Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een eerdere hennepoogst, maar dat de toelichting in het ontnemingsrapport onvoldoende onderscheidend was om het aantal eerdere oogsten vast te stellen. De rechtbank ging daarom uit van één eerdere oogst, waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten. Het door de veroordeelde te betalen bedrag werd vastgesteld op € 43.222,43, terwijl de vordering van de officier van justitie voor een hoger bedrag werd afgewezen.
De procedure begon met een schriftelijke vordering van de officier van justitie op 4 juli 2024, waarin werd gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 157.970,07. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat de veroordeelde geen voordeel had genoten uit de hennepkwekerij, omdat eerdere oogsten waren mislukt. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en de verklaringen van de veroordeelde en zijn raadsman gehoord.
De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde in de periode van 5 januari 2020 tot en met 9 maart 2021 een hennepkwekerij had, waarbij hij ten minste éénmaal 411 planten heeft geoogst. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen indicatoren in de kwekerij en de verklaringen van de veroordeelde. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 43.222,43, en de rechtbank legde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het geschatte voordeel.