ECLI:NL:RBNHO:2024:7547

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
C/15/350031 / JU RK 24/403
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgelijke ontwikkelingssignalen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak werd behandeld in Haarlem door een meervoudige kamer. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, als gecertificeerde instelling, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er nog steeds ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [de minderjarige] aanwezig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige] in een pleeggezin bij zijn grootouders verblijft en dat er zorgen zijn over zijn ontwikkeling, gedrag en de opvoedvaardigheden van zijn moeder. De moeder heeft aangegeven dat zij stappen heeft gezet in haar persoonlijke ontwikkeling, maar de rechtbank oordeelt dat zij nog niet in staat is om te voldoen aan de opvoedbehoeften van [de minderjarige]. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 28 april 2025 toegewezen, met als doel de stabiliteit en veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen. De rechtbank heeft ook het perspectiefbesluit van de GI onderschreven, waarin is vastgesteld dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/350031 / JU RK 24/403
Datum uitspraak: 27 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. K.J. de Vaan, kantoorhoudende in Amsterdam,
en
[de grootmoeder]en
[de grootvader] ,
hierna te noemen: de grootouders moederszijde (mz),
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ingekomen op 12 maart 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder, ingekomen op 3 april 2024;
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 12 april 2024.
1.2.
Op 15 mei 2024 heeft de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de grootouders (mz);
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
Als toehoorder was aanwezig [de ambulant begeleider] , de ambulant begeleider van de moeder vanuit Stichting De Linde.

2.De feiten

2.1.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in het pleeggezin van de grootouders (mz) en heeft op dit moment begeleide omgang met de moeder, tweemaal per week één uur.
2.3.
Bij beschikking van 28 april 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 28 april 2024. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor plaatsing van [de minderjarige] in het netwerkgezin van de grootouders, tot 28 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van 12 april 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] met instemming van de belanghebbenden zonder het houden van een nadere zitting, verlengd tot 28 mei 2024. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden. In het navolgende gaat het nu nog om het verzoek om verlenging van de maatregelen tot 28 april 2025

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening van pleegzorg te verlengen voor de resterende elf maanden. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI in het verzoekschrift en ter zitting – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] is nog onverkort aanwezig. Begin 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld vanwege (dreigende) schade aan de basale veiligheid, en de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] door de belemmeringen bij de moeder. Daarbij waren er zorgen over zijn hechtingsontwikkeling. [de minderjarige] liet toen en laat nu nog zorgelijke kindsignalen zien die nader onderzocht moeten worden en waarvoor hulpverlening/behandeling ingezet moet worden. Zo doet hij andere kinderen, volwassenen en dieren pijn door te slaan, te krabben of te bijten. [de minderjarige] moest daardoor weg van de peuterspeelzaal en is in maart 2024 gestart bij Het Kabouterhuis. Daar wordt onderzocht welk gedrag hij vertoont, welke problematiek daaraan ten grondslag ligt en welke behandeling of hulpverlening daarvoor nodig is. Op 16 mei 2024 zal een evaluatie bij Het Kabouterhuis plaatsvinden. Er zijn ook aanwijzingen dat hij zich in een loyaliteitsconflict bevindt, omdat de mensen van wie hij houdt, de moeder en de grootouders (mz), met elkaar in conflict zijn. [de minderjarige] krijgt (helaas) veel mee van die ruzies. Dit geeft hem stress en een onveilig gevoel. Voor [de minderjarige] is het niet alleen belangrijk dat hij fysiek en emotioneel veilig opgroeit, maar ook dat hij weet waar hij opgroeit. Het afgelopen jaar is dan ook gewerkt aan het bepalen van het perspectief van [de minderjarige] .
3.3.
De GI heeft vorig jaar het besluit genomen om niet meer toe te werken naar een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder, op basis van de rapportage van de eerdere plaatsing in het moeder-kindhuis van 2 maart 2023, de informatie van de hulpverlening die betrokken is en de individuele problematiek van de moeder. Daar komt bij dat de moeder zich na de plaatsing bij Het Kabouterhuis niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken over de omgang, wat ook tot onveilige situaties voor [de minderjarige] heeft geleid. Het besluit om niet toe te werken naar plaatsing bij de moeder is pas op 8 maart 2024 door de huidige gezinsvoogd schriftelijk vastgelegd in het perspectiefbesluit en aan de moeder medegedeeld. Sinds januari 2024 heeft [de minderjarige] een begeleide omgangsregeling met de moeder, tweemaal per week één uur. Tijdens de omgang laat de moeder nu goed zien dat zij met [de minderjarige] speelt, hem aandacht en liefde geeft. [de minderjarige] is blij om zijn moeder te zien. Echter, bij de moeder zijn verschillende hulpverleningsinstanties betrokken die zich (nog steeds) zorgen maken over de opvoedvaardigheden van de moeder. Zo heeft de moeder veel ondersteuning en aanwijzingen nodig bij het aansturen van en aansluiten bij [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten en heeft zij onvoldoende inzicht in de ontwikkeling van [de minderjarige] . Een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder wordt gelet op al het voorgaande door de GI dan ook niet haalbaar geacht. Nader onderzoek naar de mogelijkheden van een terugplaatsing bij de moeder (eventueel via een (nieuwe) plaatsing in een moeder-kindhuis) en het bieden van opvoedondersteuning aan de moeder met het doel om terugplaatsing te realiseren, zijn volgens de GI dan ook een gepasseerd station. In het kader van de ondertoezichtstelling zal de GI wel de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] blijvend evalueren en daarbij de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang nader onderzoeken.
3.4.
De GI ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de grootouders (mz) [de minderjarige] , gelet op zijn forse opvoedvraag, kunnen bieden wat hij nodig heeft. Dit geldt temeer nu de grootouders (mz) veel zorgen hebben over (het spanningsvolle contact met) de moeder, op leeftijd zijn en lichamelijke klachten hebben. De GI heeft dan ook grote zorgen of de grootouders de zorg voor [de minderjarige] op de lange termijn aankunnen. De grootouders (mz) hebben zelf ook aangegeven de opvoeding van [de minderjarige] als zwaar te ervaren. Gelet op de positieve screening van het netwerkpleeggezin van de grootouders (mz) en het belang van [de minderjarige] om op te groeien binnen het eigen netwerk, wil de GI de grootouders (mz) echter de kans bieden voor [de minderjarige] te zorgen. Daarbij is en/of zal aan hen hulpverlening worden geboden in de vorm van Video Interactieve Begeleiding, extra opvoedondersteuning vanuit Jij & Co en begeleiding van een pleegzorgwerker. De eerste positieve stappen zijn hierin al gezet en [de minderjarige] is sindsdien stabieler/rustiger. Zijn woonplek bij de grootouders (mz) moet het komende jaar dan ook gewaarborgd worden.
3.5.
De GI wil het komende jaar aan de volgende doelen werken:
- onderzoeken of het haalbaar is, en zo ja, wat (verder) nodig is om [de minderjarige] bij de grootouders (mz) te laten opgroeien, waarbij het verloop en het effect van de ingezette hulpverlening bij de grootouders (mz) zal worden gemonitord;
- monitoren van de contacten tussen de grootouders (mz) en de moeder zodat [de minderjarige] niet langer getuige is van spanningen en ruzies tussen hen;
- verbeteren van de verstandhouding tussen de moeder en de grootouders (mz) door inzet van hulpverlening;
- onderzoeken wat de meest passende omgang is voor [de minderjarige] en zijn moeder en op welke wijze de moeder betrokken kan worden in zijn leven en opvoeding;
- de ontwikkeling van [de minderjarige] monitoren en passende hulp (blijven) inzetten.
3.6.
Gelet op al het voorgaande is een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing tot 28 april 2025 noodzakelijk en in het belang van (de verzorging en opvoeding van) [de minderjarige] , aldus nog steeds de GI.

4.De standpunten

De moeder

4.1.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder instemt met toewijzing van het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. De moeder verzoekt daarbij echter het verzoek uithuisplaatsing slechts voor de duur van zes maanden toe te wijzen en voor het overige aan te houden. Zij voert hiertoe het volgende aan.
4.2.
Sinds de mislukte plaatsing in het moeder-kindhuis begin 2023 heeft de moeder zelfstandig stappen gezet en een grote ontwikkeling doorgemaakt. Zo heeft de moeder haar eetstoornis aangepakt en met de hulp van De Brijder aan haar cannabisverslaving gewerkt. De moeder staat verder op de spoedwachtlijst voor EMDR-therapie, om de forse trauma’s die zij (onder meer) in de thuissituatie bij grootouders (mz) stelt te hebben ondervonden, te verwerken. Daarnaast woont zij in een (tijdelijke) flexwoning van waaruit zij op zoek is naar een nieuwe woonruimte voor haarzelf en [de minderjarige] . Zij wordt bij dit alles goed ondersteund door haar begeleider van Stichting De Linde. De situatie is dan ook wezenlijk anders dan ten tijde van de plaatsing in het moeder-kindhuis begin 2023. De GI heeft met deze positieve stappen ten onrechte geen rekening gehouden en heeft de mogelijkheid van terugplaatsing bij de moeder te snel opgegeven. In het verlengde daarvan heeft de GI ten onrechte ook niet of te weinig ingezet op het verbeteren van de (opvoed)situatie bij de moeder en de relatie tussen de moeder en de grootouders (mz). Er is daarentegen wel veel hulp ingezet op de situatie van [de minderjarige] bij de grootouders (mz). De kans is echter nog niet verkeken dat het perspectief van [de minderjarige] op den duur (weer) bij de moeder komt te liggen. De moeder wil daarom een kans krijgen om dit te aan te tonen. Zij vraagt dan ook om nader onderzoek naar de mogelijkheden van een terugplaatsing van [de minderjarige] bij haar, bijvoorbeeld via een nieuwe plaatsing in een moeder-kindhuis en opvoedondersteuning aan haar.
De grootouders (mz)
4.3.
De grootouders (mz) hebben ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] een vrolijke jongen is en dat zij met veel liefde voor hem zorgen. Hoewel er nog steeds zorgen zijn, gaat inmiddels veel goed. Zijn spraak komt op gang met woordjes en zinnen. Ook gaat het goed bij Het Kabouterhuis. Verder hebben zij zelf geprofiteerd van de Video Interactieve Begeleiding. Dat traject is positief afgerond en er wordt gekeken naar een vervolg. Daarnaast leren de grootouders (mz) veel van de opvoedondersteuner vanuit Jij & Co. De grootouders (mz) zien in het verlengde daarvan ook dat [de minderjarige] profiteert van de geboden hulpverlening. De grootouders willen graag dat [de minderjarige] bij hen opgroeit en zijn bereid daartoe alles te doen wat nodig is. Zo zijn zij ook bereid om mee te werken aan het verbeteren van de relatie tussen hen en de moeder, mits de moeder ook aan zichzelf werkt.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling

5.1.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat nog steeds voldaan wordt aan de wettelijke criteria voor (een verlenging van) de ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 jo. artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.2.
In de beschikking van 28 april 2023 is door de kinderrechter overwogen dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestond destijds uit (dreigende) schade aan de basale veiligheid, en de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] door de belemmeringen bij de moeder. Daarbij waren er zorgen over zijn hechtingsontwikkeling en de relatie tussen de moeder en de grootouders (mz). Deze zorgen zijn nog steeds aanwezig, zoals onder meer blijkt uit de hulpverleningsovereenkomst van Het Kabouterhuis. Daarin staat beschreven dat [de minderjarige] zorgelijk (agressief) gedrag vertoont en dat er sprake is van een achterstand in zijn sociaal-emotionele, motorische en taal-/spraakontwikkeling. De laatste maanden lijkt [de minderjarige] wel wat meer tot rust te zijn gekomen, sinds de inzet van hulpverlening bij de grootouders (mz). Naar de zorgen over zijn ontwikkeling en gedrag zal Het Kabouterhuis onderzoek (moeten) doen, zodat passende (trauma-)behandeling en hulpverlening kan worden ingezet. Hij heeft vanwege de hiervoor beschreven problematiek in het licht van zijn belaste voorgeschiedenis, op dit een bovengemiddelde/verzwaarde opvoedbehoefte.
5.3.
Door en namens de moeder is duidelijk gemaakt (ter zitting) dat zij de afgelopen periode hard aan zichzelf/haar problematiek heeft gewerkt en positieve stappen lijkt hebben gezet. Van een wezenlijke positieve wijziging van de situatie voor wat betreft haar problematiek is echter niet of onvoldoende gebleken. De moeder heeft bijvoorbeeld nog psychische problemen waarvoor zij nog wacht op (EMDR-) behandeling en in het kader van de begeleide omgang nog veel aansturing van de hulpverlening nodig. In dit kader verwijst de rechtbank kortheidshalve naar rechtsoverweging 5.9 hierna waarin de situatie van de moeder nader is beschreven. Dit is erg spijtig voor zowel de moeder als [de minderjarige] . Gelet op het voorgaande is de moeder (nog) onvoldoende in staat in [de minderjarige] ’s speciale, verzwaarde opvoedbehoefte te voorzien en de stabiliteit, structuur en rust te bieden die hij nodig heeft om zich verder op een gezonde manier te ontwikkelen. Een complicerende factor bij dit alles is dat [de minderjarige] zich, door de verstoorde relatie en aanhoudende spanningen tussen de moeder en de grootouders (mz), nog steeds in een loyaliteitsconflict bevindt. Ter zitting is zowel door de GI als door de advocaat van de moeder gerefereerd aan een spraakopname waarin een familieruzie hoorbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank tekent deze spraakopname de (gespannen) verhoudingen tussen de moeder en de grootouders (mz).
5.4.
Gelet op de voorgaande, de nog bestaande zorgen en onduidelijkheden en de door de GI gestelde doelen zoals weergegeven onder 3.5., is een verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 28 april 2025 passend en noodzakelijk.
Uithuisplaatsing
5.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het in het belang van [de minderjarige] dat zijn plek bij de grootouders (mz) geborgd wordt. De gerezen zorgen over de (thuis)situatie bij de grootouders (mz) staan hier op dit moment niet aan in de weg. Van belang daarbij is dat de grootouders (mz) hulpverlening accepteren en daarvan, net als [de minderjarige] , lijken te profiteren. Uit de recente pleegzorgscreening is verder gebleken dat de grootouders voldoen aan alle criteria voor het pleegouderschap. Daarbij komt dat [de minderjarige] een hechte band heeft met de grootouders (mz). Hij woont al vanaf zijn geboorte bij zijn grootouders (mz), tot vorig jaar samen met de moeder. De grootouders (mz) hebben sinds zijn geboorte een grote opvoedrol vervuld.
5.6.
Gelet op het voorgaande (en wat hierna zal worden overwogen over het perspectiefbesluit) is ook de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 28 april 2025 noodzakelijk.
Perspectiefbesluit
5.7.
De GI heeft op 8 maart 2024 aan de moeder het besluit kenbaar gemaakt over waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] moet komen te liggen, het zogeheten perspectiefbesluit. De GI heeft hierbij aangegeven dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien en dat er niet meer wordt toegewerkt naar een terugplaatsing bij de moeder.
5.8.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechtbank ter toetsing kan worden voorgelegd. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. Dit is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Hierna volgen dan ook de overwegingen in het kader van de toetsing van het perspectiefbesluit die een rol hebben gespeeld bij de toewijzing van het verzoek tot verlenging van de maatregelen.
5.9.
Zowel voorafgaand aan als tijdens de ondertoezichtstelling is ingezet op hulpverlening gericht op de persoonlijke problematiek van de moeder, de opvoedsituatie van [de minderjarige] en de opvoedvaardigheden van zijn opvoeder(s). De moeder heeft ook zelf hulpverlening gezocht voor haar individuele problematiek. Zo zijn onder meer Stichting MEE en het Meer-Team (tegenwoordig het CJG) intensief bij de moeder (en de grootouders (mz)) betrokken geweest, heeft de moeder een afkicktraject bij De Brijder gevolgd voor haar verslavingsproblematiek, biedt Stichting De Linde de moeder ook nu nog intensieve begeleiding en vindt de omgang met [de minderjarige] onder begeleiding plaats. Bij de begeleide omgang worden momenteel positieve punten gezien. Tegelijkertijd heeft de moeder nog veel aansturing en begeleiding nodig tijdens de omgang. Daarbij wordt gezien dat de moeder openstaat voor de aanbevelingen en adviezen van de hulpverlening, maar dat deze moeilijk beklijven. De moeder lijkt daarbij onvoldoende leerbaar. Verder heeft de moeder zich aangemeld voor EMDR-therapie vanwege – zoals zijzelf beschrijft – fors trauma door haar verleden. Zij is hiervoor op een spoedwachtlijst geplaatst. Het is daarom helaas niet de verwachting dat deze therapie binnen afzienbare tijd (succesvol) zal zijn afgerond. Overigens is nog onduidelijk welke impact de EMDR-therapie, waarvan bekend is dat deze als heftig ervaren kan worden, op de moeder zal hebben. Daarbij is van belang dat de moeder nog nooit zelfstandig de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] heeft gedragen. Die omstandigheden maken dat de moeder op dit moment niet kan voldoen aan de bovengemiddelde/verzwaarde opvoedbehoefte van [de minderjarige] . De verwachting is ook niet gerechtvaardigd dat zij hier binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn – met inzet van hulpverlening – wel zelfstandig aan zal kunnen voldoen. [de minderjarige] heeft het gelet op zijn jonge leeftijd en zijn problematiek (waaraan hij moet werken in een stabiele thuissituatie) op dit moment nodig dat hem duidelijkheid wordt geboden over zijn opgroeiperspectief.
5.10.
Gelet op al het voorgaande wordt het perspectiefbesluit – dat voldoende onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen is – onderschreven, in die zin dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] op dit moment niet bij de moeder ligt.
5.11.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om de machtiging uithuisplaatsing – zoals verzocht namens de moeder – te verlengen met zes maanden, onder aanhouding van het overige, zodat nader onderzoek naar de mogelijkheden van een terugplaatsing kan worden gedaan.
5.12.
Dit alles neemt echter niet weg dat het van groot belang is dat [de minderjarige] structureel en constructief contact blijft houden met de moeder en dat zij als de moeder van [de minderjarige] een zo groot mogelijke rol blijft spelen in zijn leven. De rechtbank vertrouwt erop dat de GI hier te allen tijde oog voor zal houden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot 28 april 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een pleeggezin, te weten bij de grootouders, tot 28 april 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, voorzitter, mr. S. Ok, mr. S. Rozemeijer, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2024, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.