worden geschorst, omdat het belang van [eiser] bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van Leviaan bij onverkorte tenuitvoerlegging.
3.3.
Leviaan betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat door de opheffing van het bewind het arrest van rechtswege van toepassing is tussen Leviaan en [eiser] en dus tegen [eiser] ten uitvoer kan worden gelegd. Verder voert Leviaan aan dat uitsluitend indien er sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid de tenuitvoerlegging kan worden geschorst. Daarvan is echter geen sprake. Ook is er geen sprake van een feitelijke of juridische misslag die schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigt en weegt het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet zwaarder dan het belang van Leviaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Gelet op de aard van de zaak is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] toegelicht dat hij, in tegenstelling tot hetgeen is gevorderd, eigenlijk wil dat de tenuitvoerlegging van het arrest ten aanzien van de ontruiming definitief wordt geschorst. Omdat dit verzoek niet als een wijziging van eis is ingediend en bovendien te laat is ingediend, gaat de kantonrechter aan dit verzoek voorbij.
4.3.
Uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer kan worden gelegd, nog voordat onherroepelijk is beslist. De kantonrechter kan de tenuitvoerlegging van een vonnis daarom slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. [1] Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
De primaire stelling van [eiser] dat het arrest van het hof niet ten uitvoer kan worden gelegd, alleen al omdat het slechts is gewezen tegen de toenmalig bewindvoerder en niet tegen [eiser] , wordt gepasseerd. De kantonrechter ziet voor een dergelijk declaratoir oordeel voorshands onvoldoende grond.
4.5.
In afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt, kan schorsing worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. [2] Hieraan ligt onder meer de gedachte ten grondslag dat, in het geval de eerste rechter een niet gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, moet worden aangenomen dat daarover nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden. De rechter in het executiegeschil moet deze afweging daarom alsnog maken.
4.6.
Het hof heeft in zijn arrest overwogen dat hij ‘
gezien de aard en ernst van de overlast’aanleiding ziet het arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hoewel het hof zijn beslissing in zoverre heeft gemotiveerd, vindt de kantonrechter het in dit geval aangewezen om met betrekking tot de uitvoerbaarheid een nadere belangenafweging te maken. Daarvoor is redengevend dat de voormalig bewindvoerder van [eiser] niet is verschenen in het hoger beroep. [eiser] is – ondanks dat Leviaan ermee bekend was dat het bewind was opgeheven na het instellen van het hoger beroep – niet alsnog in het hoger beroep opgeroepen. Aldus zijn de belangen van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand in die procedure niet naar voren gebracht.
4.7.
De kantonrechter is binnen de grenzen van dit geschil van oordeel dat het belang van [eiser] thans zwaarder weegt dan het belang van Leviaan. Daartoe overweegt de kantonrechter dat de door [eiser] gehuurde woning speciaal is bedoeld voor mensen, zoals [eiser] , die extra hulp en zorg nodig hebben. Het hof heeft weliswaar voorlopig geoordeeld dat de zorg- en huurovereenkomst met [eiser] rechtsgeldig zijn opgezegd, maar de vraag is of die beslissing, mede gezien ook hetgeen in eerste aanleg is beslist, hetzelfde was geweest als [eiser] wel was gehoord. Daar komt bij dat een ontruiming meestal een definitief karakter heeft en waarschijnlijk niet kan worden teruggedraaid op het moment dat de beslissing in de bodemprocedure anders uitvalt. Dit terwijl uit de overgelegde brief van zijn huidige zorgverlener (Fivoon) van 25 januari 2024 volgt dat het voor het onlangs gestarte behandeltraject zeer onwenselijk is dat [eiser] zijn woning kwijt raakt. Daarnaast zal het verlies van zijn woning ook gevolgen hebben voor de omgangsregeling die [eiser] met zijn kinderen heeft. Volgens Leviaan kan [eiser] weliswaar bij het Leger des Heils terecht en zal hij niet op straat komen te staan, maar het Leger des Heils is vanzelfsprekend geen goede plek om kinderen te ontvangen. Verder weegt de kantonrechter mee dat er door Leviaan geen (nieuwe) stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] ook onlangs nog ernstige overlast heeft veroorzaakt en het, gezien ook de verplichtingen die Leviaan jegens buurtbewoners heeft, om die reden noodzakelijk is dat [eiser] de woning op zeer korte termijn verlaat.
4.8.
De kantonrechter komt op basis van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van Leviaan bij voortzetting van de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof van 21 november 2023. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging, zowel ten aanzien van de ontruiming als ten aanzien van de proceskostenveroordeling, in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure moet worden geschorst. De vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen.
4.9.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van Leviaan, omdat zij ongelijk krijgt. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten in verband met een toevoeging niet mogelijk.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof van 21 november 2023 (200.329.261/01 KG), totdat onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist;
5.2.
veroordeelt Leviaan tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
  • griffierecht € 87,00
  • salaris gemachtigde € 543,00
totaal € 630,00
5.3.
veroordeelt Leviaan in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en op 30 januari 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575
2.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026