ECLI:NL:RBNHO:2024:755

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2292
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van zekerheid bij invoercertificaat en beroep op overmacht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiseres, V.O.F., tegen de verbeurdverklaring van een deel van de zekerheid voor een invoercertificaat door de Minister van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De verbeurdverklaring vond plaats op 2 september 2021, omdat eiseres minder dan 95% van het certificaat had benut. Eiseres stelde dat er sprake was van overmacht door de coronapandemie en de blokkade van het Suezkanaal door het schip Evergiven. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiseres niet tijdig een beroep op overmacht heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de termijn van 30 dagen voor het indienen van een verzoek om erkenning van overmacht dwingend is en dat verweerder geen ruimte heeft om hiervan af te wijken. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij tijdig een beroep op overmacht heeft gedaan, en de rechtbank concludeert dat de verbeurdverklaring terecht is. Eiseres verzoekt ook om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarop de rechtbank een vergoeding van € 100 toekent. De proceskosten worden vastgesteld op € 66, en de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 365 aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2292

uitspraak van de meervoudig douanekamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] V.O.F., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Hoekstra),
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder,
en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding en procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op
bezwaar van verweerder van 2 februari 2022.
Verweerder heeft bij beslissing van 2 september 2021 een deel van de zekerheid van eiseres die was gesteld voor het invoercertificaat AGRIM nr. 1448906 verbeurdverklaard (de verbeurdverklaring).
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de verbeurdverklaring afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is, met bericht van afwezigheid, niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. drs. [naam 1] . De zaak is op zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van andere eiseressen over een soortgelijk onderwerp met zaaknummers HAA 22/2293, HAA 22/2294, HAA 22/2295, HAA 22/2296 en HAA 22/2297. In de andere zaken heeft de rechtbank heden separaat uitspraken gedaan.

Feiten

1. Op 1 juli 2020 heeft verweerder aan eiseres het invoercertificaat AGRIM
nr. 1448906 afgegeven voor de invoer van 392.748 kg pluimveevlees uit [land] , gebaseerd op het contingent nummer 09.4212 van Verordening (EG) nr. 616/2007. De voor het invoercertificaat gestelde zekerheid bedroeg € 196.374, welke zekerheid was gesteld door [bedrijf] B.V. Het certificaat was geldig van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021. Aan het einde van de geldigheidsduur van het invoercertificaat had eiseres de haar toegekende hoeveelheid niet geheel benut. Bij brief van 29 juli 2021 stuurde [bedrijf] B.V. twaalf invoercertificaten, waaronder het onderhavige, retour aan verweerder. Het begeleidend schrijven luidde voor zover hier relevant:
“Geachte heer/mevrouw, Bijgaand zenden wij u de onderstaande invoercertificaten retour. (…) Erop vertrouwend u, voldoende te hebben geïnformeerd verblijven wij, (…)”.
2. Bij beschikking van 2 september 2021 besloot verweerder tot verbeurdverklaring van een bedrag van € 45.659 van de gestelde zekerheid, omdat eiseres minder dan 95% van het invoercertificaat had benut.
3. Bij brief van 4 oktober 2021 maakte eiseres bezwaar tegen de verbeurdverklaring en stelde dat sprake was van een geval van overmacht in de zin van artikel 16, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2016/1239; het was buiten de invloedssfeer van eiseres dat de invoer niet had kunnen plaatsvinden.
4. Bij brief van 9 november 2021 diende eiseres een nadere motivering van het bezwaar in. De in het bezwaar gestelde overmacht bestond deels uit de wereldwijde coronapandemie en deels uit de blokkade van het Suezkanaal door het schip Evergiven. Eiseres stelde verder dat zij weliswaar niet binnen de termijn van 30 dagen na afloop van de geldigheid van het invoercertificaat een beroep op overmacht heeft gedaan, zoals artikel 50, tweede lid van Verordening (EU) nr. 908/2014 bepaalt, maar dat verweerder niet aan deze termijn gebonden is. Uit overweging 9 van Verordening (EU) 2020/1988 volgt dat een pandemie door de Commissie wordt aangemerkt als overmacht, aldus eiseres.
5. Tijdens het hoorgesprek op 10 december 2021 stelde eiseres dat zij eind mei of begin juni 2021 telefonisch contact heeft gehad met verweerder en dat dit zou kunnen betekenen dat zij tijdig een beroep op overmacht heeft gedaan.
Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van [bedrijf] B.V. van
10 december 2021, waarin voor zover hier van belang het volgende is opgenomen:
“Medio/ eind Mei 2021 hebben wij contact opgenomen (telefonisch) Met [naam 2] van het team in- en uitvoerregelingen.
Aanleiding van ons telefoontje was het feit dat wij reeds een sterk vermoeden hadden dat wij niet alle containers op tijd binnen zouden krijgen voor het vullen van onze licenties. Wij hebben in dit gesprek melding gedaan aanspraak te willen maken op de farce Majeur regeling en hebben gevraagd of er wellicht iets bekend was bij de EU omtrent een regeling.
[naam 2] reageerde helaas negatief dat er bij de Europese commissie nog niets in de notulen stond dan wel dat er iets hier omtrent op de agenda stond. Maar zij gaf aan dat dit eventueel nog wel zou kunnen komen. Verder zijn wij er niet opgewezen dat wij een aanspraak op farce majeur nog moeten bevestigen na afloop van het gatt jaar.
Als eind grapje gaf ik in dit gesprek nog aan dat zij dat dan voor ons wel even op de agenda kon zetten.
Tijdens dit gesprek was mijn collega [naam 3] aanwezig omdat zij het afhandelen van de licenties beheert.”
6. Bij brief van 2 februari 2022 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond omdat het beroep op overmacht niet tijdig is gedaan. Verweerder overwoog onder meer dat de betreffende medewerker niet bekend was met dit telefoongesprek. Zij had bovendien in algemene zin aangegeven dat desgevraagd telefonisch alleen algemene informatie wordt gegeven over de regelgeving en nooit over individuele dossiers, in welke gevallen de verzoekers wordt geadviseerd hun verzoeken per e-mail in te dienen. Eiseres heeft niet eerder dan in het bezwaarschrift een beroep op overmacht gedaan, aldus de uitspraak op bezwaar.

Geschil

7. In geschil is of verweerder de door eiseres gestelde zekerheid terecht heeft verbeurdverklaard.
8. Eiseres stelt dat sprake is van overmacht vanwege de coronapandemie en vanwege de gevolgen van de blokkade van het Suezkanaal door het schip Evergiven. Door beide situaties werd de gehele wereldhandel belemmerd.
Verder stelt eiseres dat zij haar beroep op overmacht weliswaar niet tijdig schriftelijk heeft ingediend, maar dat zij wel eind mei / begin juni 2021 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van verweerder. Het ontbreken van een schriftelijk verzoek betekent niet dat het beroep op overmacht niet tijdig is gedaan en ook niet dat de overmacht niet (meer) aanwezig is. Er moet op een redelijke wijze worden omgegaan met de termijn van 30 dagen voor het indienen van een - al dan niet schriftelijk - verzoek om erkenning van een situatie van overmacht.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de verbeurdverklaring en verzoekt om vergoeding van de door haar geleden immateriële schade en van haar proceskosten.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen indien een verzoek om erkenning van een situatie van overmacht tijdig is gedaan, kan worden toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van het beroep op overmacht. Het door eiseres gestelde telefoongesprek is hem niet bekend en het schriftelijke verzoek om erkenning van een situatie van overmacht is te laat ingediend. Individuele dossiers worden nooit telefonisch afgedaan; in dergelijke gevallen wordt altijd gevraagd een verzoek per e-mail in te dienen. Niet valt uit te sluiten dat eiseres alleen om algemene informatie heeft gevraagd. Een algemeen verzoek zoals eiseres stelt te hebben gedaan, volstaat sowieso niet omdat bekend moet zijn om welke certificaten het precies gaat. Bij de retourzending van de certificaten is evenmin melding gedaan van het beweerdelijke beroep op overmacht. Verder meent verweerder dat de termijn van 30 dagen van artikel 50 van Verordening (EU) 908/2014 dwingend is voorgeschreven en hij geen ruimte heeft om van die termijn af te wijken.
Verweerder wijst in dit verband op twee uitspraken van 30 mei 2022 van deze rechtbank over een soortgelijke kwestie, waar het beroep op overmacht ook buiten de termijn van
30 dagen was gedaan en de rechtbank de beroepen ongegrond heeft verklaard.
De termijn van 30 dagen is dwingendrechtelijk voorgeschreven. Van een professionele marktpartij mag worden verwacht dat zij zich verdiept in de relevante wet- en regelgeving en daar zo nodig haar processen op inricht. Verweerder begrijpt niet waarom eiseres haar verzoek niet tijdig heeft gedaan. Eiseres heeft hierover geen toelichting gegeven. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

10.
Juridisch kader
Verordening (EG) nr. 616/2007
“Artikel 4
(…)
6. De certificaten verplichten tot invoer uit het aangegeven land (…)”
Verordening (EU) nr. 1306/2013
“Artikel 66
Zekerheden
1. In de in de sectorale landbouwwetgeving voorgeschreven gevallen eisen de lidstaten dat een zekerheid wordt gesteld als verzekering dat een bepaald bedrag wordt betaald of verbeurd aan een bevoegde autoriteit, indien een bepaalde verplichting in het kader van de sectorale landbouwwetgeving niet wordt nagekomen.
2. Behalve in geval van overmacht wordt deze zekerheid geheel of gedeeltelijk verbeurd wanneer een bepaalde verplichting niet of slechts ten dele wordt nagekomen.”
Verordening (EU) nr. 907/2014:
“Artikel 23
Verbeuren van de zekerheid
1. De in artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde verplichting is de eis om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden, die van fundamentele betekenis is voor de doelstellingen van de verordening waarbij deze eis wordt opgelegd.
2. (…)
3. Indien de nakoming van een verplichting aan een bepaalde termijn is gebonden en de verplichting pas na die termijn is nagekomen, wordt de zekerheid verbeurd.
(…)”
Verordening (EU) nr. 908/2014:
“Artikel 50
Termijnen in geval van overmacht
1. Dit artikel is van toepassing wanneer in een specifieke verordening ernaar verwezen wordt.
2. Een verzoek om erkenning van een geval van overmacht is niet ontvankelijk indien de bevoegde autoriteit dit later ontvangt dan dertig kalenderdagen na:
a)
de datum waarop de bevoegde autoriteit de marktdeelnemer in kennis heeft gesteld van de vastgestelde niet-nakoming van de betrokken verplichting als bedoeld in artikel 23, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014, het verstrijken van de termijn voor nakoming van de betrokken verplichting als bedoeld in artikel 23, lid 3, van die verordening, of het verstrijken van de termijn voor overlegging van het bewijs van nakoming van de betrokken verplichting als bedoeld in artikel 23, lid 4, van die verordening; (…)”
Verordening (EU) 2016/1239:
“Artikel 16
Overmacht
1. De bevoegde autoriteit van de lidstaat die het certificaat of uittreksel heeft afgegeven, kan, rekening houdend met artikel 50 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie een geval van overmacht erkennen en besluiten:
a)
hetzij tot de annulering van de in artikel 14, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde verplichting om de op het certificaat vermelde producten en de op het certificaat vermelde hoeveelheid tijdens de geldigheidsduur van het certificaat in het vrije verkeer te brengen of uit te voeren, waarbij dan de zekerheid wordt vrijgegeven, hetzij tot de verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat met de termijn die op grond van alle ter zake dienende omstandigheden nodig wordt geacht, zonder dat hierbij een termijn van 180 dagen na afloop van de oorspronkelijke geldigheidsduur van het certificaat wordt overschreden;
b)
hetzij tot de verlenging van de periode voor de indiening van het bewijs dat producten in het vrije verkeer zijn gebracht of uitgevoerd, als bedoeld in artikel 14, lid 6, van de onderhavige verordening, binnen de in dat artikel vastgestelde grenzen, zonder over te gaan tot gedeeltelijke verbeurdverklaring van de zekerheid.
Een krachtens punt a) genomen besluit geldt uitsluitend voor de hoeveelheid producten die als gevolg van het geval van overmacht niet in het vrije verkeer kon worden gebracht, respectievelijk uitgevoerd. (…)”
11. Eiseres stelt dat zij tijdig een telefonisch beroep op overmacht heeft gedaan. Verweerder heeft erop gewezen dat het gestelde telefoongesprek niet bekend is bij de desbetreffende medewerker en dat bovendien telefonisch slechts algemene informatie wordt verstrekt. Eiseres, op wie in deze de bewijslast rust, heeft haar stelling tegenover deze gemotiveerde weerspreking niet aannemelijk gemaakt. De verklaring van 10 december 2021 van [bedrijf] B.V. is daarvoor onvoldoende omdat, wat daar verder ook van zij, daaruit slechts volgt dat kennelijk in algemene termen over overmacht zou zijn gesproken. Met name zijn geen specifieke certificaten genoemd en is geen specifieke overmachtsituatie benoemd. Dit klemt temeer nu beide overmachtsituaties waar eiseres zich in bezwaar op beroept ten tijde van het gestelde telefoongesprek al hadden plaatsgevonden, terwijl het invoercertificaat nog geldig was.
12. Eiseres heeft zich in bezwaar beroepen op situaties van overmacht en gesteld dat verweerder beleidsvrijheid toekomt om te beslissen op het hierin te lezen beroep op overmacht, ook al is dat ingediend buiten de termijn van 30 dagen zoals genoemd in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 908/2014. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat genoemd artikel 50 hiertoe geen ruimte biedt, nu daarin wordt bepaald dat een verzoek om erkenning van een geval van overmacht niet ontvankelijk is indien de bevoegde autoriteit dit later ontvangt dan 30 kalenderdagen na afloop van de geldigheid van het invoercertificaat. De rechtbank leest in deze bepaling niet de mogelijkheid voor verweerder om een buiten de termijn van 30 dagen ontvangen beroep op overmacht in behandeling te nemen.
Slotsom
13. Nu eiseres niet tijdig een beroep op overmacht heeft gedaan en voor het overige geen gronden heeft aangevoerd, heeft verweerder de zekerheid van eiseres terecht verbeurdverklaard. Het beroep van eiseres dient ongegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De berechting van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 5 oktober 2021 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op
16 januari 2024. De redelijke termijn is daarom overschreden met afgerond vier maanden. Daarmee correspondeert in beginsel een vergoeding van immateriële schade van € 500.
15. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken van vier andere eiseressen. Iedere eiseres heeft een zelfstandig recht op schadevergoeding. Een gezamenlijke behandeling van de zaken kan echter een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat een matiging van de aan iedere eiseres toekomende vergoeding aan de orde is. Dit kan alleen wanneer sprake is van zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp (Hoge Raad 6 oktober 2023, nr. 20/04304, ECLI:NL:HR:2023:1368, r.o. 2.2.2).
De rechtbank ziet aanleiding om de aan eiseres toe te kennen vergoeding te matigen. De zaken van de vijf eiseressen hebben in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp, zijn gezamenlijk behandeld, en uit de uittreksels van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat vrijwel alle eiseressen dezelfde vennoten hebben (onder wie één van de eiseressen). Verder is de zekerheid in alle zaken gesteld door dezelfde rechtspersoon. De veronderstelde spanning en frustratie in de verschillende zaken wordt derhalve slechts ondervonden door deze twee vennoten respectievelijk degene die de zekerheid heeft gesteld, zodat de rechtbank de vergoeding van € 500 evenredig zal verdelen over de vijf eiseressen. In de andere zaken zijn de bezwaarschriften door verweerder ontvangen op 5 oktober 2021 dan wel 10 november 2021 zodat er geen aanleiding is een langere termijnoverschrijding in aanmerking te nemen. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig toe te rekenen aan de beroepsfase. Gelet hierop zal de rechtbank de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 100 aan eiseres.
Proceskosten en griffierecht
16. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op afgerond € 329 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875, een factor 1,5 voor de zes samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,25, nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526)). Een evenredige verdeling van dit bedrag over de vijf eiseressen leidt tot een proceskostenvergoeding aan eiseres van afgerond € 66.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 100;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 66; en
  • draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.C. Schipper, voorzitter, mr. G.J. Ebbeling en
mr. K. Idsinga-Schellaars, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.