ECLI:NL:RBNHO:2024:7318

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
1529118521
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en taakstraf opgelegd voor het verhandelen van harddrugs met procesafspraken

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het verhandelen van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte, die in de periode van 21 oktober 2021 tot en met 12 januari 2022 betrokken was bij de verkoop, het afleveren en het aanwezig hebben van heroïne, cocaïne en MDMA. De verdachte had ook voorbereidingshandelingen verricht voor de invoer en uitvoer van deze drugs. Tijdens de zitting op 2 juli 2024 zijn procesafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging, waarbij de verdachte instemde met de bewezenverklaring van de feiten en de opgelegde straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie deze afspraken heeft gemaakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak meegewogen in de strafoplegging. De verdachte had zich sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen en leek zijn leven weer op de rails te hebben.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.291185.21
Uitspraakdatum: 16 juli 2024
Tegenspraak
Dit verkort vonnis (art. 138b van het Wetboek van Strafvordering (Sv)) is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.P. Klaver, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G.A. Jansen-de Wolf, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de zitting van 11 juli 2022, verweten dat hij zich in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan kort samengevat de volgende feiten:
feit 1:medeplegen van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren, in elk geval aanwezig hebben, van heroïne, cocaïne en/of MDMA in de periode van 21 oktober 2021 tot en met 11 januari 2022;
feit 2:medeplegen van het aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne, cocaïne en/of MDMA op 12 januari 2022;
feit 3:medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen om heroïne, cocaïne en/of MDMA binnen en/of buiten Nederland te brengen in de periode van 21 oktober 2021 tot en met 12 januari 2022.
De volledige tekst van deze tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Procesafspraken

Op 28 juni 2024 heeft de officier van justitie de rechtbank laten weten in gesprek te zijn met de verdediging om te onderzoeken of procesafspraken zouden kunnen worden gemaakt. De officier van justitie heeft de rechtbank daarna op 1 juli 2024 bericht dat hij en de verdediging tot procesafspraken waren gekomen en een afschrift verstrekt van de concept-raamovereenkomst met de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte. Op 2 juli 2024 heeft de rechtbank vervolgens de door de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw ondertekende raamovereenkomst ontvangen.
De procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging komen er in de kern op neer dat de officier van justitie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en tot een deels voorwaardelijke strafoplegging zoals hierna onder 8.1 en 9.1 weergegeven, dat de verdediging geen bewijsverweren zal voeren, en dat de partijen geen hoger beroep zullen instellen als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen hen gemaakte afspraken. Op de zitting van 2 juli 2024 is daaraan mondeling toegevoegd dat de officier van justitie zal vorderen het bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.
Op de zitting van 2 juli 2024 heeft de rechtbank de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel, zoals deze zijn weergegeven in de raamovereenkomst, met de partijen besproken. Op enkele punten heeft de rechtbank een nadere toelichting gevraagd en gekregen. De rechtbank heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en de rechtspositie van de verdachte aan de orde gesteld. De verdachte heeft te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte procesafspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook heeft hij kenbaar gemaakt volledig achter die afspraken te staan en de overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan. De rechtbank heeft begrepen dat de verdachte zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken met het Openbaar Ministerie te maken. Verder is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot procesafspraken te komen rechtskundige bijstand van zijn raadsvrouw heeft gehad.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in die overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt. In het licht van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij bij de beoordeling van de strafzaak tegen de verdachte acht kan slaan op de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

3.Beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv

De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze strafzaak voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252), dat de rechtbank geen partij is bij de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet is gebonden. De rechtbank heeft, los van wat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling, in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv, en de eisen van een eerlijk proces. Dat betekent dat de rechtbank de vragen zoals beschreven in de artikelen 348 en 350 Sv in dit vonnis zelfstandig zal beantwoorden.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken en het daarbij gevoegde bewijsmiddelenoverzicht, gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd en verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet een aanvulling van dit verkort vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
in de periode van 21 oktober 2021 tot en met 11 januari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
feit 2
op 12 januari 2022 te Wormer, gemeente Wormerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1692,59 gram heroïne en 13,69 gram cocaïne en 101,73 gram MDMA;
feit 3
in de periode van 21 oktober 2021 tot en met 12 januari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen:
- telefonische contacten en/of ontmoetingen en/of besprekingen en/of afspraken gehad en/of gemaakt met transporteurs, financiers, afnemers, verkopers, tussenpersonen en/of verleners van hand- en spandiensten met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, koop, verpakking, opslag en/of het vervoer van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of MDMA naar Oostenrijk en/of Duitsland en/of Engeland en/of uit Turkije en/of
- een of meer van eerdergenoemde personen voorzien van informatie en/of opdrachten en/of geld en/of een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of
- geld ontvangen van een of meerdere personen ten behoeve van het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of
- tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandiensten verricht.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen en/of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen,
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Strafmotivering

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met twee jaren proeftijd. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf van 180 uren op te leggen. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 14 juni 2024 en het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke Opiumfeiten. Omdat deze veroordelingen langere tijd geleden zijn geweest, zal de rechtbank dit niet ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging meewegen. Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen gedurende tweeënhalve maand schuldig gemaakt aan het verhandelen van harddrugs, namelijk cocaïne, heroïne en MDMA (xtc-pillen). Ook hebben zij zich beziggehouden met het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer en/of uitvoer van deze drugs. Verder heeft de verdachte in zijn woning handelshoeveelheden harddrugs aanwezig gehad. Harddrugs bevatten voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding ervan en de handel in harddrugs zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving. De verspreiding van en de handel in harddrugs hebben bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. De verspreiding van en de handel in harddrugs worden daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare feiten en heeft bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (inter)nationale harddrugscircuit. Daarbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
Strafoplegging
De aard en ernst van de feiten maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van enige duur een passende straf vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. Een aantal hierna te bespreken factoren maken echter dat de rechtbank het niet opportuun vindt om de verdachte nu nog een straf op te leggen die tot gevolg zou hebben dat hij terug moet naar de gevangenis.
Strafmatigende factoren
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging allereerst het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van verdachten gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in deze zaak met ongeveer zes maanden is overschreden. De verdachte is op 12 januari 2022 aangehouden en in verzekering gesteld. Op die dag is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank wijst in deze zaak pas nu vonnis, terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die dit tijdsverloop verklaren. De rechtbank betrekt deze overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is bijna twee jaren geleden geschorst uit de voorlopige hechtenis. De eerste zes maanden van zijn schorsing heeft de verdachte zich moeten houden aan forse vrijheidsbeperkende maatregelen, namelijk een locatiegebod en een enkelband. Dat weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen en zijn leven weer heeft opgepakt. De verdachte wordt gesteund door zijn familie. Hij woont sinds zijn schorsing bij zijn zus, die hem ook financieel ondersteunt. De verdachte heeft nog een kleine schuld, maar daarvoor heeft hij een betalingsregeling getroffen, die hij maandelijks afbetaalt. Sinds een maand heeft de verdachte een eigen huurwoning, waarin hij op korte termijn zijn intrek zal nemen. Verder heeft de verdachte op dit moment geen baan en ontvangt hij een bijstandsuitkering. Dat heeft te maken met zijn gezondheid. De verdachte heeft ernstige gezondheidsproblemen als gevolg van twee hartinfarcten, een covidbesmetting en diabetes. Daardoor is hij snel vermoeid en kan hij weinig inspanning leveren. Wel heeft de verdachte zicht op een baan als chauffeur binnen het bedrijf van zijn zus. Al met al lijkt de verdachte zijn leven dus een positieve wending te hebben gegeven. Nieuwe detentie zal dat naar het oordeel van de rechtbank doorkruisen.
Slotsom
Alles afwegende komt de rechtbank tot een strafoplegging die in overeenstemming is met de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan een deel van 12 maanden voorwaardelijk, in combinatie met een taakstraf van 180 uren. Aan de voorwaardelijk op te leggen straf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Deze strafoplegging vindt de rechtbank passend en in redelijke verhouding staan tot de ernst van de strafzaak.
Gelet op deze strafoplegging zal de rechtbank, in lijn met de vordering van de officier van justitie, het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.Beslag

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 15.035 verbeurd te verklaren en de overige in beslag genomen voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht het beslag af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Tijdens het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten heeft de politie in de woning van de verdachte in Wormer een aantal voorwerpen in beslag genomen, namelijk diverse huishoudelijke artikelen (nummers 1 tot en met 5 op de beslaglijst), metalen en twee persen om pillen te drukken (nummers 6, 7 en 8 op de beslaglijst) en een contant geldbedrag van € 15.035 (nummer 9 op de beslaglijst). Al deze voorwerpen en dit geldbedrag behoren aan de verdachte toe.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 15.035 moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de zitting en de inhoud van het dossier is namelijk gebleken dat dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van feit 1 is verkregen, feit 3 met dit geldbedrag is begaan of voorbereid en het geld tenslotte tot het begaan van soortgelijke feiten aangewend kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de overige onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat feit 1 met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, nu op de voorwerpen 1 t/m 5 drugsresten zijn aangetroffen en de voorwerpen 6 t/m 8 geschikt zijn om (xtc)pillen mee te drukken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft begaan zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met bevel dat van deze straf
een gedeelte van 12 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ook tot het verrichten van
180 uren taakstrafvan onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen geldbedrag van € 15.035 (nummer 9 op de beslaglijst) (goednummers 1332910, 1332962, 1332959, 1332954 en 1332948).
Onttrekt aan het verkeerde nummers 1 tot en met 8 op de beslaglijst, namelijk:
1. een keukenartikel (goednummer 1332915);
2. een lepel (goednummer 1332956);
3. een plamuurmes (goednummer 1332944);
4. een blik (goednummer 1332919);
5. een deegroller (goednummer 1332952);
6. 31 stuks metalen (goednummer 1332918);
7. een drukpers (goednummer 1332909);
8. een hydraulische pers (goednummer 1332908).
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2024.
Bijlage
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, als bedoeld in artikel 314a Sv op de zitting van 11 juli 2022, ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 oktober 2021 tot en met 11 januari 2022 te Wormer, gemeente Wormerland, en/of in Amsterdam en/of in Zaandam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
op of omstreeks 12 januari 2022 te Wormer, gemeente Wormerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1692,59 gram heroïne en/of 13,69 gram cocaïne en/of 101,73 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 oktober 2021 tot en met 12 januari 2022 te Wormer, gemeente Wormerland, en/of in Amsterdam en/of in Zaandam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, koop, verpakking, opslag en/of het vervoer van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of MDMA naar Oostenrijk en/of Duitsland en/of Engeland en/of uit Turkije en/of
- een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of opdrachten en/of geld en/of een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of
- geld ontvangen van een of meerdere eerdergenoemde perso(o)n(en) ten behoeve van het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of
- tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandiensten verricht.