(…)3.3Beoordeling wijziging douaneaangifte en tenietgaan douaneschuld(…)
De uit equivalente Uniegoederen vervaardigde veredelingsproducten zijn voorafgaand aan de invoer uitgevoerd. Om dezelfde hoeveelheid niet-Unie grondstoffen tegen een nultarief in te kunnen voeren is een inlichtingenblad INF 5 geldig gemaakt. Deze hoeveelheden grondstoffen zijn exact ingevoerd. Aan alle voorwaarden is voldaan, behalve het feit dat de naam van de aangever onjuist is opgenomen in de douaneaangifte.
(…).”
7. Op 3 september 2020 heeft verweerder aan eiseres de onderhavige utb opgelegd.
8. In geschil is of de utb terecht aan eiseres is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of voor de 92 aangiften douaneschulden zijn ontstaan en zo ja, of eiseres kan worden aangemerkt als douaneschuldenaar. Indien het antwoord op deze twee vragen bevestigend is, is in geschil of de douaneschulden teniet zijn gegaan.
9. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat geen douaneschulden zijn ontstaan. De aangiften zijn gedaan voor de douaneregeling actieve veredeling EX/IM, waarbij de rechten en verplichtingen zijn overgedragen aan de opdrachtgevers van eiseres (“TORO”, ofwel “Transfer of Rights and Obligations). Hierdoor wordt degene aan wie de rechten en plichten zijn overgedragen (de overnemer), conform artikel 5, lid 35, onder b, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 218 van het DWU aangemerkt als de houder van de regeling. Op grond van het DWU kan ook een andere persoon dan de houder van de regeling goederen aangeven voor de betrokken regeling. De onderhavige aangifte brengt immers geen bijzondere verplichtingen in de zin van artikel 170, eerste lid, derde volzin, van het DWU met zich mee.
Subsidiair betoogt eiseres dat als wel een douaneschuld is ontstaan, zij niet als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt omdat zij geen verplichtingen hoefde na te komen in de zin van artikel 79, derde lid, onder a, van het DWU. Eiseres heeft geen onjuiste gegevens verstrekt bij het vermelden van statuscode vertegenwoordiger ‘1’ in de douaneaangifte.
Meer subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de douaneschuld teniet is gegaan in de zin van artikel 124, eerste lid, onder h, van het DWU, gelezen in combinatie met artikel 103, onder b, dan wel onder d, van de GVo DWU.
Meer subsidiair betoogt eiseres dat de utb in ieder geval niet in stand kan blijven voor zover deze betrekking heeft op de aangiften die zijn gedaan in de periode van 17 februari 2017 tot en met 4 juli 2017, omdat voor die douaneschulden de termijn van drie jaar voor het doen van de mededeling van de douaneschuld van artikel 103, eerste lid, van het DWU was verstreken.
Tenslotte stelt eiseres zich op het standpunt dat de aantekeningen van de Nederlandse douaneautoriteiten op de inlichtingenbladen INF 5 ongedaan gemaakt moeten worden zodat de vergunninghouders alsnog de douaneregeling actieve veredeling (EX/IM) kunnen aanzuiveren. Eiseres betoogt verder dat het mogelijk is om de aangiften te wijzigen (zie onder 5).
Eiseres verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie of – voor zover hier van belang en verkort weergegeven – de plaatsing van de equivalente goederen onder de douaneregeling actieve veredeling EX/IM een “bijzondere verplichting” meebrengt voor een bepaalde persoon als bedoeld in artikel 170, lid 1, tweede alinea van het DWU.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de utb en veroordeling van verweerder in de proceskosten in bezwaar en beroep.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet gerechtigd was de onderhavige aangiften in eigen naam en voor eigen rekening te doen, omdat zij niet de vergunninghouder is noch de persoon aan wie de rechten en verplichtingen uit de vergunningen waren overgedragen in de zin van artikel 218 van het DWU. In de destijds van toepassing zijnde vergunningen actieve veredeling is niet vermeld dat de rechten en verplichtingen hiervan door deze opdrachtgevers mochten worden overgedragen aan eiseres.
Eiseres is volgens verweerder schuldenaar op grond van artikel 79, vierde lid, eerste alinea, van het DWU, omdat zij de aangiften in eigen naam en voor eigen rekening heeft ingediend, zonder te beschikken over een vergunning actieve veredeling EX/IM en zonder de rechten en verplichtingen van de vergunninghouder te hebben overgenomen.
De douaneschulden zijn niet teniet gegaan in de zin van artikel 124, eerste lid, onder h, van het DWU. Ten eerste betreft het geen goederen die onder een regeling zijn geplaatst zoals bedoeld in artikel 103, onder d, van de GVo DWU en ten tweede kan de situatie van de goederen niet geregulariseerd worden in de zin van artikel 124, eerste lid, onder h ii), van het DWU, omdat voor een vergissing als de onderhavige de aangifte niet kan worden gewijzigd in de zin van artikel 173, derde lid, van het DWU.
Verweerder betoogt dat hij terecht de verlengde verjaringstermijn in de zin van artikel 103, tweede lid, van het DWU, gelezen in combinatie met artikel 7:7 van de Algemene douanewet van vijf jaar heeft toegepast. Eiseres heeft onjuiste aangiften gedaan door in eigen naam en voor eigen rekening aangiften te doen voor een regeling waarvan zij niet de houder is, en daarmee heeft zij ten onrechte aanspraak gemaakt op een vrijstelling van invoerrechten.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten tijde van de aangiften over toereikende schriftelijke volmachten van haar opdrachtgevers beschikte en dat zij deze tijdig, bij indiening van de douaneaangiften, heeft overgelegd. Ook is niet in geschil dat aan de opdrachtgevers van eiseres de rechten en plichten van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM op correcte wijze zijn overgedragen in de zin van artikel 218 van het DWU.
Ontstaan van de douaneschulden
12. Op grond van artikel 5, aanhef en onder 18 van het DWU is de "douaneschuld" de verplichting van een persoon tot betaling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat uit hoofde van de geldende douanewetgeving verschuldigd is.
Eiseres heeft in eigen naam en voor eigen rekening aangiften gedaan ter zuivering van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM, terwijl zij niet de houder van deze regeling is en ook niet de persoon aan wie de rechten en verplichtingen van deze regeling zijn overgedragen (TORO). Op grond van artikel 170, eerste lid, derde volzin, van het DWU kan een aangifte die bijzondere verplichtingen voor een bepaalde persoon meebrengt, uitsluitend worden gedaan door die persoon of door zijn vertegenwoordiger.
De onderhavige aangiften brengen de bijzondere verplichting mee dat de aangever beschikt over een toereikende vergunning actieve veredeling EX/IM om equivalente grondstoffen zonder verschuldigdheid van invoerrechten in het vrije verkeer te kunnen brengen. Dat plaatsing van goederen onder de douaneregeling actieve veredeling EX/IM een “bijzondere verplichting” meebrengt voor een bepaalde persoon als bedoeld in artikel 170, lid 1, tweede alinea van het DWU, blijkt uit artikel 205, derde lid, van het DWU dat vrijstelling van invoerrechten op grond van artikel 203 van het DWU (terugkerende goederen) uitsluit voor veredelingsproducten die zijn uitgevoerd op grond van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM. Eiseres beschikte niet over een toereikende vergunning en is ook niet aangewezen in het kader van TORO. Voor de rechtbank is het buiten redelijke twijfel helder dat de plaatsing van de equivalente goederen onder de douaneregeling actieve veredeling EX/IM een “bijzondere verplichting” meebrengt voor een bepaalde persoon als bedoeld in artikel 170, lid 1, tweede alinea van het DWU. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het Hof van Justitie hierover prejudiciële vragen te stellen.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat “vertegenwoordiger” in artikel 170, eerste lid, derde volzin, van het DWU uitgelegd dient te worden buiten de betekenis die artikel 18, eerste lid, van het DWU hieraan geeft (directe en indirecte douanevertegenwoordiging). Eiseres was weliswaar naar nationaal civiel recht gemachtigd als (in)direct vertegenwoordiger, maar heeft de aangiften niet in die hoedanigheid gedaan, maar in eigen naam. Een persoon die in eigen naam en voor eigen rekening aangiften indient, heeft die aangiften niet gedaan als douanevertegenwoordiger van een andere persoon.
13. Vast staat dat eiseres met de onderhavige aangiften goederen in het handelsverkeer van de Unie heeft gebracht zonder invoerrechten te betalen. Wanneer zij voor de goederen aangiften voor het vrije verkeer had gedaan en dus zonder gebruik te maken van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM, had zij wél invoerrechten moeten betalen. Eiseres heeft ten onrechte aangifte gedaan onder de douaneregeling actieve veredeling EX/IM omdat zij geen houder van die regeling was, noch namens de houder aangifte deed. Nu eiseres niet gerechtigd was om voor de onderhavige vergunningen – in eigen naam en voor eigen rekening – aangiften te doen ter zuivering van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM, zijn douaneschulden ontstaan op grond van artikel 79, eerste lid, onder c, van het DWU, wegens het niet-naleven van een van de voorwaarden voor de plaatsing van niet-Uniegoederen onder de betrokken douaneregeling. Eiseres is terecht aangemerkt als schuldenaar op grond van artikel 79, vierde lid, van het DWU.
Wijzigen van de aangiften
14. Het wijzigen van de aangiften in de zin van artikel 173, derde lid, van het DWU zou in de onderhavige gevallen inhouden het wijzigen van de persoon van de aangever. In de uitspraak van heden in de zaak HAA 21/4160, heeft de rechtbank geoordeeld dat een dergelijke wijziging voor de onderhavige aangiften niet mogelijk is.
Tenietgaan van de douaneschulden
15. Artikel 124, eerste lid, onder h, van het DWU bepaalt dat in gevallen van verzuim zonder werkelijke gevolgen voor het juiste functioneren van de betrokken douaneregeling die geen poging tot bedrog inhouden, de douaneschuld teniet gaat, wanneer alle formaliteiten om de situatie van de goederen te regulariseren naderhand vervuld worden.
16. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het regulariseren van de situatie van de goederen in de zin van artikel 124, eerste lid, onder h ii) van het DWU niet mogelijk is alleen al omdat geen wijziging van de aangifte in de zin van artikel 173 van het DWU kan plaatsvinden. Dit zou betekenen dat het tenietgaan van de douaneschuld afhankelijk is van de mogelijkheid de aangifte te wijzigen. Het DWU bevat geen aanwijzingen dat artikel 124 van het DWU binnen de beperkte reikwijdte van artikel 173 van het DWU moet worden uitgelegd. Het regulariseren van de situatie van de goederen heeft een ander bereik dan het wijzigen van de aangifte. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest TEREX van het Hof van Justitie (C-430/08, 14 januari 2010, ECLI:EU:C:2010:15, punt 62).
17. Niet in geschil is dat de onderhavige aangiften geen poging tot bedrog inhielden. Eiseres beschikte over de benodigde inlichtingenbladen INF 5 om de goederen onder de vergunningen aan te geven en over tijdig afgegeven schriftelijke volmachten van de TORO’s die de rechten van de vergunninghouders hadden overgenomen, om de aangiften te doen als direct vertegenwoordiger respectievelijk indirect vertegenwoordiger. Al in het rapport van de administratieve controle van 3 september 2020 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres bij vergissing zichzelf als aangever had aangemerkt en niet haar opdrachtgevers (zie hiervoor overweging 5):
“
De vermelding van [eiseres] als persoon van de aangever is een onbedoelde vergissing die berust op een kennelijke tikfout. Immers op basis van de hiervoor afgegeven machtigingen en instructies van de vertegenwoordigden had [eiseres]bij alle 92 douaneaangiften op moeten treden als vertegenwoordiger”
18. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat eiseres de aangiften van [bedrijf 1] . sowieso niet als indirect vertegenwoordiger had mogen doen, nu artikel 170 van het DWU bepaalt dat indien de aanvaarding van een aangifte bijzondere verplichtingen voor een bepaalde persoon meebrengt, deze aangifte door deze persoon zelf of door zijn vertegenwoordiger wordt ingediend. Zoals hiervoor onder 12 is overwogen, verwijst het hier gebruikte begrip ‘vertegenwoordiger’ naar de douanevertegenwoordiger van artikel 18, eerste lid, van het DWU. Artikel 170 van het DWU beperkt de verwijzing niet tot de directe vertegenwoordiger. De aangifte zoals bedoeld in artikel 170 van het DWU kan dan ook worden ingediend door zowel een directe als een indirecte vertegenwoordiger.
19. De gevallen waarin een verzuim geen werkelijke gevolgen heeft zijn limitatief opgenomen in artikel 103 van de GVo DWU. In onderdeel d van dat artikel staat genoemd de situatie waarin ten aanzien van goederen die onder (onder meer) de douaneregeling actieve veredeling zijn geplaatst, een vergissing is begaan met betrekking tot de gegevens in de douaneaangifte om de douaneregeling aan te zuiveren en die vergissing geen gevolgen heeft voor de zuivering van de regeling. Door deze vergissing is een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 79 van het DWU (vgl. artikel 124, eerste lid, onder h, van het DWU).
20. Een zuiveringsaangifte wordt gedaan voor goederen die zich voorafgaand aan die aangifte onder een douaneregeling bevinden. Bij de douaneregeling actieve veredeling is in de regel de (weder)uitvoer van de veredelingsproducten de zuiveringsaangifte. In het bijzondere geval van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM worden echter eerst de verwerkte Uniegoederen (weder)uitgevoerd, en worden daarná de niet-Uniegoederen (grondstoffen) vanwege de douaneregeling actieve veredeling EX/IM zonder betaling van invoerrechten in het vrije verkeer gebracht. De onderhavige aangiften (IM) staan derhalve niet op zichzelf, zij hangen samen met de voorafgaande aangiften (EX) en kunnen niet bestaan zonder die voorafgaande aangiften. De aangiften (IM) zijn van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM het sluitstuk van de werking van die regeling. De onderhavige aangiften (IM) kunnen daarom aangemerkt worden als zuiveringsaangiften binnen de douaneregeling actieve veredeling EX/IM, zodat zij in beginsel onder de werking van artikel 103 van de GVo DWU vallen.
21. Gelet op de plaats binnen de werking van de douaneregeling die de zuiveringsaangifte inneemt en de omstandigheid dat de Uniewetgever voor vergissingen in die zuiveringsaangifte een bijzondere regeling heeft opgenomen waarin de douaneschuld teniet gaat, moet het er voor worden gehouden dat ook de vergissingen in de onderhavige EX/IM zuiveringsaangiften een tenietgaan van de douaneschuld tot gevolg hebben wanneer aan alle overige voorwaarden (van artikel 124, eerste lid, onder h, van het DWU en artikel 103 onder d van de GVo DWU) is voldaan. Artikel 103 onder d van de GVo DWU kent geen beperkingen ten aanzien van de gegevens waarin de vergissing heeft plaatsgevonden, zodat ook een vergissing in het selecteren van de aard van de vertegenwoordiging (en daarmee van de persoon van de aangever) onder het begrip vergissing kan vallen. Ter vergelijking wijst de rechtbank op het arrest TEREX, reeds aangehaald, punt 62, waarin het Hof van Justitie het wijzigen van de aangegeven douane
regelingin de zuiveringsaangifte toestond binnen de context van het
herzienvan de aangifte.
22. De vergissing heeft bovendien geen gevolgen gehad voor de zuivering van de regeling, omdat de inlichtingenbladen INF 5 door de bevoegde douaneautoriteiten zijn afgetekend. Gesteld noch gebleken is dat die afschrijvingen op de inlichtingenbladen INF 5 naderhand ongedaan zijn gemaakt. De vergunninghouders dan wel de TORO’s hebben dus niet méér goederen ter zuivering van de douaneregeling actieve veredeling EX/IM kunnen aanbieden dan deze regeling toestond. Ook zijn de douaneautoriteiten niet gehinderd in het uitoefenen van het toezicht op de regeling en de daaronder geplaatste goederen. De gegevens inzake goederengegevens, land van oorsprong, douanewaarde, netto kilogrammen en bescheidnummers in de douaneaangiften zijn door de douaneautoriteiten gecontroleerd en juist bevonden.
23. Gelet op wat hiervoor onder 12 is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding de door eiseres voorgestelde prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De overige standpunten van eiseres en verweerder behoeven verder geen behandeling.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 624 en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Bij deze vaststelling heeft de rechtbank rekening gehouden met de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1060). Bij de vaststelling van de vergoeding van proceskosten is punt 1 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Besluit buiten toepassing gelaten. De vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase is vastgesteld, met toepassing van punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het besluit. De rechtbank draagt verweerder op het griffierecht van eiseres te vergoeden.