ECLI:NL:RBNHO:2024:7679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/15/350930 / JU RK 24/515 en C/15/352590 / JU RK 24/741
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 mei 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3], en het verzoek van de ouders tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2 september 2023 onder toezicht staan en dat er ernstige vermoedens van kindermishandeling zijn. De ouders hebben positieve ontwikkelingen doorgemaakt, maar er zijn nog onvoldoende waarborgen voor de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 28 augustus 2024, met de nadruk op het belang van de kinderen en de noodzaak van verdere hulpverlening. Het verzoek van de ouders om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen is afgewezen, omdat de GI een zorgvuldige afweging heeft gemaakt en de veiligheid van de kinderen voorop staat. De kinderrechter heeft de GI verzocht om de rechtbank te informeren over de voortgang van de hulpverlening en de situatie van de kinderen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers:
C/15/350930 / JU RK 24/515 (verlenging machtiging uithuisplaatsing)
C/15/352590 / JU RK 24/741 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
en
[de minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. A.L. Witteveen, kantoorhoudende in Rotterdam,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder] en [de vader] ,
beiden wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. A.L. Witteveen, kantoorhoudende in Rotterdam,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
en
[de minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
In de zaak C/15/350930 / JU RK 24/515 (machtiging uithuisplaatsing)
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ingekomen op 29 maart 2024.
In de zaak C/15/352590 / JU RK 24/741 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
- het verzoekschrift met bijlagen van de zijde van de ouders, ingekomen op 22 mei 2024.
1.2.
Op 28 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders;
  • mr. Witteveen;
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de zaak over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (C/15/350930 / JU RK 24/515) naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 september 2023 zijn de kinderen met ingang van 2 september 2023 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Ook is een (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken. De kinderrechter heeft bij beschikking van 14 september 2023 de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoeduithuisplaatsing van de kinderen gehandhaafd en de machtiging uithuisplaatsing verleend tot 2 december 2023.
2.3.
Bij beschikking van 28 november 2023 heeft de kinderrechter de kinderen tot 28 november 2024 onder toezicht gesteld van de GI. Daarbij heeft de kinderrechter ook de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) verlengd tot 2 juni 2024.
2.4.
De kinderen verblijven sinds 11 september 2023 in het gezinshuis [gezinshuis] in [plaats] .
2.5.
Op 7 mei 2024 heeft de GI in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de ouders en de kinderen beperkt. Hierin is het volgende opgenomen:
“ [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven al enige tijd in het gezinshuis. Omdat er nog een strafrechtelijk onderzoek loopt naar kindermishandeling (toegebracht letsel) is er in de eerste instantie gekozen om de bezoeken te begeleiden op neutraal terrein.
De omgang zag er als volgt uit:
- 1x per week begeleide belmomenten
- lx per 2 weken begeleide omgangsmomenten op neutraal terrein (1 uur)
Sinds 16-02-2024 is de geheime plaatsing opgeheven en zijn er veiligheidsafspraken gemaakt. De geheime plaatsing was veel te belastend voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Voor nu ziet de omgangsregeling er als volgt uit:
- lx per week begeleide belmomenten
- lx per week semi begeleide bezoeken op de groep (1,5-2 uur er wordt een activiteit gedaan als gezin)
De volgende uitbreidingen zullen opvolgen:
2x per week omgang:
- lx per week semibegeleiding op de groep (1,5-2 uur er wordt ook een activiteit gedaan als gezin)
- lx per week semibegeleiding thuis bij de moeder, waarbij de systeemtherapeut thuis bij moeder aanwezig is voor observaties, begeleiding en advies voor het gezinssysteem.
De bezoeken zullen om de 6 weken geëvalueerd worden en indien nodig bijgesteld worden.”

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 28 november 2024. Daarbij heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzochte heeft de GI in het verzoekschrift en ter zitting – samengevat – het volgende gesteld. De kinderen verblijven al geruime tijd in het gezinshuis van NabijZorg, als gevolg van de onveilige thuissituatie en de uitspraken die de kinderen hebben gedaan over kindermishandeling. Het strafrechtelijk onderzoek naar kindermishandeling loopt nog altijd. In de beschikking van 28 november 2023 heeft de kinderrechter de GI de opdracht meegegeven dat eerst dient te worden gewerkt aan contactherstel tussen de ouders en de kinderen, alvorens kan worden toegewerkt naar een eventuele thuisplaatsing. Het heeft lang geduurd voordat toe kon worden gekomen aan het contactherstel tussen de ouders en de kinderen. Dit alles heeft te maken met de oorspronkelijke geheime plaatsing van de kinderen en praktische redenen, zoals wachtlijsten en financieringsmoeilijkheden. Inmiddels is bij de ouders gestart met systeemtherapie, waarbij het opbouwen van een vertrouwensband nog centraal staat. Vervolgens zal met de ouders worden gewerkt aan de volgende thema’s:
- de (aanleiding van de) uithuisplaatsing van de kinderen;
- het gezinsleven en de opvoeding van de kinderen;
- het sociaal en/of steunend netwerk van het gezin;
- de verwachtingen, wensen en doelen van de ouders over (de toekomst van) de kinderen;
- het verloop van de huidige omgangsmomenten met de kinderen.
Als voorloper op de noodzakelijke (individuele) traumatherapie krijgen de kinderen in groepsverband psycho-educatie van Praktijk De Regenboog. De GI heeft verder de afgelopen periode de omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen uitgebreid naar tweemaal per week in het gezinshuis. Daarbij was het aanvankelijk de bedoeling de omgang – overeenkomstig de gegeven schriftelijke aanwijzing – onder begeleiding van de systeemtherapeut éénmaal per week plaats te laten vinden in de thuisomgeving bij de moeder, waarbij door middel van observaties de opvoedvaardigheden en het netwerk van de ouders in kaart zouden worden gebracht. De GI verwacht op zeer korte termijn goedkeuring van de gemeente, zodat de observaties in de thuisomgeving kunnen starten.
3.3.
Ondanks het uitblijven van de individuele traumabehandeling voor de kinderen, hebben zij sinds de uithuisplaatsing goede stappen in hun ontwikkeling doorgemaakt. Ze praten goed, zijn opener en ook op school gaat het goed. Wel ziet de GI gedragsveranderingen bij [de minderjarige 1] . Daarbij is het nog de vraag of de oorzaak daarvan gelegen is in de puberteit of het (uitbreiden van) contact met de ouders en het loyaliteitsconflict waarin zij verkeert.
3.4.
Gelet op de ernstige vermoedens van kindermishandeling, de beschikking van 28 november 2023 en het verloop van de huidige maatregelen, acht de GI de verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk en in het belang van de kinderen.

4.Het verzoek van de ouders

4.1.
Door en namens de ouders is primair verzocht de gegeven schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren en het onder rechtsoverweging 4.4. genoemde opbouwschema vast te stellen. Subsidiair is verzocht een omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht. Tot slot is verzocht de gegeven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
De ouders kunnen zich niet verenigen met de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing. Zij stellen zich daartoe enerzijds op het standpunt dat de omgangsregeling met de kinderen te langzaam wordt uitgebreid. Daarbij is door de GI onvoldoende onderbouwd welke redenen daaraan ten grondslag liggen. Daar komt bij dat de GI zich niet conformeert aan de inhoud van de gegeven schriftelijke aanwijzing. Zo is verzuimd de omgangsregeling periodiek (na elke zes weken) te evalueren en vindt de omgangsregeling – in afwijking van de opbouwregeling – sinds kort twee keer per week op de groep plaats. Ook heeft er recent een onbegeleid omgangsmoment plaatsgevonden. Dit bezoek is goed verlopen, hetgeen eveneens geldt voor de begeleide omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen op de groep. De GI stelt dat het doel van de opbouwregeling is gelegen in het voldoende waarborgen van de veiligheid van de kinderen, mede vanwege het strafrechtelijk onderzoek naar kindermishandeling. Het is echter nog onduidelijk of de ouders, dan wel de vader, vervolgd zullen/zal worden. Daarbij speelt mee dat de ouders nadrukkelijk betwisten dat er sprake is geweest van kindermishandeling.
4.3.
De ouders stellen zich anderzijds op het standpunt dat de kinderen – anders dan door de GI is overwogen – het meest gebaat zijn bij een snelle terugplaatsing, welke terugplaatsing direct kan geschieden. Daartoe is redengevend dat de band tussen de kinderen en de ouders goed is, het hele gezin graag ziet dat de kinderen weer thuis komen wonen en de hulpverlening van NabijZorg, waaraan de ouders hun medewerking verlenen, ook in de thuissituatie plaats kan vinden. Ook zijn er geen zorgen waargenomen in de interactie tussen de ouders en de kinderen.
4.4.
Indien de kinderrechter, anders dan de ouders, van oordeel is dat een terugplaatsing (nog) niet aan de orde is, stellen de ouders zich op het standpunt dat de kinderen binnen drie maanden dienen te worden thuisgeplaatst. Daarbij achten de ouders de volgende opbouwregeling in het belang van de kinderen:
“Eerste maand - elke week van vrijdagmiddag na school tot zaterdagmiddag;
31 mei t/m 1 juni;
7 juni t/m 8 juni;
14 juni t/m 15 juni;
21 juni t/m 22 juni;
28 juni t/m 29 juni;
Tweede maand - elke week van vrijdagmiddag na school tot zondagavond;
5 juli t/m 7 juli;
12 juli t/m 14 juli;
19 juli t/m 21 juli;
26 juli t/m 28 juli;
Derde maand - twee weken (week op, week af) en op woensdag;
2 aug t/m 9 aug;
14 aug. (hele dag);
16 aug. t/m 23 aug.
Vanaf woensdag 28 augustus 2024 verblijven de minderjarigen volledig bij de moeder/ de ouders thuis.”

5.De standpunten van de belanghebbenden

De ouders
In de zaak C/15/350930 / JU RK 24/515 (machtiging uithuisplaatsing)
5.1.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Namens de ouders is primair verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair is verzocht het verzoek toe te wijzen voor de duur van drie maanden en daarbij te bepalen dat de opbouwregeling, zoals geformuleerd in het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing, door de GI ingezet dient te worden. De ouders voeren daartoe het volgende aan.
5.2.
Hoewel de kinderen in het gezinshuis op een goede plek zitten, is de plaatsing in het gezinshuis niet langer in hun belang. Het voortduren van de plaatsing is niet alleen schadelijk voor de hechting van de kinderen, ook zijn er zorgen over het opstandige gedrag en de (fysieke) veiligheid van [de minderjarige 1] . In het verlengde daarvan stellen de ouders dat het te lang heeft geduurd voordat de hulpverlening op gang is gekomen en daarmee de omgangsregeling met de kinderen te langzaam wordt uitgebreid. Ondanks dat de oorzaak hiervan is gelegen in praktische redenen, zijn de kinderen hier spijtig genoeg de dupe van. De ouders hebben ondertussen grote stappen gemaakt: de psychoses van de moeder zijn onder controle, de vader staat onder toezicht van de reclassering, de vader is al enige tijd vrij van middelen en bij de politie zijn geen nieuwe meldingen (van (huiselijk) geweld) binnengekomen. Daar komt bij dat er geen zorgelijke signalen worden geconstateerd tijdens de omgangsmomenten met de kinderen en tijdens het Suikerfeest een succesvol onbegeleid omgangsmoment heeft plaatsgevonden. Het voorgaande betekent concreet dat de ouders voldoende stabiel en rustig zijn, zodat de ouders de kinderen bij een terugplaatsing voldoende veiligheid kunnen bieden. Vervolgens kan in de thuissituatie de systeemtherapie worden voortgezet. De ouders zullen hieraan hun medewerking verlenen, alsook zij hun medewerking verlenen aan de GI en zullen verlenen aan de overige (voor de kinderen) noodzakelijk geachte hulpverlening.
De GI
In de zaak C/15/352590 / JU RK 24/741 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
5.3.
De GI heeft, aanvullend op hetgeen over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing naar voren gebracht, schriftelijk (in de schriftelijke aanwijzing) en mondeling ter zitting gesteld dat het opbouwschema zorgt voor een duurzame ombouw in de omgang tussen de ouders en de kinderen. De ouders wordt, door het nemen van kleine stappen, een kans geboden. Deze kans zal niet alleen leiden tot een goede en veilige start, ook wordt op deze wijze voorkomen dat de kinderen opnieuw terecht komen in de traumatische en onveilige situatie waaraan zij door de ouders zijn bloot gesteld. De veiligheid van de kinderen in de thuisomgeving dient gewaarborgd te worden. De inzet van systeemtherapie in de thuisomgeving is noodzakelijk om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders en daarmee de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie.

6.De standpunten van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]

[de minderjarige 1]
6.1.
Tijdens het kindgesprek heeft [de minderjarige 1] verteld graag naar huis te willen, ondanks dat NabijZorg een leuke plek is. Om te laten zien dat het in de thuisomgeving bij de ouders veilig is, zouden [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in de weekenden en vakanties alvast bij de ouders kunnen slapen. [de minderjarige 1] heeft verder verteld een andere gezinsvoogd te willen, omdat de huidige gezinsvoogd altijd zegt ergens later op terug te komen, maar dat vervolgens niet doet.
[de minderjarige 2]
6.2.
heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter een brief voorgedragen. Uit deze brief blijkt dat ook [de minderjarige 2] graag naar huis wil. Ondanks dat NabijZorg een leuke plek is, is het thuis het beste. De ouders zijn de enige die [de minderjarige 2] kunnen helpen en met haar kunnen praten.

7.De beoordeling

In de zaak C/15/350930 / JU RK 24/515 (machtiging uithuisplaatsing)
7.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW)). Daartoe acht de kinderrechter het volgende redengevend.
7.2.
De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing lopen sinds 2 september 2023, waardoor de maatregelen thans ruim acht maanden van kracht zijn. De kinderrechter ziet enerzijds dat de ouders in de afgelopen maanden positieve en goede ontwikkelingen hebben doorgemaakt. Ook de kinderen hebben sinds de plaatsing in het gezinshuis van NabijZorg een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De kinderrechter ziet anderzijds dat het gezin nog grote stappen te maken heeft, alvorens een eventuele terugplaatsing aan de orde is.
In de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 28 november 2023 is daarover het volgende overwogen:
“Het is van belang dat zo snel als mogelijk wordt gestart met traumatherapie voor de kinderen en systeemtherapie voor het gezin. Daarnaast zal het contact tussen de ouders en de kinderen verder hersteld moeten worden alvorens kan worden toegewerkt naar een eventuele thuisplaatsing.”
Het staat de kinderrechter niet ter discussie dat het veel tijd heeft kost voordat de hulpverlening is ingezet. Ook nu nog wordt het gezin geconfronteerd met financieringsmoeilijkheden en wachtlijsten voor de hulpverlening. Door deze omstandigheden is nog onvoldoende zicht op de thuisomgeving en de opvoedvaardigheden van de ouders, waardoor een terugplaatsing – anders dan door en namens de ouders is betoogd – naar het oordeel van de kinderrechter (nog) niet aan de orde is. Hoewel de kinderrechter dit behoorlijk spijtig voor zowel de ouders als de kinderen vindt, acht zij een terugplaatsing (nog) niet in het belang van de kinderen. Daarvoor is het volgende redengevend. Er zijn sterke aanwijzingen dat er binnen het gezin forse kindermishandeling heeft plaatsgevonden. Dat is ter zitting ook uiteindelijk door ouders toegegeven maar, zo werd gesteld, dat kwam door het drankgebruik van de vader waar hij toen geen controle over had. Dit zou nu wel op orde zijn. De kinderrechter hoopt dat de vader nu wel de controle heeft over zijn emoties, maar het moet wel zeker zijn dat de kinderen nimmer meer in de onveilige situatie belanden waarin zij gezeten hebben. Er is geen informatie dat de vader een hem opgelegde agressieregulatie cursus via de reclassering met goed gevolg heeft afgerond. De moeder heeft daarnaast een gevoeligheid voor psychoses, wat het systeem ook wankel maakt. De systeemtherapie voor het gezin bevindt zich in kinderschoenen. De behandeling is vooralsnog gericht op het creëren van een vertrouwensband met de ouders en de kinderen. Hoewel tijdens de begeleide omgang tussen de ouders en de kinderen geen zorgelijke signalen worden waargenomen, is daarnaast (wegens financieringsproblemen) nog niet toegekomen aan het laten plaatsvinden van de omgangsmomenten in de thuisomgeving bij de ouders. Daardoor is nog onvoldoende zicht verkregen op de opvoedvaardigheden van de ouders en de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie. Daar komt bij dat de kinderen, als voorloper op traumabehandeling, psycho-educatie van Praktijk De Regenboog ontvangen. De individuele traumatherapie voor de kinderen is echter nog niet ingezet. Bij deze stand van zaken, waarbij nog veel te gebeuren staat, acht de kinderrechter het in daarom noodzakelijk en in het belang van de kinderen dat hun plaatsing in het gezinshuis geborgd wordt, zodat voldoende zicht kan worden verkregen op het welzijn en de veiligheid van de kinderen.
7.3.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de GI dan ook worden toegewezen. De kinderrechter zal het verzoek – anders dan door de GI verzocht – toewijzen tot 28 augustus 2024, zodat duidelijkheid kan worden verkregen over:
- de omgang / het contactherstel tussen de ouders en de kinderen;
- (het verloop van) de systeemtherapie en de traumatherapie;
- de opvoedvaardigheden van de ouders.
Voor het overige zal de beslissing op het verzoek worden aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum.
7.4.
De kinderrechter verzoekt de GI de rechtbank uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting te berichten over de actuele stand van zaken en daarbij of het resterende verzoek wordt gehandhaafd.
In de zaak C/15/352590 / JU RK 24/741 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
7.5.
Artikel 1:265f, eerste lid, BW, bepaalt dat, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de GI voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en een minderjarige kan beperken. Die beslissing geldt ingevolge het tweede lid als een schriftelijke aanwijzing, waarvan de gezaghebbende ouder ingevolge artikel 1:264 BW vervallenverklaring kan verzoeken. De kinderrechter kan een zodanige regeling vaststellen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.6.
Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) kan alleen gebruik worden gemaakt van de in artikel 1:265f, eerste lid, BW, gegeven bevoegdheid tot het beperken van de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige als niet eerder bij een rechterlijke uitspraak een omgangsregeling is vastgesteld. De kinderrechter stelt vast dat er niet eerder bij een rechterlijke uitspraak een omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen is vastgesteld. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat artikel 1:265f, eerste lid, BW, als uitgangspunt heeft te gelden bij de beoordeling van het verzoek.
7.7.
De kinderrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de ouders kunnen worden ontvangen in hun verzoek. Gelet op artikel 1:264, derde lid, BW, bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing twee weken na de dag waarop de beslissing de ouders is verzonden of uitgereikt. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting stelt de kinderrechter vast de schriftelijke aanwijzing op 7 mei 2024 aan de ouders is verzonden of uitgereikt. Daarbij stelt de kinderrechter ook vast dat het verzoekschrift tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing op 22 mei 2024 bij de rechtbank is ingekomen. De ouders zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoek.
7.8.
Een schriftelijke aanwijzing valt aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht. De kinderrechter ziet zich daarom vervolgens voor de vraag gesteld of de schriftelijke aanwijzing van 7 mei 2024 voldoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat betekent dat de kinderrechter moet beoordelen of bij de besluitvorming door de GI de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Wat de inhoudelijke toets betreft, moet de kinderrechter beoordelen of de GI in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen en of de schriftelijke aanwijzing in het belang van de kinderen kan worden geacht. Bij de beoordeling van de noodzaak om een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, na gaat of er in de gegeven omstandigheden voldoende grond is om een schriftelijke aanwijzing te geven. Bij de beoordeling daarvan kan de kinderrechter rekening houden met gewijzigde omstandigheden (toetsing ex nunc).
7.9.
De kinderrechter ziet geen aanleiding om de schriftelijke aanwijzing van 7 mei 2024 vervallen te verklaren. Het verzoek van de ouders zal dan ook worden afgewezen. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
7.10.
De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van 7 mei 2024 zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Gelet op de bewoording van de GI in de schriftelijke aanwijzing is voldoende duidelijk dat de GI met de schriftelijke aanwijzing een duurzame en bestendige opbouw in de omgang tussen de ouders en de kinderen wil bewerkstelligen, waardoor de veiligheid van de kinderen blijvend gewaarborgd wordt. Daarbij leidt de opbouwregeling tot een goede en veilige start en daarbij meer mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang. De ouders stellen zich echter op het standpunt dat de omgangsregeling te langzaam wordt uitgebreid. Zoals door de kinderrechter reeds in rechtsoverweging 7.2 is overwogen, is door praktische redenen (zoals financieringsmoeilijkheden en wachtlijsten van de hulpverlening), nog onvoldoende inzicht verkregen in de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de ouders. Dit maakt dat de GI nog niet kan toewerken naar een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders en dat de GI heeft ingezet op de opbouwregeling. De kinderrechter onderschrijft op dit punt de argumentatie van de GI. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter – anders dan de ouders – dan ook van oordeel dat de GI de noodzaak voor de bepaalde opbouwregeling voldoende heeft onderbouwd en daarbij voldoende blijk heeft gegeven van een deugdelijke belangenafweging.
7.11.
De kinderrechter rest dan nog de vraag of de GI in redelijkheid tot de gegeven schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen én of de schriftelijke aanwijzing in het belang van de kinderen kan worden geacht.
7.12.
Ondanks dat het ontbreken van inzicht buiten de macht van de ouders (en ook de GI) ligt is de kinderrechter van oordeel dat de GI in het belang van de kinderen gerechtvaardigd tot de bestreden opbouwregeling heeft kunnen beslissen. Ook acht de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing in het belang van de kinderen. Gelet op hetgeen hiervoor over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en de schriftelijke aanwijzing is overwogen, beantwoordt de kinderrechter ook de laatste vragen positief.
7.13.
Wel dient de GI nu alles op alles te zetten, zoals zij ook heeft toegezegd, om nu de systeemtherapie ook in de thuissituatie in te zetten zodat er observaties kunnen plaatsvinden en er hopelijk toegewerkt kan worden naar een volgende stap. Het betreft jonge kinderen die niet te lang van de ouders gescheiden moeten blijven, tenzij het niet anders kan.
Om die reden wordt de machtiging uithuisplaatsing voor iets kortere duur uitgesproken dan verzocht teneinde de resultaten op zitting te kunnen bespreken.
7.14.
Al het voorgaande leidt in de beide zaken tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak C/15/350930 / JU RK 24/515 (machtiging uithuisplaatsing)
8.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1],
[de minderjarige 2]en
[de minderjarige 3]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) tot 28 augustus 2024;
8.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3.
houdt de beslissing over de uithuisplaatsing verder aan tot een nader te bepalen zitting
uiterlijk midden augustus 2024;
8.4.
verzoekt de GI om de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd;
8.5.
bepaalt dat het schriftelijke bericht uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
8.6.
bepaalt dat de griffier verzoeker en belanghebbenden zal oproepen voor de nieuwe zitting.
In de zaak C/15/352590 / JU RK 24/741 (schriftelijke aanwijzing)
8.7.
wijst af het verzoek van de ouders.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024 door mr. F.G. Hijink, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd op 10 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam .