ECLI:NL:RBNHO:2024:7625

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
15/234278-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een eerdere hennepoogst, maar dat de toelichting in het ontnemingsrapport onvoldoende onderscheidend was om het aantal eerdere oogsten vast te stellen. De rechtbank ging daarom uit van één eerdere oogst, waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten. Het door de veroordeelde te betalen bedrag werd vastgesteld op € 43.222,43, terwijl de vordering van de officier van justitie voor een hoger bedrag werd afgewezen.

De procedure begon met een schriftelijke vordering van de officier van justitie op 4 juli 2024, waarin werd gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 157.970,07. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat de veroordeelde geen voordeel had genoten uit de hennepkwekerij, omdat eerdere oogsten waren mislukt. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en de verklaringen van de veroordeelde en zijn raadsman gehoord.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde in de periode van 5 januari 2020 tot en met 9 maart 2021 een hennepkwekerij had, waarbij hij ten minste éénmaal 411 planten heeft geoogst. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen indicatoren in de kwekerij en de verklaringen van de veroordeelde. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 43.222,43, en de rechtbank legde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het geschatte voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/234278-21 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 25 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 4 juli 2024 strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].

1.De vordering

De officier heeft bij schriftelijke vordering van 4 juli 2024 gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr zal vaststellen op € 157.970,07 en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 7 september 2023 is veroordeeld, alsmede één of meer andere strafbare feiten, waarvan het aannemelijk is dat de veroordeelde die heeft begaan, en waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde daaruit voordeel heeft verkregen. Volgens de officier van justitie is aannemelijk dat het bewezen verklaarde telen van hennep door de veroordeelde is begaan over een ruimere periode en dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

2.De procedure

De officier van justitie heeft de schriftelijke vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2024. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering op deze zitting inhoudelijk behandeld en daartoe gehoord de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. S. Visser. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de schriftelijke vordering gehandhaafd en gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op € 157.970,07 en een betalingsverplichting voor dat bedrag oplegt. De officier van justitie heeft verwezen naar het ontnemingsrapport van 25 mei 2021 en zich op het standpunt heeft gesteld dat de veroordeelde drie hennepoogsten heeft gehad waaruit hij opbrengsten heeft genoten.

4. Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen. Volgens de raadsman is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde hennepoogsten heeft gehad. De veroordeelde heeft consistent verklaard over zijn pogingen om hennep te kweken. Hij heeft tot drie keer toe een mislukte oogst gehad en dus geen voordeel genoten uit de bewezenverklaarde feiten. De vierde kweek is door de politie aangetroffen en in beslag genomen. Het dossier bevat geen concrete aanwijzingen dat hij drie succesvolle hennepoogsten heeft gehad.
5. Beoordeling van de rechtbank [1]
5.1.
Grondslag van de vordering
Bij vonnis van 7 september 2023 heeft de politierechter van deze rechtbank de veroordeelde veroordeeld tot 160 uren taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, waarvan een deel van 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij is het volgende bewezen verklaard:
Feit 1:
omstreeks 8 maart 2021 in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk voordeel. Op grond van artikel 36e, tweede lid, Sr kan bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gelet op voordeel uit het bewezenverklaarde feit en uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde deze heeft begaan.
5.2.
Ontnemingsrapport
Bij het ontnemingsrapport van 25 mei 2021 [2] is een bijlage gevoegd, ontleend aan het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM) van 1 juni 2016. In het ontnemingsrapport is verder verwezen naar enkele stukken uit het dossier in de onderliggende strafzaak, waarover de rechtbank en de overige procespartijen de volledige beschikking hebben gehad.
5.3.
De beoordeling
De rechtbank komt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting tot de volgende beoordeling.
In de kelder van het woon- en winkelpand van de veroordeelde is op 9 maart 2021 een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen. In de kweekruimte stonden 411 hennepplanten. De veroordeelde heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij in de kelderruimte drie keer eerder hennep heeft gekweekt. Deze drie hennepkweken zijn mislukt omdat de kweekruimte laag is en de hennepplanten tegen het plafond van de ruimte gegroeid zijn waardoor deze door de lampen (grotendeels) zijn verbrand. Hij heeft de verbrande hennepplanten steeds opgeruimd. De vierde hennepkweek is voortijdig door de politie aangetroffen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de veroordeelde – mede gelet op de investeringskosten – in dezelfde ruimte op dezelfde wijze voor een vierde keer hennep gaat kweken, wetende dat de eerste drie kweken daar allen mislukt zijn. Daarbij komt dat de politie heeft vastgesteld dat de kelderruimte weliswaar laag was maar dat voldoende ruimte bestond voor hennepplanten van een gemiddelde hoogte. Verder zijn de aangetroffen lampen in de hennepkwekerij geheel schoon aangetroffen. De rechtbank acht de verklaring van de veroordeelde dus niet geloofwaardig, en gaat daaraan voorbij.
Uit het onderzoek naar de aangetroffen hennepplantage blijkt van een aantal indicatoren voor eerdere oogst(en). In het ontnemingsrapport, het proces-verbaal over de indicatoren voor eerdere oogsten [3] en het proces-verbaal van bevindingen betreffende meerdere oogsten [4] , zijn deze indicatoren beschreven. De politie heeft onder meer op verschillende plaatsen in de kwekerij hennepresten aangetroffen. Deze resten waren groter, breder en langer dan de planten die op dat moment werden gekweekt, zodat aannemelijk is dat de hennepresten afkomstig zijn van (een) eerdere oogst(en). Ook werden in de ruimte schaartjes met resten van hennephars aangetroffen en vier zogeheten strijkzakken. De politie rook dat er uit de strijkzakken een sterke henneplucht kwam en zag dat de zakken gekreukt en afgesneden waren. Dit duidt op eerder gebruik van de strijkzakken. Op grond van deze omstandigheden kan het niet anders dan dat er een eerdere oogst heeft plaatsgevonden. De toelichting in het ontnemingsrapport ten aanzien van de aangetroffen indicatoren is echter onvoldoende onderscheidend om vast te stellen hoeveel eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom uit van één eerdere oogst, waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de veroordeelde in de periode van 5 januari 2020 tot en met 9 maart 2021 een hennepkwekerij in werking heeft gehad, waarbij aannemelijk is dat hij in deze periode ten minste éénmaal 411 planten heeft geoogst.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van andere (dan de bewezenverklaarde) feiten waarover voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Omdat voldoende aanknopingspunten voor de door de veroordeelde daadwerkelijk genoten opbrengsten en gemaakte kosten ontbreken, gaat de rechtbank uit van de standaardberekeningen en normen met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen, zoals weergegeven in het ontnemingsrapport en het bijbehorende rapport van Functioneel Parket.
In het ontnemingsrapport wordt ervan uitgegaan dat bij het kweken van de hennepplanten sprake is geweest van het toevoegen van CO2 (koolstofdioxide). Toepassing van dit gas zorgt voor een vermeerdering van de opbrengst in gewicht per hennepplant van (minimaal) 20%. Uit het dossier blijkt echter niet dat de veroordeelde CO2 heeft gebruikt bij het kweken van de hennep. Uit de Ruimlijst Hennep blijkt ook niet dat uit de kweekruimte CO2-boosters zijn geruimd. Gelet hierop rekent de rechtbank niet met de in het rapport vastgestelde bruto meeropbrengst per oogst met 20%.
De bruto geldelijke opbrengst van één oogst in de kweekruimte kan op basis van het rapport als volgt worden berekend. In de kweekruimte stonden minimaal 411 hennepplanten. In het rapport van het Functioneel Parket Afpakken wordt uitgegaan van een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant. Dat brengt mee dat één oogst van 411 hennepplanten x 28,2 gram = 11,5902 kilogram hennep oplevert. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt de verkoopprijs van de hennep minimaal € 4.070,00 per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt daarmee minimaal 11,5902 kilogram hennep x € 4.070,00 =
€ 47.172,11.
De in mindering te brengen kosten voor de kweekruimte bedragen op basis van het ontnemingsrapport een bedrag van € 3.949,68 per oogst.
In het licht van het vorenstaande schat de rechtbank het door de veroordeelde genoten wederechtelijk verkregen voordeel daarmee op € 43.222,43 (€ 47.172,11 minus
€ 3.949,68).

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Ook is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 43.222,43.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Legt aan de veroordeelde
[veroordeelde]op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 43.222,43 euro(drieënveertigduizend tweehonderdtweeëntwintig euro en drieënveertig cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 864 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2024.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht van 25 mei 2021 (dossierpagina 1 e.v.).
3.Proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2021 (dossierpagina 196 e.v.).
4.Proces-verbaal van bevindingen betreffende meerdere oogsten van 3 augustus 2021 (losse bijlage).