ECLI:NL:RBNHO:2024:7550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
15.156680.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van aanmerkelijke onvoorzichtigheid

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 oktober 2022 in Hoofddorp een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, heeft zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat dit heeft geleid tot een aanrijding met een ander voertuig, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder schedelbreuken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een U-bocht heeft gemaakt op een plek waar dit niet was toegestaan en daarbij de verplichte rijrichting en haaientanden heeft genegeerd. De verdachte heeft geen voorrang verleend aan het naderende voertuig van het slachtoffer, wat resulteerde in de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn berouw over het incident.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/156680-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 juli 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Arts, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de Bennebroekerweg ter hoogte van de kruising met de
Nelson Mandeladreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- op weg te keren en/of
- daarbij de verplichte rijrichting (aangegeven op het wegdek) en/of haaientanden
te negeren en/of
- geen voorrang te verlenen aan een naderend voertuig en/of
- tegen het voertuig aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer])
zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) schedelbreuk(en) en/of een
bloeduitstorting/-bloeding onder de schedel en/of een hersenschudding, of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als
bestuurder van een voertuig (een bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de
Bennebroekerweg ter hoogte van de kruising met de Nelson Mandeladreef,
- op weg is gekeerd en/of
- daarbij de verplichte rijrichting (aangegeven op het wegdek) en/of haaientanden
heeft genegeerd en/of
- geen voorrang heeft verleend aan een naderend voertuig en/of
- tegen het voertuig is aangereden, waarbij letsel aan personen is ontstaan en/of
schade aan goederen is toegebracht en/of
in elk geval, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zich in het verkeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij aan een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman was sprake van één enkele verkeersfout van de verdachte, te weten het passeren van de haaientanden zonder voorrang te verlenen aan het voertuig van [slachtoffer]. Dat gebeurde vanaf een plek waar de verdachte met zijn voertuig mocht staan en die ook veilig was vanwege de brede middenberm. Die enkele verkeersfout moet volgens de raadsman los gezien worden van de U-bocht die de verdachte heeft gemaakt om op die plek terecht te komen. De raadsman heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat sprake was van een enkel moment van onoplettendheid en dat daarmee de ondergrens van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) niet wordt gehaald. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder het primaire feit ten laste gelegde onderdeel ‘zwaar lichamelijk letsel’. De raadsman heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op donderdag 20 oktober 2022 vond een aanrijding plaats tussen de bedrijfsauto van de verdachte en de personenauto van [slachtoffer]. De aanrijding vond plaats op de T-kruising van de Bennebroekerweg met de Nelson Mandela Dreef in Hoofddorp. De verdachte reed over de Bennebroekerweg komende vanaf Rijsenhout richting de Nelson Mandeladreef. Hij reed over de rijstrook bestemd voor rechtdoor gaand verkeer. De voor deze rijstrook bestemde rijrichting was door middel van een witte pijl aangegeven op het wegdek. Het betreft een rechte weg met vrij zicht. Op de T-kruising gaf de verdachte geen gevolg aan de verplichte rijrichting, maar maakte een U-bocht om zijn voertuig te keren en over de Bennebroekerweg terug te rijden in de richting van Rijsenhout. Bij het oprijden van de rijstrook van de Bennebroekerweg passeerde de verdachte op het wegdek aangebrachte haaientanden. Direct hierna kwam de verdachte in botsing met de over de Bennebroekerweg in de richting van Rijsenhout rijdende auto van [slachtoffer]. Na de botsing kwam de auto van [slachtoffer] tot stilstand tegen een in de berm staande boom. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] schedelbreuken en een bloeduitstorting/bloeding onder de schedel opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dagelijks op deze weg reed, dat hij wist dat de Bennebroekerweg een voorrangsweg betrof en dat hij stapvoets de Bennebroekerweg opreed. De verdachte heeft verklaard dat hij op geen enkel moment heeft gezien dat [slachtoffer] hem tegemoet kwam rijden.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zo heeft gedragen in het verkeer, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Om een aanmerkelijke of een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid vast te kunnen stellen, moet de rechtbank kijken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld in de zin van de WVW op te leveren.
De rechtbank oordeelt in het onderhavige geval als volgt. De verdachte heeft op de Bennebroekerweg met zijn bedrijfsauto een U-bocht gemaakt op een plek waar dat niet is toegestaan. Daarbij heeft hij niet alleen de verplichte rijrichting genegeerd maar heeft de verdachte op het moment dat hij vervolgens in tegengestelde richting de Bennebroekerweg opreed geen voorrang verleend aan [slachtoffer]. De rechtbank ziet het maken van de U-bocht en het – over de haaientanden – de Bennebroekerweg oprijden als één geheel. De verdachte verrichtte dus een niet-toegestane bijzondere manoeuvre waarbij hij ander verkeer voor diende te laten gaan en waarbij extra voorzichtigheid en oplettendheid geboden was. Niet is gebleken dat het zicht van de verdachte belemmerd werd, bijvoorbeeld door tegemoetkomend verkeer dat stilstond op de rijstroken om af te slaan naar de Nelson Mandeladreef. Evenmin is gebleken dat [slachtoffer] te hard reed.
De verdachte had bij het verrichten van de bijzondere manoeuvre, op een plaats waar dat niet mocht, meer tijd moeten nemen en zijn bedrijfsauto zodanig moeten afremmen, dan wel tot stilstand moeten brengen, dat hij zich ervan kon vergewissen dat de weg vrij was en hij de bijzondere manoeuvre veilig kon uitvoeren, voordat hij de Bennebroekerweg – een voorrangsweg – opreed. De verdachte heeft [slachtoffer] langere tijd, in ieder geval vanaf het moment van het inzetten van de bijzondere manoeuvre, niet gezien. Van één enkel moment van onoplettendheid is dan ook geen sprake, aangezien de verdachte tijdens het naderen van de kruising al had moeten anticiperen op tegemoetkomend verkeer en zijn gedrag tijdens de hele manoeuvre – dus niet alleen bij het passeren van de haaientanden – daarop had moeten aanpassen. Het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval is daarom aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten. De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van genoemde gedragingen respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte, geen blijk geeft van een enkele verkeersfout, zoals door de raadsman is aangevoerd, maar wel van rijgedrag dat als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden beschouwd.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding schedelbreuken en een bloeduitstorting/bloeding onder de schedel opgelopen. Het slachtoffer is in het ziekenhuis geopereerd en er zijn schroeven in zijn schedel geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat dit valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet hierop is het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten. Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2022 te Hoofddorp, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Bennebroekerweg ter hoogte van de kruising met de Nelson Mandeladreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- op weg te keren en daarbij de verplichte rijrichting aangegeven op het wegdek en haaientanden te negeren en
- geen voorrang te verlenen aan een naderend voertuig en
- tegen het voertuig aan te rijden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten schedelbreuken en een bloeduitstorting/bloeding onder de schedel werd toegebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft de rechtbank, in verband met de door hem bepleite vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, verzocht een geldboete van € 500,- op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit zou komen, de rechtbank verzocht een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden op te leggen. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onderdeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ zou komen, heeft de raadsman verzocht de taakstraf te matigen tot 80 uren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Hij heeft op een plek waar dit niet was toegestaan een U-bocht gemaakt en voorafgaand aan en tijdens deze manoeuvre onvoldoende opgelet op het tegemoetkomend verkeer op de Bennebroekerweg dat hij voorrang moest verlenen. Dit heeft geresulteerd in een aanrijding met de personenauto van [slachtoffer]. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. [slachtoffer] heeft door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen en zal de rest van zijn leven met de gevolgen worden geconfronteerd, zo heeft hij de rechtbank tijdens de zitting verteld.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 10 juni 2024, op basis waarvan de rechtbank de verdachte aanmerkt als first offender.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking wat de verdachte naar voren heeft gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden. Hij vindt het verschrikkelijk dat hij het ongeval heeft veroorzaakt en dat het deze gevolgen heeft voor het slachtoffer. Hij heeft diverse malen contact opgenomen met het slachtoffer en zijn familie, die dit hebben gewaardeerd. Daarnaast is gebleken dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd en op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het toepasselijke oriëntatiepunt houdt in een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
In de proceshouding van de verdachte, de omstandigheid dat hij berouw heeft getoond en de omstandigheid dat hij direct na het ongeval contact heeft opgenomen met het slachtoffer, ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van dit oriëntatiepunt. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen dient te worden opgelegd voor de duur van zes maanden. De rechtbank zal echter bepalen dat deze bijkomende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
[bewijsmiddelen]
[bewijsmiddelen]
.