ECLI:NL:RBNHO:2024:7476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
10791889 \ CV EXPL 23-4874
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van huurreglement en oneerlijke bedingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 12 juni 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een huurgeschil tussen Woningstichting Den Helder en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van huurachterstand, inclusief servicekosten, buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ambtshalve de huurovereenkomst en het Huurreglement 2007 getoetst op de aanwezigheid van oneerlijke bedingen, zoals bedoeld in de Richtlijn 93/13/EEG en artikel 6:233 BW. De rechter heeft vastgesteld dat bepaalde bedingen, zoals het boetebeding en het incassobeding, oneerlijk zijn ten opzichte van de consument, omdat deze bedingen het contractuele evenwicht verstoren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij niet kon terugkomen op de oneerlijke bedingen, omdat de gedaagde partij al in verzuim was voordat afstand werd gedaan van deze bedingen. De vordering tot betaling van rente en buitengerechtelijke kosten is afgewezen, terwijl de vordering tot betaling van de huurachterstand is toegewezen. De gedaagde partij is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op basis van het liquidatietarief.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11018549 CV EXPL 24-896
Uitspraakdatum: 12 juni 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
Woningstichting Den Helder
te Den Helder
de eisende partij
gemachtigde: Vermeer gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de huurachterstand (inclusief servicekosten), vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van:de huurovereenkomst en het Huurreglement 2007
3.1.
Voordat de kantonrechter een oordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.2.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.3.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.4.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Huurprijswijzigingsbeding
3.5.
Artikel 4 van de huurovereenkomst betreft een huurprijswijzigingsbeding. Dit beding luidt als volgt: ‘
De door de minister belast met de volkshuisvesting vast te stellen (jaarlijkse) huurprijswijziging is van toepassing op de netto huur zoals genoemd in artikel 3. Deze huurprijswijziging zal elke huurder afzonderlijk worden meegedeeld.
3.6.
De kantonrechter begrijpt dat hiermee is bedoeld aan te sluiten bij de wettelijke regels omtrent het wijzigen van de huurprijs. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat dit beding als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Servicekostenbeding
3.7.
Artikel 6 van het Huurreglement 2007 betreft een servicekostenbeding. Omdat de eisende partij op grond van het beding slechts de werkelijke servicekosten in rekening kan brengen, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd artikel als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
3.8.
In het Huurreglement 2007 zijn verder onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 3: ‘
Huurder is verplicht ten behoeve van verhuurder een onmiddellijk opeisbare boete van €25,- [niveau 2007, geïndexeerd volgens het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) Consumentenprijsindex, alle huishoudens] per kalenderdag te betalen, indien hij enige bepaling uit dit huurreglement overtreedt. Dit onverminderd zijn verplichting om alsnog overeenkomstig dit huurreglement te handelen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding. De door huurder op grond van dit huurreglement verschuldigde boete is, zonder dat daartoe gerechtelijke tussenkomst noodzakelijk is, verschuldigd aan de verhuurder zolang de overtreding voortduurt.
Artikel 22.1: ‘
Indien huurder in gebreke blijft te voldoen aan enige verplichting die uit de huurovereenkomst voortvloeit, is hij de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag dat huurder in gebreke is.’
Artikel 22.2: ‘
Alle ter uitvoering van deze overeenkomst gemaakte of te maken kosten, waaronder begrepen administratie- en aanmaningskosten, alsmede alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten die verhuurder maakt ingeval van het niet nakomen van enige verplichting in deze overeenkomst, zijn voor rekening van huurder.
3.9.
Het rentebeding in artikel 22.1 is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 BW. Dit beding is daarom op zichzelf niet oneerlijk.
3.10.
In combinatie met het boetebeding in artikel 3 is het rentebeding wel oneerlijk. Het boetebeding wijkt immers ten nadele van de consument aanzienlijk af van de aanvullend rechtelijke bepalingen in artikel 6:92 BW. In artikel 3 is namelijk opgenomen dat naast de rente op iedere tekortkoming, dus ook niet tijdige huurbetaling, de huurder ook nog een boete van € 25,00 per dag verschuldigd is en deze is niet gemaximeerd. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de gedaagde partij verstoord.
3.11.
Het incassobeding in artikel 22.2 is op zichzelf, maar ook in combinatie met het boetebeding in artikel 3, oneerlijk. In artikel 22.2 wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Er wordt immers van uitgegaan dat alle kosten verschuldigd zijn. Daarbij is ook geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Bovendien zijn volgens de tekst van het beding de incassokosten al verschuldigd zodra sprake is van enige tekortkoming aan de kant van de consument, terwijl de wettekst voorschrijft dat de incassokosten pas ná het verstrijken van de in de veertiendagenbrief ex artikel 6:96 lid 6 BW genoemde termijn verschuldigd worden. Met het beding wordt het contractuele evenwicht tussen partijen dan ook onevenredig verstoord, ten nadele van de consument. Ook geldt dat de cumulatie met het boetebeding in artikel 3, zoals hiervoor ook al is overwogen, de oneerlijkheid van het beding alleen nog maar versterkt.
3.12.
Artikel 22.2 ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk.
Gevolgen van deze toetsing
3.13.
In een eerdere zaak van de eisende partij heeft de kantonrechter voornoemde incasso- en rentebedingen oneerlijk bevonden. [2] De eisende partij heeft in die zaak de gelegenheid gekregen zich hierover uit te laten. Bij akte heeft de eisende partij vervolgens meegedeeld dat zij ‘
op onvoorwaardelijke en onherroepelijke wijze’ afstand heeft gedaan van artikel 3 en 22.2 van de algemene voorwaarden en dat er daardoor geen bedingen meer zijn die vernietigd kunnen of moeten worden met als gevolg dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente toewijsbaar zijn. De kantonrechter heeft de eisende partij niet gevolgd in dat standpunt. Dit omdat de eisende partij pas in de loop van de procedure, na op de oneerlijkheid van de bedingen en de gevolgen daarvan gewezen te zijn door de kantonrechter én nadat de gedaagde partij al (geruime tijd) in verzuim was, tot actie (afstand nemen van de oneerlijke bedingen) is overgegaan. Ondanks dat de kantonrechter niet meer tot vernietiging van de bedingen kon overgaan, is wel de gevolgtrekking daarvan toegepast: de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente zijn afgewezen. Geoordeeld is dat dat pas anders zou kunnen zijn als het nieuwe vorderingen betreft die zijn ontstaan nadat rechtsgeldig afstand is gedaan van de oneerlijke bedingen.
3.14.
De kantonrechter ziet, gelet op het gestelde in de onderhavige dagvaarding en uitgaande van de huidige stand van zaken in de jurisprudentie, geen reden om daarover in deze zaak anders te denken dan in voornoemde zaak. In dit geval heeft de eisende partij de vordering ingesteld bij dagvaarding van 22 maart 2024 en ziet op een huurachterstand van daarvoor. Een eerste aanmaning ex artikel 6:96 lid 6 BW is door de eisende partij op 10 januari 2024 aan de gedaagde partij verstuurd. Bij brief van 12 maart 2024 aan de gedaagde partij heeft de eisende partij afstand gedaan van de betreffende bedingen. Op dat moment was de gedaagde partij dus al (geruime tijd) in verzuim, zodat geen sprake is van een nieuwe vordering die is ontstaan na het moment van afstand doen van de oneerlijke bedingen.
3.15.
Gelet op het voorgaande worden de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
3.16.
Alhoewel het proceskostenbeding oneerlijk is, heeft dit geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van artikel 237 in samenhang met artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Conclusie
3.17.
De vordering wordt voor het overige toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.18.
De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 1.427,08 aan achterstallige huurpenningen tot en met maart 2024;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 137,39 wegens dagvaardingskosten,
€ 372,00 wegens griffierecht en
€ 204,00 wegens salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).
2.ECLI:NL:RBNHO:2024:5301 (tussenvonnis) en ECLI:NL:RBNHO:2024:5583 (eindvonnis na akte), te vinden op rechtspraak.nl.