Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2024 in de zaak tussen
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Na verlenging van de termijn heeft eiseres op 21 maart 2022 per e-mail een document identiteitsverklaring uit Syrië opgestuurd (hierna: het document). Verweerder heeft hierop gereageerd bij e-mail van 28 april 2022 dat er geen legalisaties op dit document staan en dat hij in ieder geval het origineel nodig heeft en daarnaast ook aanvullende documenten. Op 12 mei 2022 heeft de gemachtigde van eiseres per e-mail gereageerd dat het juist is dat er geen legalisaties op het document staan, maar dat verweerder het document kan laten onderzoeken op echtheid. Ook vermeldt de gemachtigde dat zij haar cliënt heeft verzocht om een document met legalisatie dan wel om het document te laten legaliseren.
14 september 2022 is het verzoek daarom buiten behandeling gesteld.
Naar aanleiding van het bezwaar, heeft verweerder op 4 november 2022 een e-mail gestuurd aan de gemachtigde van eiseres, waarin staat dat nog steeds niet de juiste brondocumenten zijn ontvangen en dat zonder deze brondocumenten een bezwaar en een eventueel beroep (gezien de jurisprudentie) niet tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Verweerder verzoekt de gemachtigde daarom een nieuw verzoek in te dienen waarbij de originele identiteitsverklaring met vertaling wordt meegeleverd zodat deze op echtheid gecontroleerd kan worden. Daarop dient de gemachtigde van eiseres op 22 november 2022 een aanvullend bezwaar in. Verweerder heeft op 1 december 2022 een e-mail aan de gemachtigde gezonden met het voorstel om de aanvraag tot rectificatie alsnog inhoudelijk te beoordelen en het ingediende bezwaar aan te houden. De gemachtigde van eiseres gaat hiermee akkoord.
Op 4 januari 2023 heeft het Bdoc als volgt in de Verklaring van onderzoek geconcludeerd: “
Gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal kan voor wat betreft de echtheid van het document geen uitspraak worden gedaan. Dezerzijds kan geen uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document. Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document juist is.”.
Nadat hierop niet is gereageerd, heeft verweerder het besluit van 27 juni 2023 genomen, waarin de aanvraag om rectificatie wordt afgewezen vanwege het ontbreken van de juiste brondocumenten, onder intrekking van het eerdere primaire besluit. Dit betekent dat het bezwaar van 21 oktober 2022 is ‘omgeklapt’ als zijnde gericht tegen het laatste primaire besluit.
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2022 [1] waarin het bestaande toetsingskader wordt genuanceerd ‘in die zin dat voor wijziging van bestaande gegevens niet langer vereist is dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en de bij de aanvraag tot wijziging verstrekte vervangende gegevens juist zijn’. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde documenten, zo nodig in samenhang met daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn.
En anders had verweerder op grond van bijzondere omstandigheden moeten afwijken van de beleidsregels en de aanvraag moeten inwilligen.
Verweerder stelt zich (samengevat) op het standpunt dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de in het document vermelde gegevens juist zijn. Daarbij wijst verweerder er op dat uit het document ook niet kan worden opgemaakt dat en zo ja, welk onderzoek aan het opstellen van het document is vooraf gegaan. Naar objectieve maatstaven kan niet worden gesteld dat het aangeleverde document op betrouwbare gegevens is gebaseerd. Van een overgelegd brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder c of d van de Wet Brp is geen sprake. In dat geval verzet de openbare orde zich tegen een wijziging in de Brp.
Het betoog van eiseres dat sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de beleidsregels en inwilliging van het verzoek kan verweerder niet volgen, aangezien van beleidsregels geen sprake is. Het dwingende karakter van de bepalingen van de Brp laat geen ruimte voor een belangenafweging.
Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet Brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Het bewijs dat eenmaal in de Brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.
De Wet Brp is een wet in formele zin. Bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling staan artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in zijn algemeenheid in de weg aan toetsing van artikel 2.8 van de Wet Brp aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, waardoor aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’). Van dergelijke omstandigheden is hier niet gebleken.