ECLI:NL:RBNHO:2024:8291

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
HAA 23/6809
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tussenbouw en verdiepingsvloer in Texel

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 11 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een tussenbouw en een verdiepingsvloer in Texel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Visser, is van mening dat de verleende vergunning niet voldoet aan de eisen, met name op het gebied van parkeergelegenheid en brandveiligheid. De rechtbank stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Texel de omgevingsvergunning op 1 juni 2022 heeft verleend, en dat het bezwaar van eiser op 21 september 2023 gedeeltelijk gegrond is verklaard, maar de vergunning niet is herroepen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, omdat hij niet voldoende heeft onderbouwd waarom de weerlegging van het college niet juist zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning in stand blijft, en dat de parkeerplaatsen voldoen aan de gestelde eisen. Tevens wordt opgemerkt dat het college voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de brandveiligheid. De uitspraak bevestigt dat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de uitvoering van het bouwplan in overeenstemming met de verleende vergunning. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Visser),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, het college

(gemachtigde: M. Oosterdijk).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. A. van Schaik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een tussenbouw tussen de gebouwdelen [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] / [huisnummer 4] en het realiseren van een verdiepingsvloer in het gebouwdeel [adres] [huisnummer 1] in [plaats] , Texel.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 1 juni 2022 verleend aan vergunninghouder. Met het bestreden besluit van 21 september 2023 op het bezwaar van eiser is het bezwaar gegrond verklaard wat betreft de motivering van het onderdeel parkeren en voor het overige ongegrond verklaard. Het college heeft besloten de verleende omgevingsvergunning niet te herroepen, omdat het motiveringsgebrek is hersteld. Het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding is verder afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 1] , de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder. Voorts is [naam 2] , met eiser meegekomen als deskundige brandveiligheid en is [naam 3] (architect) als deskundige met vergunninghouder meegekomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser bezit het pand aan de [adres] [huisnummer 5] , [huisnummer 6] , [huisnummer 7] , [huisnummer 8] in [plaats] , Texel. Vergunninghouder bezit het pand aan de [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] in [plaats] , Texel. Beide panden liggen op het bedrijventerrein [bedrijventerrein] . Op 7 december 2017 is aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend om de bedrijfsruimte aan de [adres] [huisnummer 1] te vergroten ( [huisnummer 2] ) en een bedrijfswoning ( [huisnummer 3] ) te realiseren.
2.1.
Vergunninghouder heeft in afwijking van de verleende omgevingsvergunning een tussenbouw tussen de gebouwdelen [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] / [huisnummer 4] en een verdiepingsvloer in het gebouwdeel [adres] [huisnummer 1] gerealiseerd. Ter legalisering hiervan is met het besluit van
20 augustus 2020 een omgevingsvergunning verleend. Met het besluit op bezwaar van
23 maart 2021 is deze verleende omgevingsvergunning ingetrokken en alsnog geweigerd vanwege het niet voldoen aan de parkeernorm en het strijdig gebruik van het pand. Het door vergunninghouder hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van 30 december 2021 [1] ongegrond verklaard. Het door vergunninghouder hiertegen ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2022 [2] ongegrond verklaard.
2.2.
Op 16 maart 2022 heeft vergunninghouder opnieuw ter legalisering een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een tussenbouw op de verdieping tussen de gebouwdelen [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] / [huisnummer 4] en het realiseren van een verdiepingsvloer in het gebouwdeel [adres] [huisnummer 1] . Het gaat om de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ [3] .
2.3.1.
Met het primaire besluit van 1 juni 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag voldoet aan de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van de dakhelling van de tussenbouw, omdat de betreffende tussenbouw is uitgevoerd met een plat dak. Volgens het college zijn er geen belemmeringen om met toepassing van een binnenplanse afwijking [4] medewerking te verlenen aan het bouwen met een platte afdekking. Het gaat hier om een ondergeschikt bouwonderdeel dat niet leidt tot een andere ruimtelijke en/of stedenbouwkundige uitstraling van het gebouw. De aanvraag is daarom stedenbouwkundig akkoord en er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden. Verder voldoet de aanvraag aan het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening gemeente Texel, als wordt voldaan aan het toegevoegde voorschrift van brandveiligheid. De locatie ligt in het welstandsvrije gebied, zodat toetsing aan redelijke eisen van welstand niet aan de orde is.
2.3.2.
Ter zitting heeft het college zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning ook verleend is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Per abuis staat dit niet onder het kopje ‘besluit’. Dit standpunt is door eiser niet betwist en er zijn door eiser ook geen gronden aangevoerd op dit punt.
2.4.
Op 30 november 2022 heeft een hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften (hierna: commissie) plaatsgevonden. In haar advies heeft de commissie overwogen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Dat blijkt uit de aanvraag en de daarbij overgelegde stukken. Het college heeft beoordelingsvrijheid als het gaat om de invulling van de aannemelijkheidstoets. Dat het college dat doet aan de hand van interne checklists en het maken van aantekeningen op de door vergunninghouder geleverde bouwtekeningen maakt niet dat de aannemelijkheidstoets onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Ten aanzien van de beoordeling van de parkeereis en de vraag of alle parkeervakken qua afmetingen voldoen aan alle daaraan in de Nota gestelde eisen concludeert de commissie dat de afmetingen van de 12 parkeervakken op het perceel van vergunninghouder voldoen aan de Nota, en dat daarmee ook wordt voldaan aan de in artikel 42.1 van het bestemmingsplan neergelegde eis dat een bouwplan moet voorzien in voldoende parkeerruimte. Wel constateert de commissie dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat, omdat het college bij het berekenen van de parkeereis niet is uitgegaan van het bruto-vloeroppervlak, zoals de Nota voorschrijft, maar van het gebruiksoppervlak van de functies van het bouwplan. De parkeereis zal zodoende opnieuw moeten worden berekend. Verder blijkt dat één van de haakse parkeervakken niet voldoet aan de eis dat een vrije uitstapstrook van minstens 0,40 meter moet worden vrijgehouden. Ook dit gebrek zal moeten worden hersteld. Ten aanzien van het laden en lossen en ten aanzien van de vrees van eiser voor toekomstig strijdig gebruik van het pand aan [adres] [huisnummer 1] verklaart de commissie de bezwaren ongegrond.
2.5.
Met het bestreden besluit van 21 september 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie, het bezwaar gegrond verklaard op het onderdeel parkeren (berekening parkeereis en situering van een parkeervlak) en voor het overige ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven. De commissie geeft in het advies aan dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Verder volgt uit de nieuwe parkeerberekening op basis van het bruto-vloeroppervlak dat er 12 parkeerplaatsen nodig zijn. Dat is 1 parkeerplaats meer dan waarvan eerder werd uitgegaan. Deze 12 parkeerplaatsen zijn ingetekend en zijn qua afmetingen inpasbaar, waarmee ook wordt voldaan aan de eisen die de Nota voorschrijft.

Wet- en regelgeving

3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.2.
Op het perceel geldt het bestemmingsplan ‘ Den Burg ’ met – voor zover hier van belang – de enkelbestemming “Bedrijventerrein” en de functie aanduiding: detailhandel volumineus.
3.3.
Artikel 42.1, sub a, van het bestemmingsplan ‘ Den Burg ’ (hierna: bestemmingsplan) bepaalt dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet kan worden gebouwd of in gebruik kan worden genomen wanneer op het bestemmingsvlak of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Ingevolge sub b van deze bepaling wordt bij een omgevingsvergunning aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Het huidige beleid is neergelegd in de ‘Nota Parkeernormen Texel 2015’, zoals laatstelijk gewijzigd op 2 maart 2018.
3.4.
In paragraaf 3.1 van de Nota Parkeernormen Texel 2015 (hierna: Nota) staat dat op basis van de parkeernormen (vastgelegd in bijlage 1 van de Nota) berekend wordt hoeveel autoparkeerplaatsen benodigd zijn voor een bepaalde ontwikkeling; de parkeereis. De parkeereis wordt berekend door de omvang van de (nieuwe) functie(s) te vermenigvuldigen met de reguliere parkeernormen uit de bijlage behorende bij deze (nieuwe) functie. Indien hier een verzwaring van de parkeerdruk uit volgt, wordt een parkeereis opgelegd. Aan deze parkeereis moet minimaal worden voldaan. Het is altijd toegestaan om meer parkeerplaatsen te realiseren dan het aantal dat wordt vastgelegd in de parkeereis.
Bij het berekenen van de omvang van een functie wordt, tenzij anders vermeld, altijd uitgegaan van het bruto vloeroppervlak (bvo). De benodigde ruimte voor inpandig parkeren en/of laden en lossen wordt niet meegerekend in het bvo waarover de parkeereis wordt berekend.
In het bedrijfspand van vergunninghouder zijn meerdere functies gevestigd, te weten ‘kantoor’, ‘opslag’, ‘winkel-volumineuze goederen 1’ en ‘woning groter dan 75 m2’.
De Nota schrijft de volgende parkeernorm (auto) voor:
Functie
Norm
Eenheid
Kantoor
2,0 (minimum van 3)
100 m2 bvo
Loods/Opslag
0,9
100 m2 bvo
Detailhandel volumineus 1
1,2
100 m2 bvo + omheinde buitenruimte
Woning van ≥ 75 m2 bvo
1,3
per woning

Beoordeling door de rechtbank

4. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een tussenbouw tussen de gebouwdelen [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] / [huisnummer 4] en het realiseren van een verdiepingsvloer in het gebouwdeel [adres] [huisnummer 1] in [plaats] , Texel. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartegen een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen. De beroepsgronden zien niet op de tussenbouw. Dit deel van de omgevingsvergunning zal de rechtbank dus niet bespreken.
4.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.2.
Niet in geschil is dat er 12 parkeerplaatsen nodig zijn voor het huidige en aangevraagde gebruik van het pand aan de [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] . Uit de parkeerberekening, samen met de aangepaste tekening, die in bezwaar zijn gemaakt blijkt dat er 12 parkeerplaatsen zijn of worden gerealiseerd op en rondom het pand aan de [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] .
De parkeerplaatsen voldoen niet aan de daarvoor gestelde eisen
5.1.
Eiser voert aan dat in de omgevingsvergunning 12 parkeerplaatsen zijn ingetekend, maar slechts 4 van de 12 parkeerplaatsen voldoen aan de eisen als gesteld in de Nota. De parkeerplaatsen P1, P2, P3, P4, P5, P6, P8, en P9 zijn volgens eiser niet bruikbaar.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond een letterlijke herhaling is van de bezwaargrond van eiser. Het college is in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie, echter uitvoerig op deze bezwaargrond ingegaan. Hier is uiteengezet dat de parkeernormen zijn opgenomen in de Nota. Deze normen zijn daarom leidend en niet die uit de CROW of NEN, tenzij daarnaar wordt verwezen in de Nota. Verder is gemotiveerd dat de parkeervakken voldoen aan de normen die de Nota stelt. Van eiser mag worden verwacht dat hij aangeeft waarom hij het niet eens is met de weerlegging door het college in dat besluit van wat hij in bezwaar heeft aangevoerd. Dit heeft hij in beroep en ook ter zitting niet gedaan. De rechtbank kan de motivering van het college volgen dat uitgegaan moet worden van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Nota en dus dat er 12 parkeerplaatsen beschikbaar zijn die voldoen aan de daarvoor gestelde eisen en afmetingen. Ook blijkt uit de in bezwaar overlegde tekening dat rekening is gehouden met een vrije uitstapstrook van ten minste 40 cm. Het beroep slaagt daarom niet.
De parkeerplaatsen zijn niet op eigen terrein
6.1.
Eiser voert verder aan dat er niet voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat deze eis ook niet wordt gesteld in het bestemmingsplan. In artikel 42, sub a, van het bestemmingsplan staat immers “… op het bestemmingsvlak of in de omgeving daarvan …”. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Brandwerendheid
7.1.
Tot slot voert eiser aan dat is vastgesteld dat de spanten gecoat of omtimmert zullen moeten worden om aan de 30 minuten brandwerendheid te kunnen voldoen, maar dat de huidige feitelijke situatie hier niet aan voldoet. Ook is aan de omgevingsvergunning geen voorwaarde gekoppeld, die voornoemde waarborgt. Gezien de historie en het feit dat er al eerder dwangsommen zijn opgelegd, ligt het in deze voor de hand, zeker nu het de brandveiligheid betreft, om daartoe ook een voorwaarde op te nemen en een termijnstelling.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit ten aanzien van de brandveiligheid een voorschrift is opgenomen. In het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit op dit punt in stand gelaten. Dat betekent dat dit voorschrift nog steeds geldt voor vergunninghouder. Het is vervolgens aan vergunninghouder om het bouwplan uit te voeren in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning. Indien later zou blijken dat vergunninghouder niet heeft gehandeld overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning, is dat een kwestie van handhaving. De vraag of het college handhavend zou moeten optreden, is in deze procedure niet aan de orde. Overigens is de commissie in haar advies ook uitgebreid ingegaan op de brandveiligheid en zij komt tot de conclusie dat het college ten aanzien van de brandveiligheid een juiste beoordeling heeft verricht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan zal voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Het college heeft het advies van de commissie in het bestreden besluit overgenomen. Hiertegen heeft eiser geen beroepsgronden aangevoerd. Daarom slaagt ook deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HAA 21/2088 en HAA 21/1804.
3.Artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.Als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1 van de Wabo.