ECLI:NL:RBNHO:2024:7627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
15/118066-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van heling en diefstal van een fiets, bewezenverklaring van opzetheling van een scootmobiel en fatbike met oplegging van voorwaardelijke ISD-maatregel

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van heling en diefstal van een fiets, alsook van opzetheling van een scootmobiel en een fatbike. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de heling en diefstal van de fiets, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op camerabeelden te zien was op een fiets die mogelijk de gestolen fiets was, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij deze had gestolen of dat hij wist dat het een gestolen fiets betrof.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan opzetheling van de scootmobiel en de fatbike. De scootmobiel was tussen 11 en 12 maart 2024 gestolen en werd aangeboden op Marktplaats via het account van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de scootmobiel van misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder deze werd aangeboden. Voor de fatbike, die op 6 april 2024 werd aangetroffen bij de verdachte, oordeelde de rechtbank dat de verdachte ook hier wist dat het om een gestolen goed ging.

De rechtbank legde een voorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van drie jaar, en stelde voorwaarden aan de verdachte, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte mee, evenals de noodzaak voor behandeling van zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/118066-24 en 15/068227-22 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 25 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Boheur, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Duin, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
hij op of omstreeks 11 december 2023 tot en met 14 december 2023 te Heiloo, althans in Nederland, een fiets (Gazelle Miss Grace C7 Hmb), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof
subsidiair
hij op of omstreeks 11 december 2023 te Heiloo, althans in Nederland ,een fiets (Gazelle Miss Grace C7 Hmb), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
primair
hij in de periode van 11 maart 2024 tot en met 13 maart 2024 te Alkmaar, althans in Nederland, een scootmobiel (Kenteken [nummer 1] en serienummer [nummer 2]), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof
subsidiair
hij in de periode van 11 maart 2024 tot en met 12 maart 2024 te Alkmaar, althans in Nederland, een scootmobiel (Kenteken [nummer 1] en serienummer [nummer 2]), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Alkmaar, althans in Nederland, een fatbike, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten, te weten drie keer een opzetheling.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft de feiten ontkend. Zijn raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde heling, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de fiets waarop de verdachte fietste, zoals te zien is op de stills van de camerabeelden, de gestolen fiets van de aangeefster betreft. Bovendien volgt niet uit het dossier dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. De verdachte heeft verklaard dat hij deze fiets had geleend van een vriend die op dat moment bij hem logeerde. Deze vriend beschikte over de sleutel van de fiets. Dit alternatief scenario kan op basis van het dossier niet worden uitgesloten. Ook van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde diefstal moet de verdachte worden vrijgesproken, omdat hij op geen enkele wijze aan de plaats van de diefstal of aan een wegnemingshandeling kan worden gelinkt.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden uitgesloten dat een ander de advertentie van de gestolen scootmobiel op het Marktplaatsaccount van de verdachte heeft geplaatst. Dit (alternatief) scenario kan bij gebrek aan bewijs die het uitsluiten niet als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Daarbij blijkt niet dat de verdachte op enig moment de beschikkingsmacht over de scootmobiel heeft gehad. Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde diefstal kan de verdachte op geen enkele wijze aan de plaats van de diefstal of aan een wegnemingshandeling worden gelinkt.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde heling van een fatbike heeft de raadsman naar voren gebracht dat de sleutels aanwezig waren en het scherm van de fatbike functioneerde, zodat de verdachte op dat moment niet wist of moest vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1 (heling dan wel diefstal fiets)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat wat de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op stills van camerabeelden van 14 december 2023 is de verdachte te zien fietsend op een zwarte elektrische fiets met een rieten mand voorop. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de persoon op deze beelden is en dat dit vlak bij zijn woning in Heiloo is geweest. De verdachte heeft verklaard dat dit de fiets was van een jongen die destijds bij hem sliep. De sleutels van de fiets lagen in de woning van de verdachte. Gelet op de specifieke overeenkomsten tussen deze fiets en de door aangeefster [slachtoffer 1] genoemde kenmerken van haar fiets gaat de rechtbank ervan uit dat de fiets op de beelden waar de verdachte op fietst de op 11 december 2023 in Heiloo gestolen fiets van aangeefster [slachtoffer 1] betreft. Deze fiets is niet teruggevonden.
De vraag is of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Het dossier bevat evenmin bewijs dat de verdachte de fiets van [slachtoffer 1] op 11 december 2023 heeft weggenomen. Gelet op het voorgaande zal de verdachte geheel worden vrijgesproken van feit 1.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3.
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 2 primair (heling scootmobiel)
Op 13 maart 2024 doet aangeefster [slachtoffer 2] aangifte van diefstal van haar scootmobiel. Deze zou tussen 11 maart 2024 om 00:00 uur en 12 maart 2024 om 08:00 uur zijn weggenomen bij haar woning in Alkmaar. Op 14 maart 2024 heeft de aangeefster aanvullend verklaard dat haar scootmobiel werd aangeboden op Marktplaats. Zij herkende haar scootmobiel aan specifieke kenmerken op de foto’s bij de advertentie. Ook de politie heeft vastgesteld dat de kenmerken van de scootmobiel die door de aangeefster werden gegeven, overeenkwamen met de foto’s bij de advertentie. De scootmobiel werd sinds 13 maart 2024 op Marktplaats aangeboden door ‘[naam 1] uit Heiloo’ voor € 500,00 en was op dat moment de enige in Heiloo aangeboden scootmobiel.
Het Marktplaatsaccount waarmee de advertentie is geplaatst, is gekoppeld aan het
e-mailadres en telefoonnummer van de verdachte. Op dit account zijn over een bepaalde periode in totaal 32 advertenties geplaatst. 29 van de 32 advertenties, waaronder de advertentie van de scootmobiel, zijn geplaatst via de vaste internetverbinding (IP-adres) van de verdachte. Op het account werden meerdere vervoersmiddelen te koop aangeboden, waaronder op hetzelfde moment als de advertentie van de scootmobiel, ook één van een mountainbike. De verdachte heeft bevestigt dat hij deze mountainbike met behulp van een vriend via zijn eigen telefoon op zijn Marktplaatsaccount te koop heeft aangeboden.
Volgens de verdachte was zijn Marktplaatsaccount toegankelijk voor vrienden. Hij zou zijn telefoon tegen beter weten in hebben gegeven aan een door hem bij naam genoemde vriend, die de scootmobiel op zijn Marktplaatsaccount zou hebben aangeboden. De foto’s van de scootmobiel zag de verdachte pas een paar dagen later op zijn telefoon. De advertentie was toen al van Marktplaats afgehaald. De scootmobiel heeft hij nooit gezien, zo verklaarde de verdachte.
De rechtbank acht het scenario dat een ander de advertentie van de scootmobiel via de telefoon van de verdachte op zijn Marktplaatsaccount heeft geplaatst, niet aannemelijk. Hoewel de verdachte in zijn verhoor de naam van deze vriend heeft genoemd, zijn door de verdediging geen nadere gegevens verstrekt die dit alternatieve scenario ook maar enigszins controleerbaar of aannemelijk maken. De verdachte heeft bijvoorbeeld niet concreet verklaard hoe één en ander dan in zijn werk zou zijn gegaan en heeft zich daarover alleen in vage bewoordingen uitgelaten. Uit onderzoek blijkt bovendien dat de advertentie van de scootmobiel vanuit de woning van de verdachte is geplaatst en dat de foto’s van de scootmobiel op zijn telefoon stonden. Dat de verdachte – al dan niet met hulp van anderen – zelf advertenties plaatste op zijn Marktplaatsaccount blijkt bovendien uit de gelijktijdig met de scootmobiel lopende advertentie van de mountainbike. De rechtbank verwerpt het aangedragen alternatieve scenario en gaat ervan uit dat de verdachte de advertentie van de scootmobiel zelf op zijn Marktplaatsaccount heeft geplaatst. De rechtbank concludeert verder dat de verdachte beschikkingsmacht had over de scootmobiel: door het te koop aanbieden daarvan heeft hij daar namelijk uiting aan gegeven.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scootmobiel van misdrijf afkomstig was. Het is een feit van algemene bekendheid dat een scootmobiel is bedoeld voor mensen met een bewegingsbeperking. Gelet op de aard van dit goed kon dan ook zonder nadere logische verklaring, die ontbreekt, bij de verdachte niet de gedachte bestaan dat hij rechtmatig over de scootmobiel beschikte. De verdachte wist dus dat hij een gestolen scootmobiel te koop aanbood. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de scootmobiel.
Feit 3 (heling fatbike)
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn fatbike op 6 april 2024 tussen 22.00 en 23.00 uur in Alkmaar. Hij had de fiets op slot gedaan door een kettingslot om de achterband te doen. De sleutel die nodig is om de fiets aan te doen zat in het contactslot.
De verdachte is diezelfde avond kort na 22:45 uur in Alkmaar door de politie staande gehouden. Achterop zijn scooter vervoerde hij een zwarte fatbike. Om het achterwiel van de fatbike zat een kettingslot. Desgevraagd kon de verdachte het kettingslot niet openen. Bij zijn verhoor heeft de verdachte verklaard dat de agenten ter plaatse hem niet hebben gevraagd om het kettingslot te openen en dat de (extra) sleutel die in de accu zat naar zijn weten ook op het kettingslot zou passen. De rechtbank ziet, gelet op het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ter plaatse, geen enkele reden om te twijfelen of de politie de verdachte heeft gevraagd het kettingslot te openen en dat hem dat niet lukte.
De verdachte heeft ter plaatse verklaard dat de fatbike van een vriendin was en dat hij deze naar de schroot zou brengen. Tijdens zijn verhoor en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de fatbike die avond van een vriend had meegekregen ter reparatie. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij achteraf bezien wel had kunnen weten dat de fatbike gestolen was, maar dat hij daar op het moment zelf niet bij heeft stilgestaan. Gelet op de wisselende verklaringen van de verdachte over de herkomst van de fatbike schuift de rechtbank deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist dat het een door een misdrijf verkregen fatbike betrof en hij deze fatbike voorhanden heeft gehad, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 2
primair
hij in de periode van 11 maart 2024 tot en met 13 maart 2024 te Alkmaar een scootmobiel (Kenteken [nummer 1] en serienummer [nummer 2]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3
hij op 6 april 2024 te Alkmaar een fatbike voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2 primair en feit 3, telkens:
opzetheling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar met een proeftijd van drie jaar. Aan deze voorwaardelijke maatregel moeten de voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een veroordeling geen voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen omdat niet is voldaan aan de ‘zachte criteria’ daarvoor, maar de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Meest subsidiair heeft de raadsman bepleit de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt de opzetheling van een scootmobiel en een fatbike door deze voertuigen voorhanden te hebben terwijl hij wist dat ze van diefstal afkomstig waren. Dit zijn vervelende feiten, die naast overlast en hinder ook financiële schade veroorzaken voor de gedupeerden. De verdachte houdt ook de afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand. De verdachte heeft met zijn handelen getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 mei 2024, waaruit blijkt dat hij al eerder meermalen wegens soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Fivoor van 25 juni 2024, die het risico op recidive inschat als hoog. Bij de verdachte is sprake van delictgerelateerde problematiek in de vorm van middelengebruik en ADHD. De mogelijkheden om de verdachte te begeleiden raken uitgeput en een ambulant traject is een gepasseerd station. Daarnaast lijkt de verdachte buiten detentie onvoldoende in staat om zich te conformeren aan afspraken.
De verdachte voldoet aan de criteria en de reclassering ziet geen contra-indicaties voor oplegging van de ISD-maatregel. Nu deze maatregel ‘boven zijn hoofd’ hangt, stelt de verdachte zich echter gemotiveerd op voor een nieuw reclasseringstoezicht inclusief een langdurig klinisch traject. De reclassering heeft enige twijfels over de oprechtheid van de motivatie maar is bereid om hem een laatste kans te bieden in de vorm van een (deels) voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaar en daaraan verbonden de hieronder te noemen voorwaarden, omdat nog niet alle mogelijkheden tot gedragsverandering zijn benut. Een lange klinische opname wordt door de reclassering nog als enige mogelijkheid gezien. Een voorwaardelijke ISD-maatregel kan als stok achter de deur dienen.
De verdachte is inmiddels aangemeld bij de forensisch psychiatrische kliniek [naam 2]. De getuige [naam 3], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor, heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de verdachte daar naar verwachting op 29 juli 2024 kan worden opgenomen.
Op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De verdachte heeft een misdrijf begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit zijn Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 mei 2024 blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging daarvan. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het risico op recidive hoog is. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op de veelvuldige recidive houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom misdrijven zal blijven plegen als hij niet gedwongen wordt mee te werken aan behandeling. Bij die stand van zaken is het stadium bereikt dat de veiligheid van goederen het opleggen van een ISD-maatregel eist.
De ISD-maatregel is een zogeheten ‘ultimum remedium’ waartoe in beginsel slechts wordt overgegaan als alle eerdere hulpverlening is gestrand. Gelet op het advies van de reclassering en de houding van de verdachte ter terechtzitting wil de rechtbank nog niet overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank is wel van oordeel dat de verdachte een grote stok achter de deur nodig heeft om zich te conformeren aan voorwaarden en zijn leven op een andere manier vorm te geven dan hij al geruime tijd gewend is te doen. Gelet op zijn houding in het verleden en het feit dat hij veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren met daaraan als voorwaarden verbonden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd van drie jaren.

7.Vordering benadeelde partij

De vader en (bijzonder) curator van de benadeelde partij, [naam 4], heeft namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 2.338,45 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van feit 1, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering, die betrekking heeft op dat feit.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 30 juni 2022 in de zaak met parketnummer 15/068227-22 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte wegens meerdere misdrijven veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting vastgesteld dat de politierechter van de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 4 maart 2024 al heeft bevolen de onderhavige voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 38p, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van een proeftijd van drie jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als overige voorwaarden dat de verdachte:
- zich moet melden bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Stationsplein 21 te Heerhugowaard. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in de forensisch psychiatrische kliniek De Hooge Venne te Heiloo of een soortgelijk zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De verwachte opnamedatum is 29 juli 2024. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich aansluitend aan de klinische opname laat behandelen door een door de reclassering te bepalen zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Indien er na het afronden van de klinische behandeling sprake is van een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- verblijft in een door de reclassering te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering dat nodig acht. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan GGZ Reclassering Fivoor de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/068227-22.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)