ECLI:NL:RBNHO:2024:7715

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
24_3573
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP)

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon uit de Basisregistratie Personen (BRP) was geschreven. Het bestreden besluit, dat op 20 juni 2024 was genomen, hield in dat verzoekers adres per 23 april 2024 was gewijzigd naar 'buitenland onbekend'. Verzoeker had hiertegen bezwaar gemaakt en vroeg de voorzieningenrechter om het besluit op te schorten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat de uitschrijving uit de BRP voor verzoeker spoedeisend was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat verzoeker niet bereikbaar was op zijn geregistreerde adres. Er waren hiaten in het onderzoek van de gemeente, en verzoeker was niet gehoord, ondanks dat er aanleiding was om hem te consulteren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de kans groot was dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure niet in stand zou blijven.

Daarom schorste de voorzieningenrechter het besluit van 20 juni 2024 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalde dat verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 23 april 2024 weer ingeschreven moest worden in de BRP. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3573
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J.C. Engels),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder
(gemachtigde: mr. F.W. Horstman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker om het besluit van verweerder om verzoeker uit te schrijven uit de Basisregistratie personen (BRP) op te schorten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2024 heeft verweerder verzoekers adres in de BRP per 23 april 2024 gewijzigd naar “buitenland onbekend”. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De vraag die daarbij moet worden beantwoord is of het belang van verzoeker bij het niet uitschrijven uit het BRP zo spoedeisend is dat niet kan worden gewacht totdat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoeker.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de uitschrijving uit de BRP een voor verzoeker spoedeisend karakter heeft gekregen nu de uitschrijving tot problemen kan gaan leiden met allerlei instanties, zoals met zijn zorgverzekeraar. Dit klemt te meer omdat verzoeker een dag voor de zitting is opgenomen in het ziekenhuis.
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meermaals heeft overwogen, [1] is het doel van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) dat de in de BRP vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de BRP. Er zijn drie voorwaarden: (1) de ingezetene kan niet worden bereikt; (2) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen; en (3) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brp volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve uitschrijven als ingezetene uit de BRP mag worden overgegaan, omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat hij niet meer in Nederland verblijft en zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten.
5. Niet in geschil is dat verzoeker geen adreswijziging heeft doorgegeven. Hij stelt zich immers op het standpunt dat hij niet is verhuisd. Aan voorwaarde (2) is dan voldaan. In geschil is of ook aan de voorwaarden (1) en (3) is voldaan.
(1) Niet bereikbaar
6. De eerste voorwaarde houdt in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont op zijn in de BRP geregistreerde woonadres en daarom niet in persoon bereikbaar is. Het adresonderzoek strekt er onder meer toe te onderzoeken of aan dit vereiste is voldaan. Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp vereist dat dit onderzoek gedegen is (derde voorwaarde). Voor het uitvoeren van het adresonderzoek is de Circulaire Adresonderzoek BRP (hierna: de Circulaire) ontwikkeld.
7. Uit de omstandigheid dat verzoeker niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder zijn verhuizing door te geven kan niet worden afgeleid dat verzoeker niet bereikbaar was op zijn adres. Verzoeker is immers van mening dat hij niet is verhuisd.
Het is gebleken dat verzoeker al jaren bekend is bij verweerder en dat verweerder ook bekend is met zijn problematiek. Dat verzoeker niet onmiddellijk op de brief van 7 maart 2024 heeft gereageerd, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat hij niet bereikbaar was. Verzoeker heeft nadien vrijwel direct en meerdere keren gereageerd op emails van verweerder. Daarnaast was verzoeker aanwezig bij het huisbezoek van 10 april 2024, welk huisbezoek hem werd aangekondigd per sms-bericht een kwartier voor tijd (daar waar verweerder wel aanleiding had gezien de eigenaar/verhuurder al mee te nemen).
In de rapportage ontbreken de bevindingen omtrent wat in de woonboot is aangetroffen, zoals betreffende kleding, persoonlijke eigendommen en de aan/afwezigheid van bijvoorbeeld etenswaren. Voor zover verweerder heeft verwezen naar het rapport houdende de waarnemingen door toezichthouders op verschillende werkdagen tijdens gebruikelijke werkuren, neemt de voorzieningenrechter in overweging dat het verweerder al bekend was dat verzoeker een sportschool heeft en voorts dat hij direct heeft aangegeven dat hij dus van 8.00 -21.00 uur niet op de woonboot aanwezig is. Slechts tweemaal wordt gerapporteerd dat langs is gegaan in de avonduren en eenmaal wordt verzoeker dan ook waargenomen.
Al het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om te concluderen dat verzoeker niet bereikbaar was op het adres.
(3) Gedegen onderzoek
8. Aan het bestreden besluit ligt geen afgerond onderzoeksrapport ten grondslag aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of verweerder de stappen zoals neergelegd in de Circulaire heeft genomen. De enige twee rapporten in het dossier betreffen het huisbezoek van 10 april 2024, waarvan hiervoor reeds is overwogen dat relevante bevindingen ontbreken om bewoning te kunnen vaststellen, en het rapport van 21 juni 2024 over de waarnemingen ter plaatse op verschillende data. Ook deze waarnemingen zijn niet volledig te noemen, nu verweerder ervoor gekozen heeft voornamelijk tijdens werktijden langs te gaan wetende dat verzoeker dan in zijn sportschool verblijft. Eenmaal wordt afval in de container waargenomen, op andere data wordt niet gerapporteerd. Voorts is niet duidelijk of is binnengekeken om te zien of de woonboot als bewoond kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van hiaten in het onderzoek, waarvoor geen redelijke verklaring is gegeven.
9. De voorzieningenrechter constateert dat verzoeker niet is gehoord, daar waar zijn reacties alle aanleiding gaven voor een gesprek. Het opnemen van een opmerking in het rapport van het huisbezoek van 10 april 2024 is daartoe onvoldoende. Zoals hiervoor al vermeld, verweerder is al langere tijd met verzoeker bekend en de omstandigheden gaven alle aanleiding om hem te horen, bijvoorbeeld op 10 april 2024, en daarvan een deugdelijk verslag op te maken.
Evenmin is overleg gevoerd met zijn (voormalige) hulpverleners. In de Circulaire, meer in het bijzonder hoofdstuk 8, wordt gesproken over het signaleren van sociale problematiek tijdens BRP-adresonderzoek. Dat betekent dat als deze informatie bekend is, en dat is in het onderhavige geval zeker aan de orde, verweerder die in het onderzoek en besluitvorming zal dienen te betrekken. Dat is niet gebeurd, terwijl daar alle aanleiding toe was. Verweerder is immers eerder betrokken geweest bij de problematiek van verzoeker. Uit het dossier volgt dat ook de wijkagent bekend is met verzoeker, maar mogelijke informatie van de wijkagent ontbreekt in het dossier. Van verweerder kan meer moeite worden verlangd.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog dat niet duidelijk is geworden waarom verweerder niet bereid was de correspondentie via de advocaat van verzoeker te laten lopen, zoals hij in april en in zijn email van 3 mei 2024 uitdrukkelijk heeft verzocht. In overleg met de advocaat had bijvoorbeeld een afspraak gemaakt kunnen worden over het tonen van de opgevraagde bankafschriften.
10. Voorts ontbreken in het dossier uitgeschreven en ondertekende verklaringen, zoals van de eigenaar/verhuurder, die nota bene tot tweemaal toe de melder is geweest en zonder meer een toelichting had kunnen geven over de staat van de woonboot, de afspraken daaromtrent, waarom hij aan verzoeker geen schriftelijke huurovereenkomst heeft gegeven (dit is immers de taak van een eigenaar/verhuurder) en waarom geen huurbetalingen worden verlangd. Dat deze informatie door verweerder relevant werd geacht, volgt wel uit de mailwisseling met verzoeker en ook uit de brief van de burgemeester van 17 mei 2024 die wederom op het overleggen van een schriftelijke huurovereenkomst en betaalbewijzen wijst.
11. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen, zoals volgt uit de Circulaire onder 4.6. Voor zover is aangevoerd door verweerder dat de zienswijze volgt uit zijn emails, heeft te gelden dat uit het bestreden besluit niet volgt dat verweerder de door verzoeker aangegeven omstandigheden heeft onderzocht, laat staan heeft meegewogen in de beoordeling. Uit de informatie in het dossier volgt dat de woonboot in de loop der tijd bewoonbaar moest worden gemaakt. Dit betreft onder meer de verklaring van [naam] . Dat lijkt ook overeen te komen met de mondelinge afspraken tussen de eigenaar/verhuurder en verzoeker omtrent zijn verblijf daar, terwijl daarvoor kennelijk geen huurpenningen werden verlangd. Ook aan de hand van de foto’s, met name de door verzoeker toegezonden foto’s bij zijn email van 29 april 2024, alsmede de door hem toegezonden facturen en bewijzen van aansluitingen kon worden vastgesteld dat er nog werkzaamheden plaatsvonden. Het is niet duidelijk geworden waarom verweerder deze informatie niet in de besluitvorming heeft betrokken.
12. Al het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat de kans aanzienlijk is dat in de bezwaarprocedure zal worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet in stand zal blijven. Gezien het belang van verzoeker bij de verzochte voorziening, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het bestreden besluit te schorsen op de hiernavolgende wijze.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 20 juni 2024 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarnaast bepaalt de voorzieningenrechter dat verzoeker met terugwerkende kracht met ingang van 23 april 2024 weer wordt ingeschreven in de BRP op het [adres] [plaats] .
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
15. Partijen worden erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 20 juni 2024 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verzoeker met terugwerkende kracht met ingang van 23 april 2024 weer wordt ingeschreven in de BRP op het [adres] [plaats] .
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024 door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:764